Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 149]
| |
[10 Januari]In de zitting van den Krijgsraad op 10 Januari werden dan ook de Edl. Manhafte Heeren voor hun moeite bedankt en werd geresolveerd, dat in elke compagnie honderd man militair geoefend zou worden. Op die manier zou de stad, indien de nood aan den man kwam, zes duizend man ‘geoefende’ troepen beschikbaar hebben, elk van zijn eigen geweer voorzien. | |
[15 Januari]Anna Catharina Muyssart, de jeugdige echtgenoote van den 23-jarigen Willem Hooft, was op 25 September van het vorige jaar bevallen van een zoon, Daniël. En nu op 15 Januari kreeg de jonge Daniël een nieuwe oom. Op dien dag had n.l. zijn grootmoeder, de huisvrouw van Isaac Muyssart, kapitein van een compagnie voetknechten in garnizoen te Amsterdam, ook een kleintje gekregen. ‘Zoodat de oom jonger is als de neef’ merkt Bicker Raye op. Grootmama was twee en veertig jaar.
Daniel Riemer was de vader van een sergeant van zijn compagnie. De oude heer was wel is waar in de zeventig, maar gezond en sterk. Op den 15den Januari was de man welgemoed bij iemand op een pijpje en ‘willende zijn water maken op een binnenplaatsie’ was hij neergevallen en doodgebleven. | |
[pagina 150]
| |
[20 Januari]Op 51-jarigen leeftijd overleed de Burgemeester Mr. Gillis van Bempden, volgens EliasGa naar voetnoot1) een van de walgelijkste leden van het Amsterdamsche Regenten Patriciaat. Deze beruchte lichtmis, die, wanneer hij op het stadhuis kwam, om zijn lam been en zijn enorme zwaarlijvigheid, door twee knechts naar binnen moest gesleept worden, was in 1738 Burgemeester geworden, ondanks zijn liederlijk gedrag en zijn geringe bekwaamheid, maar uitsluitend, omdat hij tot den zeer beperkten familiekring behoorde, die in de eerste helft der 18de eeuw in Amsterdam de macht in handen had. Evenmin als zijn collega's was hij een vriend van de Oranje's en hij dankte het aan zijn vroegtijdigen dood, dat hij nog als Regeerend Burgemeester stierf en niet, - zooals de anderen, eenige maanden later, - door den Prins werd geremoveerd. In het ‘Dichtkundig Praaltooneel’ komen een paar schimpdichten op hem voor. Een daarvan is getiteld: ‘Afbeelding van den Amsterdamschen Burgemeester van den Bembden, Alias de Kruk, ter Recompens van zijn zeggen, dat men de Prins van Orange in plaats van Generaal Tamboer moest maken’ en waarin zijn liederlijk gedrag aan de kaak wordt gesteldGa naar voetnoot2). Bicker Raye bericht het overlijden van dit weerzinwekkende personage als volgt: ‘Op 20 Januari is de Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Gillis van den Bempden, Regeerend Burgemeester en Raad etc. etc. na een langdurig en elendig ongemak van watersucht, dat hem aan de beenen en op meer plaatsen des lichaams door groote gaaten ontliep, als een martelaar gestorven. Hij was considerabel dik van lighaam en was lam aan het eene been, soodat hij altoos, geholpen door twe knegts en met behulp van een stevige kruk, na het stathuys of elders geëskorteerd moest worden’. Dit individu was nog getrouwd ook. Zeven jaar geleden was hij in het huwelijk getreden met de nog jeugdige weduwe van Jan Willem Trip, die indertijd zoo romantisch door haar eersten man geschaakt was, toen deze te Leiden studeerde. Nu was de arme Lady Catharine Grey, zoo heette de weduwe, gelukkig eindelijk van haar ellendigen echtgenoot verlost. Het huwelijk was kinderloos gebleven. Zij zou haar man slechts enkele maanden overleven. | |
[pagina 151]
| |
Burgemeester Gillis van Bempden.
