Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 249]
| |
Hoofdstuk XXVI
| |
[13 Januari]Aan het overlijden van de rijke weduwe van den bankier Jean Lucas Pels, die meer dan anderhalf millioen naliet, worden natuurlijk enkele regels gewijd: ‘op 13 Januari is de Hoog Edl. WelGeb. Mevrouw Geelvinck, eerst weduwe van den WelEdl. Achtb. Heer Mr. Ns. Pankeras, en voor de tweede rijs weduwe van den WelEdl. Achtb. Heer Jan Andr. Pels, Vrouwe van Hoogelanden, na een seer langdurige siekte overleeden, sijnde om haar H. Ed. geb. menigvuldige loffelijke hoedanigheden zeer geroemt en betreurt, latende considerabel veel gelt, een pragtig huys op de Heerengragt (thans no. 458) en een overheerlijke buyteplaats in de Weyck na (Scheybeek onder Beverwijk)’. | |
[pagina 250]
| |
zijn zeer intieme en boezemvriend Willem Bus, na eenigen tijd ‘potagreus’ geweest te zijn, door verzwakking en verval van krachten, in den ouderdom van 72 jaren, in den Heere ontslapen. Die beste Willem Bus, sijnde in desselfs leven een seer nobel genereus, extra goedarms en braaf man geweest, die veel mense plisier deed en zeer nobel, dog ordentelijk, trakteerde, sowel in de stad als op zijn considerabele buytenplaats Oostermeer. Nu, daar wist Bicker Raye van mee te praten. De erfenis was natuurlijk de moeite waard. Aan vele van zijn vrienden en aan anderen, had de overledene legaten vermaakt tot een aanzienlijk bedrag. Of Bicker Raye ook nog wat gekregen heeft vernemen we niet. Hij was trouwens ook geen executeurs. Na aftrek van de legaten was juffrouw Josina de Vogel, een nicht (Bus had geen kinderen), die eenige jaren zijn huishoudster was geweest, universeel erfgenaam. Eenige van zijn naaste vrienden, die toch met een legaat gefavoriseerd waren, schijnen ontevreden geweest te zijn en ‘waren zoo ontaart en onvriendelijk geweest seker papier niet te willen teekenen, waarbij dat sy de executeurs qualifiseerden net even alleens of sy den boedel onder benefisie van Inventaris hadden aanvaard, mits aan de geinteresseerden opening en rekenschap van alles doende’. De executeurs waren nu wel genoodzaakt, zeer tegen hun zin, maar om zich zelf in geen gevaar te steken, den boedel onder benefice van inventaris te aanvaarden. De begrafenis was heel deftig, maar zeer eenvoudig. Zonder koetsen, had die, bij avond, in de Nieuwe Kerk plaats. | |
[18 Februari]Een staaltje van de wijze, waarop men in de achttiende eeuw krankzinnigen behandelde wordt op 18 Februari genoteerd. De vrouw van een pruikenmaker uit de Kalverstraat was krankzinnig geworden en aangezien de patient gevaarlijk voor de omgeving was, had haar man haar op zolder, in een bedstee, opgesloten. Daar verbleef de ongelukkige reeds sedert vele jaren. Zij lag er meest ‘moeder nakent’ want zij scheurde alles van haar lijf. Zij kreeg voedsel, maar verder bekommerde men er zich weinig om. Het ergerlijkste komt echter nog. Op een goeden dag bleek, dat die vrouw, zonder dat iemand er iets van wist of gemerkt had (wel | |
[pagina 251]
| |
een bewijs hoe weinig men zich om haar bekommerde), zwanger was geweest. Zonder hulp had de bevalling plaats - ‘zij had haarzelfs verlost’ - en nauwelijks was het kind geboren of het werd door
de moeder vermoord. Eerst toen men het lijkje vond, wisten de huisgenooten wat er gebeurd was. De man had later verklaard, dat hij ‘in geen jaren bij haar was geweest, soodat de vrouw zulks na gedagte, van een van de pruikenmakersknechts sal hebben weggekregen’, schrijft de verslaggever. | |
[22 Maart]Doctor Johannes Christoforus LüdemanGa naar voetnoot1) werd in 1685 te Harburg geboren, studeerde te Jena en vestigde zich, na veel gereisd te hebben, te Amsterdam, waar hij op 22 Maart van dit jaar overleed. De man had zijn doctorale titel indertijd te Harderwijk verkregen, na het verdedigen van een dissertatie over de zeven planeten. De wonderdokter was volgens Raye ‘seer berugt geweest door 't pis- of water kijken’, alsmede door het ‘nazien der planeten der menschen, kunnende hy u gepasseerde dingen seggen en U bestaan so net beschrijven, dat veele mensen daar seer van verwondert waaren; ook heeft hy seer groote kueren gedaan en veele mensen, die door andere verlaaten waaren, geneesen’. Hij had met zijn praktijk considerabel veel geld verdiend en had zich dan ook een buitenplaats te Sloterdijk gekocht. Tot zijn eer moet gezegd worden, dat hij heel veel goed deed, principaal aan de Lutersche armen. Hij liet dan ook, behalve heel veel geld, een naam na van den ‘Toover doctoor’. | |
