Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |
Hoofdstuk XXII
| |
[21 Januari]Mevrouw van Tarelink, de huisvrouw van Pieter van Tarelink (een van de uitverkorenen, die in 1748 door den Prins Erfstadhouder in de Vroedschap waren benoemd) was op 21 Januari plotseling overleden. Haar man, die op de Beurs was, toen men hem kwam mededeelen, dat zijn vrouw gestorven was, was daar zoo door gealtereerd, dat hij thuiskomende, direct naar bed moest en drie dagen later ‘mede | |
[pagina 213]
| |
in den Heere is ontslaapen. Sijnde geweest een seer prijswaardig en braaf koopman; laat een schat van gelt naar, en hat in sijn leeven seer schoon grijs haar’. Pieter van Tarelink, die, naar Elias mededeelt, op de Heerengracht, over de Korsjessteeg ‘in de drie Heuvelen’ woonde en eigenaar was van de hofstede Nieuwerhoeck aan de Vecht bij Loenen, was directeur van de Groenlandsche en Straat Davis-visscherij. Het handelshuis Tarelink, door zijn grootvader opgericht, stond reeds sedert ongeveer 1670 aan het hoofd van de walvischreederij.
Het vorige jaar hadden de Oranjegezinden bij de burgemeestersverkiezing de nederlaag geleden. Dit jaar zou de Gouvernante zich wreken. Zooals gewoonlijk hadden Burgemeesteren in de aan de Gouvernante toegezonden nominatie van Schepenen de zeven heeren, die zij wenschten, aangestipt. De Prinses stoorde zich niet aan die aanbeveling en benoemde er drie, die niet aangestipt waren. Groote verbazing en ergernis natuurlijk te Amsterdam. De Heeren Jacob van Loon, Mr. Pieter Schaack en Mr. Jan Hendrick Kerckrink waren bij de schepennominatie voorbij gegaan, ‘tegens verwagting en out gebruyk’, schrijft de voorzichtige Bicker Raye. | |
[22 Februari]De Hartsinck's stonden in de 18de eeuw aan het hoofd van patricische handelshuizen; enkele leden van het geslacht zouden ook in de Vroedschap komen. Guillielmo Hartsinck die op 22 Febr. 1753 overleed, had echter zijn familie niet veel eer aangedaan. Hij was nog wel aan een paar baantjes geholpen, maar maakte het zoo bont, dat hij door zijn ouders stekint was gemaakt (onder curateele geplaatst). Overigens moet hij toch een goede kerel zijn geweest, maar kwaad voor zich zelf. Hij verkeerde met een stelletje ‘plugge (losbollen), die hem aan allerlei debosie brachten. Op het laast was hij so sterk aan de morgedrank, dat hij daardoor van binnen als verteert was’. | |
[pagina 214]
| |
Baron Broohsdorf en een jood - wiens naam niet genoemd wordt - wel ongeveer voor 3000 gulden fijn linnen, kanten en kamerdoeken gestolen had van den heer Jacob Backer. Deze goederen had zij in den Lommerd gezet. Haar man was, toen op zijn boedel beslag gelegd werd, uit de stad vertrokken. Een kind dat zij van haar eersten man, kap. Mackay, had, was naar het Aalmoezeniershuis gebracht, maar later omdat het nog zuigende was (het was reeds 21 maanden oud) naar de Boeyen bij de moeder gebracht. Kort daarop werd mevrouw ontslagen en voor zes jaar uit de stad gebannen. Den jood hield men echter. Die werd voor twaalf jaar in het Rasphuis geconfineerd. Wat er met den baron gebeurd is, wordt niet vermeld. | |
[3 Maart]Professor Vonk kon zijn schuldeischers niet betalen en daarom werd de hooggeleerde heer op 3 Maart van de straat ‘geligt’ en voor schuld in de gijzeling gezet.