| |
[pagina 152]
| |
Onder de belhamels, die betrokken waren geweest bij het tumult op het stadhuis van 9 November en die de justitie te pakken had gekregen, bevond zich een timmermansbaas. Er was geresolveerd op den 27sten Januari justitie te doen en de timmermansbaas zou gehangen worden. Een man, die het gewaagd had het stadhuis binnen te dringen, de deur van de burgemeesterskamer had helpen openrammen en daar, o heiligschennis, eventjes op een zetel, bestemd voor de Edl. Groot Achtbaren, had durven plaats nemen, zoo'n majesteitsschenner moest voorbeeldig gestraft worden. Dat vonden althans de Amsterdamsche Regenten, maar de vrouw van den timmermansbaas en ook vele andere burgers van de stad, waren het daarmee niet eens. Zij was met een request, door meer dan honderd burgers onderteekend, naar den Haag gegaan en had een voetval voor den Prins gedaan. En de Prins? Nu, die vond het feit waarschijnlijk ook zoo erg niet, althans geen misdrijf, dat met den dood moest gestraft worden en hij zal er de Amsterdamsche machthebbers, die toch al op hun laatste beenen liepen, wel op gewezen hebben. In ieder geval de justitie werd opgeschort. ‘Om wat reeden en of dit op order van den Prins was geschiedt, weet ik niet’, schrijft Bicker Raye. Zou hij nu werkelijk nog niet in willen zien, dat het met de macht van de Regentenpartij, zijn partij, gedaan was? Het is haast niet te gelooven. | |
[27 Januari]De vroegere Hoofdschout, Mr. Jan Backer Cornelisz., overleed op 27 Januari op 89 jarigen leeftijd. Zijn moeder was een juffrouw Raye en hij was dus nog familie van onzen schrijver.Ga naar voetnoot1)
Reeds drie jaar geleden had Jeremias van der Meer zijn kapiteinsplaats van een compagnie voetknechten, in garnizoen te Amsterdam, vrijwillig neergelegd en was het voordeelige baantje ter dispositie van den Edl. Groot Achtb. Heer Burgemeester Willem Munter geweest. Blijkbaar was er geen geschikte candidaat voor dit gewichtige ampt, van kapitein van de stadssoldaten, te vinden. Maar nu had men toch den rechten man op de rechte plaats. Op 31 Januari begon Willem Boreel zijn militaire loopbaan, want waarschijnlijk was hij voor dien tijd nog ambteloos burger en had hij nimmer de | |
[pagina 153]
| |
wapenen gedragen, tenzij hij wellicht reeds met zijn vriendjes soldaatje had gespeeld. De nieuwe ‘kapitein der infanterie’ was n.l. nog geen vijf jaar oud. In die achttiende eeuw was nu eenmaal alles mogelijk. | |
[8 Maart]Op den 8sten Maart, 's middags om elf uur, kreeg men alhier, uit den Haag, ‘de hoogst aangenaame tijding’, dat Hare Koninklijke Hoogheid Mevrouwe de Prinsesse van Oranje aldaar dien morgen, om vier, door Gods goedheid, zeer gelukkig en voorspoedig in de kraam was bevallen van een wel geschapen Prins. Op last van de Heeren Burgemeesteren werd 's avonds de stad prachtig geillumineerd. Er was groote vreugde, maar alles liep zeer ordentelijk en met geen noemenswaardige ongelukken af.