[pagina 252]
| |
liefhebster geweest’. Op haar zou het bekende ‘boekje onder den naam van 't leeven van Koriska door een sekeren Campo Weyerman’, gemaakt zijn. De man moet indertijd zeer in haar gunst hebben gestaan, maar later was de liefde in haat gekeerd en blijkbaar uit wraakneming had de verstooten minnaar het boosaardige boekje de wereld in gezonden. | |
[14 April]Mr. Lieve Geelvinck, de oudste zoon van den oud-burgemeester Mr. Nicolaas Geelvinck, wiens huwelijk op 24 Februari van het vorige jaar ‘met de alderuyterste pracht en statie’ voltrokken werd, was nu, op 14 April, na een langdurige ziekte ‘in 't fleur van zijn leven’ (hij was 27 jaar) overleden, latende een schoone vrouw, mejuffrouw Hasselaer die zes à zeven maanden zwanger was, na. | |
[6 Juni]Een zeer hulpvaardig man moet de kruier Sam, uit de Kalverstraat, geweest zijn. Bicker Raye zegt dat hij ‘een generaale bode van de min’ was, ‘alzoo hij alle jonge heeren (er zullen ook wel oudere bij geweest zijn) die daarvan geliefden gedient te zijn, allerhande soort van liefjes wist te beschikken’. Hij schijnt het nog al druk gehad te hebben, want hij won er veel geld mee. Op 6 Juni werd zijn lijk bij de Ossenmarkt uit het water opgevischt. | |
[27 Juni]De Groot Edl. Achtb. Heer Willem Gideon Deutz, regeerend burgemeester, overleed op 27 Juni. Hij was een voornaam bankier. Bij zijn overlijden bleken zijn zaken wegens den achteruitgang der Westindische plantages ‘in geëmbrouilleerde staat’ te verkeeren, zoodat zijn erfenis door de erfgenamen (de burgemeester was ongetrouwd) onder benefice van inventaris, aanvaard. werd. Hij was eigenaar van de fraaie hofstede ‘de Eult’ onder Baarn, die door zijn erven op 17 Juli 1758 voor 319.000 gulden met hare oranjerie, wijngaardkassen, plantsoenen, bosschen enz. aan de Prinses-Gouvernante verkocht werd. | |
[pagina 253]
| |
voornaam Portugees heer, deese jongeling voor knegt aangenoomen, sijn belijdenis in de Roomse religie laaten leeren en doen, en ijndelijk gestorven sijnde, heeft dien heer uyt geneegenthijt voor sijn trouwe diensten, die knegt met een seer deftige begraafnis, waarby hy in persoon in het eerste paar ging, in de Oude Kerk laaten ter aarde bestellen’. | |
[18 Juli]De zeer fraaie en plaisante hofstede Oostermeer van Jacob's overleden vriend Willem Bus, groot 5 à 6 morgen met nog 27 à 28 morgen land werd op 18 Juli publiek verkocht voor 26.000 gulden. Willem Bus had zijn hofstede Oostermeer prachtig ingericht en de tuin was versierd met fraaie beelden, meest alle gemaakt door Jan en Ignatius van Lugteren. Deze en nog andere tuinsieraden werden op den 27 Juli op de hofstede publiek verkocht, maar er was weinig animo. Toch bracht de veiling nog 6000 gulden op. De nieuwe eigenaar voelde blijkbaar niet veel voor al dat beeldhouwwerk; hij kocht slechts één stuk, een groepje in de karperkom, verbeeldende drie cupidotjes met verscheidene vischornamenten, zeer kunstig uit één stuk Bentheimersteen gehouwen. Hij betaalde er 600 gulden voor. Een reusachtig koopje, want het was wel drie maal zooveel waard. Eenige dagen later, op 1 Augustus werd het mooie huis van Willem Bus, op de Keizersgracht, in het O.Z. Heerenlogement geveild. Een zekere meneer Bierens werd voor 51.200 gulden de gelukkige eigenaar en voor 2600 gulden kreeg hij er nog een huisje, schuin achter, in de Kerkstraat bij. Een ander huisje op den Kadijk bracht 2250 gulden op. | |
[15 Augustus]‘Heden ben ik door Godts goedhijt, gesont en reedelijk stark van lighaam, uitgenoomen wat kreupel van de podagra, in mijn 55ste getreeden’ teekent onze dagboekschrijver op 15 Augustus aan. Onze gelukwenschen. Kreupel van de podagra, en dat iemand van 55 jaar. De menschen werden in die gezegende 18de eeuw toch blijkbaar vroeger oud dan thans.