Een negentigjarige juffrouw Magtilde Wybrans had een ‘konsiderabele schat van geld’ nagelaten, w.o. zeven ton gouds, dat fideï commis (B.R. schrijft ‘videcomis’) was. Het waren allemaal menschen, die het noodig hadden, die er van profiteerden, daaronder Albertus Pieter de Myjere die er ‘soo te hopen is, ten eenenmaal door geset zal zijn’. | |
[18 Maart]Een oude boemelaar overleed op 18 Maart. Het was de heer Cornelis Krilart, die sedert meer dan dertig jaar bekend stond als een ‘aldergrootst debosiant, nagtlooper en dobbelaar’. In de laatste jaren verkeerde hij meestal in de bekende herberg de Zon op den Nieuwendijk. Daar lag altijd een reiszak voor hem klaar en ‘wanneer hij dan 's morgens vroeg bij licht naar huis gong, wat hem genoegsaam dagelijks gebeurde, nam hij deselve onder den arm, opdat de menschen souden denken, dat hij van de rijs en uit de nachtschuyt kwam’. | |
[pagina 215]
| |
op 19 Maart te Amsterdam overleden. Op 22 Maart werd Sijn Edl. naar Loenen getransporteerd naar het huis Cronenburg en vandaar op 24 Maart 's avonds met flambouwen in de kerk begraven. Zijn degen, met vloers bekleed, werd vooruit gedragen, ‘hetgeen de statie en sijn hooge geboorte wilde verbeelden’. De oude graaf stond bekend als een vriendelijk, gedienstig en goedaardig man en honderden menschen, principaal de armen van de Roomsche Religie, verloren veel aan hem. | |
[27 April]In de plaats van den onlangs overleden burgemeester Cornelis Trip werd op 27 April de Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Daniel de Dieu, die in de moeilijke jaren van 1744 tot 1748 zoo energiek het ambt van Hoofdschout had vervuld, tot Burgemeester verkozen. De burgemeester woonde op den Singel bij de Gasthuismolensteeg, in 't ‘huis van Oetgens’ (thans no. 284). Mr. Daniel de Dieu was een algemeen bemind man en Bicker Raye vertelt dat ‘op de filisitatie ongelooflijk veel volk was; 's avons wiert er door particuliere welmeenende burgers voor dien braven Heer Burgemeesters deur, in de burgwal, op den Singel, bij de Swaanbrouwerij, een fraay vuurwerk afgestooken, onder een concert van alderhande fraye instrumenten en is bij mensenheugenis geen burgerheer verkooren, die meer toejuyging van alle menschen zonder onderschijt, groote en klijne, heeft gehat en iders aprobatie heeft weggedragen als Sijn Edl. Groot Achtb.’ | |
[18 Mei]Aan zekeren heer Schoonweer was op 18 Mei op een zeer jammerlijke wijze het been bij de enkel tot gruis geslagen. Het ongeval was hem overkomen in zeker huis bij de Schulpbrug, daar ‘de Fiool gong en waar hij wat figure maakte’. Zijn been moest ten slotte afgezet worden: twee dagen later was de man dood. | |
[24 Mei]Een van de grootste reeders op de walvischvangst naar Groenland en Straat Davis was de heer Anthony Waterman. Het was hem altijd zeer meegeloopen en hij liet dan ook, bij zijn overlijden, op 24 Mei, een schat van geld na. De man was een groot liefhebber van visschen, zoowel met den hengel als met netten en daar diverteerde | |
[pagina 216]
| |
hij zich bij continuatie mee op zijn buitenplaats bij Ouwerkerk. Hij was een klein mannetje, maar ‘seer net en proper’, zegt Bicker Raye. | |
[27 Mei]De latere Vrouwe van Abcoude en Baambrugge was van geringe afkomst en had, toen zij met den rijken Constantin de Wilhem trouwde, van hem reeds een zoon en een dochter. Niettegenstaande dat deed de dochter een heel goed huwelijk met een Utrechtschen burgemeester. De bruidschat zal wel niet gering zijn geweest en bij haar overlijden op 27 Mei, liet de weduwe van Constantin de Wilhem nog wel twee millioen aan haar kinderen na. | |
[17 Juni]Albertus Homoet de Jonge, boekhouder in de Wisselbank, was na een onpasselijkheid van vijf à zes dagen, veroorzaakt door opstopping van water enz. in de fleur van zijn leven (hij was 44 jaar) op 17 Juni overleden. Hij moet een uitmuntend schoon man zijn geweest, daar men lijfrente op zou gekocht hebben. Hij liet een jonge weduwe na, waarbij hij twee kinderen had en van zijn eerste vrouw, een juffrouw van Beuningen, waren er ook nog vijf in leven, ‘sijnde seuven te saam’.