Een vechtpartijtje op een lichter, met goederen en volk, voor een Oost-Indisch schip op de reede van Texel bestemd, wordt op 18 Maart genoteerd. Onderweg kregen een kuiper en een matroos ruzie, die tot ‘dadelijkheyt uitborst’. De matroos stak toen den kuiper morsdood, waarop de schipper resolveerde maar weer naar de stad terug te keeren, waar de moordenaar in de Boeyen werd gebracht en de doode naar het Gasthuis. | |
[2 April]Op 2 April overleed een van de Groot Edel Achtbaren, n.l. Mr. Dirk Trip, Heer van Groet, Regeerend Burgemeester, die een ‘onbedenkelijke schat van gelt’ naliet. De burgemeester had vroeger op de Heerengracht, over de Driekoningenstraat, in het ‘Huis van Bartolotti’ gewoond en later in een huis op de Noordzijde van die gracht, tusschen de Reguliersgracht en de Vijzelstraat. Met zijn drie bij hem inwonende kinderen moet hij ongeveer een ton inkomen gehad hebben. Mr. Dirk Trip had een prachtige carrière gemaakt. Reeds in 1735, op zijn 44ste jaar, bekleedde hij de hoogste waardigheid. Hij was maar eventjes 43 oudschepenen voorgegaan. Die eer had hij natuurlijk daaraan te danken, dat hij een schoonzoon van den machtigen Mr. Lieve Geelvinck was. Dirk Trip had ook nog het geluk als Regeerend Burgemeester te sterven. Vijf maanden na zijn overlijden werden zijn opvolger en zijn collega's naar huis gezonden. | |
[pagina 154]
| |
[3 April]Een zekere meneer Heeling had op den 3den April bankroet gespeeld ‘maakende een gat van tussen de twee à drie maal 100.000 gulden.’ Onder de slachtoffers van dien oplichter was ook een vrouw, die op het Deutzenhofje woonde en haar kapitaaltje van 2000 gulden, dat zij met dienen in haar jongen tijd zuinig bespaard had, en dat zij hem tegen 4% op interest had gegeven, nu geheel kwijt was. De man had op verschillende pakhuizen goederen liggen, die hij beleend had. Met behulp van valsche sleutels had hij die daar weer afgehaald en zoodoende alle menschen schelmachtig bedrogen. Wat er verder met den bankroetier gebeurd is, wordt niet vermeld. Hij zal wel gevlucht zijn. | |
[11 April]De Heer de Beaufort was door Zijne Hoogheid kort te voren tot Commissaris van het Uitgaande Recht op de Admiraliteit aangesteld en was met die benoeming zoo in zijn nopjes, dat hij uit erkentenis en achting voor het huis van Oranje, ter eere van de geboorte van den jongen Prins, het huis, waar hij als commensaal woonde, op 't Water bij de Papenbrug, in den avond van den 9den April, extra fraai liet illumineeren en ook een mooi vuurwerk liet afsteken. Hij was daarmee een paar dagen te vroeg geweest, want op 11 April waren alle huizen in de stad geillumineerd. Op dien dag werd n.l. de jonge Erfprins in den Haag door dominee Pilat gedoopt en ter eere van dit heugelijke feit werd er 's avonds in de stad ‘een onuitsprekelijke vreugde bedreven’. Het feest was 's morgens om half negen al begonnen, met het losbranden van het grof geschut rondom de stad. Dat werd om twaalf uur nog eens herhaald en 's avonds om half negen weer. De illuminatie was ‘so uitmuntend fraay, dat het na waarheyt onmogelijk was te beschrijven; verscheydene magnifieke vuurwerken werden afgestoken.’ Vooral de huizen van den Schepen Lestevenon van Berkenrode en van den rijken Portugeeschen jood de Pinto muntten uit. | |
[pagina 155]
| |
Na den dood van haar man had zij al haar vaste en roerende goederen te gelde gemaakt en was zij van plan naar haar familie in Engeland terug te keeren. In haar testament had zij aan haar vriendin, de huisvrouw van den heer Clifford, 40.000 gulden gelegateerd en aan den Engelschen dominee 6000. Deze laatste was met den heer Clifford tot executeur over haar nalatenschap benoemd. Haar familie in Engeland was erfgenaam. Verder had zij gewenscht, dat na haar dood haar lichaam moest worden geopend, opdat geconstateerd zou kunnen worden aan welke kwaal zij overleden was. Dit geschiedde en de geleerde heeren bevonden, dat haar eene long geheel vergaan was. Op haar verzoek werd haar stoffelijk overschot naar Velsen gebracht en aldaar bij haar eersten man Jan Trip, haar jeugdliefde, die haar zoo spoedig ontvallen was, begraven. | |
[24 April]Vier à vijf schepen vol met waardgelders waren op 24 April uit Amsterdam naar de steden op de frontière van Holland vertrokken onder groot gejuich van de Amsterdamsche burgers, die er waarschijnlijk niets op tegen hadden, dat die huurlingen het land gingen verdedigen.