Er werd justitie gedaan. Een vrouwmensch was ‘gecondemneert’ om onder de galg te staan, met den strop om de hals. Daarna zou ze | |
[pagina 254]
| |
nog een geeseling en een brandmerk krijgen. De gedachte aan die afstraffing, die straks zoo volgen, bracht het arme mensch zoo van streek, dat ze flauw viel en in den strop bleef hangen. Zoo was 't niet bedoeld. Dienders schoten toe, maar het slachtoffer was ‘genoegzaam verwurgt’ en werd voor dood in 't stadhuis gedragen. De Heeren van het gerecht waren zoo genadig haar nu maar niet meer te laten geeselen. Men vertelde trouwens, dat zij het bestorven was. | |
[31 Augustus]Klerk ter secretarie der Admiraliteit was een deftig baantje en de advocaat Mr. Willem Hendrik van Marselis had het sedert het jaar 1698 tot aan zijn dood op 31 Augustus van dit jaar, dus bijna zestig jaar bekleed. Toen hij op 83 jarigen leeftijd overleed, schreef Bicker Raye van hem ‘sijnde geweest een seer kreegel en processiek man, die genoegsaam nimant betaalde of moest daartoe door den regter gekonstrengeert worden’.
En nu laat Jacob Bicker Raye ons voorloopig in den steek. Hij heeft blijkbaar genoeg van het noteeren van ‘het merkwaardigste bekend’. Maar drie jaar later neemt hij gelukkig weer de pen op. ‘Door indispositie en menigvuldige bezigheede eenigen tijd versuymt deze annotatie te vervolgen, dat nu weeder ten principaalste voorvallen sal continueeren met October 1760 en dat mij geheugd van gewichtige saken intussen gebeurd, noteere als volgt’, aldus vangt hij aan. Maar veel belangrijks is het niet, wat hij ons uit die jaren weet te vertellen. | |
[17 Juli]Jan Jeronimus de Latour ‘contrarolleur’ van de inkomende granen en boekhouder van de burger-wijnenGa naar voetnoot1) op den Stads Grooten Accijns, was op 14 Juli, na een korte ongesteldheid van vijf à zes dagen overleden. Dat was wel principaal de schuld van zijn vrouw, want dat moet een ‘extra ordinaar quaataardig wijff’ zijn geweest, dat haar man groot ‘chiagrijn’ aandeed. En na den dood van haar echtgenoot moest haar eigen moeder het ontgelden en werd deze door haar dochter op een so gruwelijke ‘tyrannise maniere getoermenteert, dat die oude vrou van 87 jaar genoegsaam laafloos en door het koutvuur in haar armen, dat zij door het slaan en knijpen van dat | |
[pagina 255]
| |
ontaarde schepsel had gekregen, kort na haar schoonzoon, was gestorven’. Nu had mevrouw Latour niemand meer om te plagen en eenigen tijd later overleed zij zelf, op een miserabele manier en klaarblijkelijk door ‘godtsstraffelijke hand sijnde van de luysen als opgevreten, die haar na haar dood uit neus, ogen en mond kroopen’. Ook is zij tot haar begraafnis niet stijf of kout geweest. | |
[15 Juli]Het spreekt van zelf dat Bicker Raye ook het overlijden van zijn zwager Pieter van Loon, de echtgenoot van zijn zuster Eva, niet ongemerkt laat voorbijgaan. ‘Op 15 Juli 1759 is de Edl. Achtb. Heer Pieter van Loon’, oudscheepen deser stad, in den ouderdom van negen en vijftig jaren, aan een beroerte, die hij al differente maalen gehat hat, seer subiet overleden en in de Westerkerk 's avonds met zes koetsen en de lijkkoets begraven, sijnde alle die ses koetsen van de familie van de van Loons, en dus alle ses eens in de levery. Zijn Edl. Achtb. laat een weduwe en een zoon na, die reets commissaris en kapitijn van de burgerij is. De overledene was een deugdzaam, braaf en eerlijk man. | |
[6 September]In het huis op de Keizersgracht bij de Hartenstraat, nu No. 251, met het opschrift ‘Si Deus pro nobis, quis contra nos’, dat hij op 4 April 1759 had gekocht en betrokken, overleed op 6 September 1760 Teuntje Kloek, een oude trouwe dienstmeid, die vele jaren bij de familie Raye was geweest. De brave ziel moest deftig begraven worden. Op het Karthuizers kerkhof werd het stoffelijk overschot van de oude getrouwe in een eigen graf bijgezet. |
|