De boedel van den eenige dagen geleden overleden Albertus Homoet de Jonge werd onder benefice van inventaris (Eventaris schrijft B.R.) op 15 Juni aanvaard, ‘sijnde de voorkinderen onder de naaste vrinden verdeeld’.
Een burgervrouw woonde bij haar moeder in de Nieuwstraat en stond op trouwen met een metselaarsknecht, waar zij reeds twee geboden mee had. Zij was met haar bruigom uit wandelen geweest, kreeg thuiskomende woorden met haar moeder over haar uitzet en werd zoo ‘quaataardig’, dat zij met een vaart de deur uit liep naar den Nieuwezijds Voorburgwal en daar van de St. Nicolaasbrug, met den kop omlaag, in het water sprong. De bruigom haar na, maar de man kon niet zwemmen en had genoeg aan zichzelf te doen. | |
[pagina 217]
| |
[13 Juli]Op den 13den Juli hebben ontrent vijf en twintig van de voornaamste visvrouwen een vroolijkhijt gehat in het Varkenstuyntje bij de Weesperpoort, waarbij ik mij, met de verdere vrinde, die aan de Vismarkt dependeeren, beneffens eenige versogte gasten, meede bevonden heb en hebben ons seer soet en vrindelijk gediverteert tot twee uur in den nagt. ‘Met alle ordentelijkhijt’ haast hij zich er nog aan toe te voegen, alsof hij bang was, dat wij, bijna twee eeuwen later, aan 's mans ordentelijkheid zouden twijfelen. | |
[15 Augustus]‘15 Augustus is mijn vijftigjaarigste verjaardag gepasseert.’ Onze gelukwenschen.
Den volgenden dag overleed te Utrecht, in den ouderdom van negentig jaar, zijn oud-tante Vrouwe M.A. van Lockhorst, weduwe van den WelEd. Heer M.C. van Nierop. Bicker Raye was ook bij de begrafenis van Haar Edl. Hoog Welgeboren, die op den 21sten 's avonds met koetsen en met groote statie in de St. Mariekerk te Utrecht, in een grafkelder, plaats vond. De oude dame had haar broer tot universeel erfgenaam gemaakt, maar had aan haar neef mondeling ‘tot een gedagtenis besproken, een gout gesneden orlogie met een gouden haak en ketting, soals bij haar in Haar WelEd. geb. leeven is gedragen’. Het werd hem na de begrafenis door zijn neef van Lockhorst overhandigd.
Servaas Grijspaart, opperboekhouder van de Oost Indische Compagnie had vele jaren, eerst tot zijn ‘maitres’, en later tot zijn huishoudster gehad, een zekere madame Dunan en die had hij, bij zijn overlijden, voor haar trouwe diensten, tot zijn eenige erfgename gemaakt. | |
[5 September]‘Hendrik Verschuur, die mijn affaire op de Vischmarkt waarneemt, is heden, op 5 September, te Sloterdijk getrouwd met juffrouw van Maalen, dochter van den gewezen makelaar in thee’, deelt Bicker Raye ons mede.
De oude dokter Samuel Soulijn, de man had reeds sedert 1695, met zeer veel reputatie, de praktijk uitgeoefend, was op 5 September | |
[pagina 218]
| |
overleden. De dokter was, in naam althans, ‘veele jaren dootgraver van het Lijtse kerkhof geweest.’ | |
[10 September]Simon Parrera, een Portugeesche jood, was in 1649 te ‘Port à Port’ in Portugal geboren. De man was dus toen 104 jaar oud, hij op 10 September eindelijk het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Meer dan 84 jaar was hij reeds hier te lande gevestigd.