Een gentlemandief, hij was als een groot heer gekleed, had bij een zilversmid in de Papenbrugsteeg een snoer paarlen gepresenteerd, dat van diefstal afkomstig was. Toen men hem omtrent de herkomst enz. inlichtingen vroeg, werd de man woedend, trok zijn degen en sloeg en stak er op los. Een diender, die hem wilde arresteeren, kreeg een prik in zijn arm. De dief verdedigde zich als een wilde, maar kon tegen de overmacht niet op, werd verschrikkelijk afgeranseld en toen naar de Boeyen gebracht.
Neefje Pieter van Loon, de knappe jongen, hij was nu al zestien en wordt dus door oom Jacob, den ‘Heer’ Pieter van Loon genoemd, | |
[pagina 156]
| |
was met zijn vader eenige dagen in Maarsen geweest, waar de familie groote bezittingen had. Thuis komende voelde hij zich niet lekker en was zeer schielijk wat ‘geincomodeert’. Den dag daarop constateerde de dokter, dat de patient de kinderziekte onder de leden had.
Bij een zware brand in de Goudsbloemstraat waren drie huizen verbrand. Trotsch vertelt Bicker Raye, dat zijn spuit er het eerste bij was, wat intusschen niet belette, dat de huizen geheel afbrandden. | |
[10 Mei]Neefje Jan Raye was door oom Jacob bij Meester du Prez op school gedaan. Toen het jonge mensch op 10 Mei van school thuiskwam, bleek het, dat hij de mazelen had gekregen.
Een vriendelijke en extra schoone vrouw, noemt Bicker Raye de huisvrouw van den jongsten heer Homoet, die op 11 Mei gestorven was. | |
[18 Mei]Op 18 Mei is onze verslaggever weer eens naar het ‘justitie doen’ gaan kijken. Er was nietKomfoor voor het brandmerken.
veel bijzonder te zien. Een valsche wisselmaker werd gegeeseld; ook werd hem de rechter duim afgehakt. Verder werden er nog een stuk of twintig mannen en vrouwen gegeeseld en enkelen kregen een brandmerk op den koop toe. Dat was alles. De matroos, die eenigen tijd geleden een kuiper aan boord van een lichter had overhoop gestoken, was vrij verklaard. De reden hiervan is onzen rechtzakenverslaggever onbekend.
De jongste heer Jan de Bas was verloofd met de oudste juffrouw van Vlooswijk, maar de moeder van het meisje was zeer tegen het | |
[pagina 157]
| |
huwelijk. De Vlooswijks waren n.l. weer tot het katholieke geloof overgegaan en de heer de Bas was gereformeerd. Toen zijn aanstaande schoonmoeder het hem zoo lastig maakte, wist de vrijer niets beters te doen dan er met zijn meisje vandoor te gaan. Een probaat middel, om wat al te lastige schoonmoeders te dwingen hun toestemming te geven.