Daniel Raap, de ‘berugte muytemaker’, was niet bemind en het is met een zeker genoegen, dat Bicker Raye ons weet mede te deelen, dat iemand, die oom tegen Raap moest zeggen, zijn confrater, een zekeren van Swieten, waarmee Raap's neef, wegens 's lands recht op 't comptoir van 't gemaal werkte, op een verraderlijke manier ‘den bek had opgesneden’ en toen gevlucht was. Daar kon zijn oom toch ook niets aan doen. | |
[13 Oktober]Paulus Loot, Heer van Zandvoort en Schoten, wiens dochter Ida met den bankier Jan van Marcelis, die de prachtigste buitenplaats van Bloemendaal ‘'t Huis te Vogelenzang’ bezat, getrouwd was, had zeer jammerlijk en ellendig geleden, toen hij op 13 October overleed. Hij was lang gekweld geweest met zeer zware ‘Ambijje of bloetvinnen, hetgeen zich tot sulken swaaren inflammatie geschikt had, dat sijn lichaam langsamerhand verrot was’. De man had het intusschen lang uitgehouden, want hij was in de tachtig. Overigens moet hij zeer net en proper zijn geweest, zoo in zijn kleeding als in zijn equipage. De rentenier, hij was reeds vele jaren uit de zaken, liet considerabel veel geld na. | |
[19 Oktober]Op 19 October ontving de familie Raye uit Suriname bericht, dat aldaar was overleden de weduwe van Jacob's broer. De overledene moet een uitmuntend verstandige, gauwe (rappe) vrouw zijn geweest, die zelf twee plantages, Breukelerwaart en Berg en Daal administreerde. Zij was ‘sonder weerga couragieus en present in de alderswaarste voorvallende gelegenheiden’; zooals wij weten was zij reeds voor de vijfde maal weduwe en achtereenvolgens, eerst met drie gouverneurs, en daarna met twee dominés getrouwd. | |
[pagina 219]
| |
Karel van Dam, de kassier van de West Indische Compagnie en kerkmeester van de Zuiderkerk, moet een zeer sterk man zijn geweest en had al zijn leven considerabel veel wijn gedronken. Overigens was hij een gezellige baas en was in het college van de Munt, aan de raisonneertafel, altijd de grootste baas. Op 20 October wordt ons zijn overlijden gemeld. De Munt (het gebouw naast den Toren) was in de 18de eeuw een van de zeven stadsherbergen. Het collegie van de Munt was een club van Amsterdammers, die geregeld aldaar bijeenkwam, een soort societeit. Zoo had Bicker Raye bijv. zijn collegie in den Garnalen Doelen op den Singel.
De jeugdige Pieter van Ojen, een notarisklerkje, had op een goeden dag genoeg van de kantoorkruk gekregen en ging er van door, ‘sonder genoechsaam een duyt aan gelt, met sijn slegste kleere aan en met deurgesleetene schoenen aan de voeten. Is na Zeelant toegerijst, sig aldaar geaderesseert by een volkhouder of sielverkooper en is voor jong matroos met een schip naar Oost Indiën gevaaren.’ De kapitein had schik in den aardigen veertienjarigen knaap en had hem als zijn jongen en oppasser in de kajuit genomen. Hij had het daar best en aan zijn ouders had hij geschreven, dat hij erg in zijn nopjes was eens een reisje naar de Oost te kunnen maken. | |
[7 December]Mr. Gerard Bicker van Swieten, Heer van Swieten, Vrijbaanderheer van de Baronnie en Hooge Heerlijkheid van Kessel, Heer van Heien Boecop, overleed op 7 December, op 66 jarigen leeftijd. Op zijn 53ste jaar was hij, volgens Elias, nog eens, voor de derde maal, in het huwelijksbootje gestapt met de 17 jarige Sebastiana Kien, die nu bij zijn overlijden zijn geheele vermogen, van bijna vier ton, erfde. Geen wonder dat het jonge rijke weeuwtje eenige jaren later hertrouwde en wel met den kolonel der cavallerie en kapitein van een compagnie Guardes te paard, George Louis Baron von Sporken. Ditmaal had ze een man van haar eigen leeftijd genomen.
‘Ten regarde, dat hij lange jaren, met reputatie’ in de familie was geweest, werd Pieter Segvelt, de boekhouder van de Vrouwe van | |
[pagina 220]
| |
Herberg de Munt.
| |
[pagina 221]
| |
Mijnden en de beide Loosdrechten (Anna de Haze, weduwe van Burgemeester Mr. Lieve Geelvinck), toen hij overleden was, met de uiterste statie, 's namiddags om drie uur, met zeven koetsen in de Nieuwe Kerk begraven. |
|