Mr. Constantijn Sautijn, die op de Heerengracht bij de Vijzelstraat woonde (thans no. 504) was ondanks zijn betrekkelijk jeugdigen leeftijd, hij was nog geen veertig jaar, ‘seer met podagra geincomodeert. Tot 's mans ongeluk wilde die podagra niet “regt deursetten” maar sloeg hem, daags voor zijn dood, in 't hoofd en rukte hem als een dol mensch uit de wereld. | |
[19 Juni]Op den 19 Juni was er weer een zwaar onweer geweest. Zoo tegen 's avonds zes uur begon het verschrikkelijk te donderen en te weerlichten. Een zware hagel viel neer, w.o. steenen, die wel een half pond wogen. Geen wonder, dat de meeste glazen die op het Noordwesten stonden, waaruit de principaalste hagelbui kwam, aan stukken sloegen. Er werden ook veel vruchten “gerenuweert” en de schade was groot. | |
[24 Juni]Alweer is onze dagboekschrijver door de podagra “geincommodeert” en kan hij zijn dagboek niet vervolgen. Intusschen hadden er zulke belangrijke gebeurtenissen in Amsterdam plaats gehad, dat hij die toch niet stilzwijgend mag voorbij gaan. Op 24 Juni was n.l. het pachtersoproer uitgebroken en hij haast zich daarvan een verslag te geven. Bij Wagenaar en andere historieschrijvers wordt dit oproer uitvoerig behandeld, maar wij zullen thans Bicker Raye aan het woord laten, die hoewel hij met de podagra zeer ellendig thuis lag en er dus weinig van gezien heeft, toch getracht heeft ons zoo goed mogelijk in te lichten. “Van den 12den Juni tot den 15den Juli heb ik seer elendig aan de podagra gelegen in welke tussentijt wij hier in deese stad seer droevige tijdsomstandigheden beleeft hebben, welke den 24 Juni sijn begin nam, door het canalje, die wel meer als dartig huysen, | |
[pagina 158]
| |
so van alle de pagters groot en klyn, alsmede van de directeuren of impostmeesters van de wynen, op een gruwelijke wyse hebben geplundert, willende alle de pachterije vernietigt hebben. Hetgeen de burgers, alsmede in haar consept sijnde, genoegsaam met goede oogen aansagen, tot dat het gemeen so ver gong van bij mense te willen plunderen, die aan de pagterije in het geheel geen deel hadden. Waarop eenige van het canalje werden dootgeschooten en een partij gevangen genoomen, waarvan de twee voornaampste, sijnde een karel, die sig Burgemeester liet noemen en met een groote paruik voorzien was, alsmede een verwoet vrouwmens, die onmenselijk geageert had, Vrijdags den 28ste uit de vensters van de Waag op den Dam, sijn opgehangen. De omstandigheden der gebeurtenissen sijn mij niet mogelijk te melden, gedrage mij aan de gedrukte beschryvingen daarvan sijnde en moet alleen melden, dat so gruwelijk als sy met de fraayste meubelen, welke sij gerenuweert hebben en vervolgens in het water gesmeten, niet te beschrijven is. Zelfs tot juweelen, goud en zilver. Verschydene sakken met geld, die sy open sneden, het geld in het water gooyden, zelfs ijsere kisten, gedeeltelijk vol gelt, die zij met 30 à 40 man naar de naast bijgelegen sluys sleepten en zoo over de leuning van de brug in 't water gooyden.” Nog veel minder zijn de gruwelijkheden te melden, die in huys en kelder van de directeur der wynen van Aarsen op de Singel, op de hooge sluys wonende, gepleegt zijn, waar sy den geheelen nagt doorbragten met suypen en bordeeleeren, dat - so mij gesegt is - publiek te sien was, zoowel in het huys, kelder, op alle stoepen daar in de buurt, als op de wal. Verschydene hadden sig dood gesopen en o.a. wiert een vrouwmens moedernakent uit den kelder gehaald, die dood gearbijt en gesopen was.’ Toen er Justitie gedaan werd, geschiedde een zeer droevig ongeluk. ‘Op den Dam stonden eenige Burgercompagnieën in de waapenen, alsmede de waagdragers, die met pieken en sabels voorsien waren. Toen het vrouwmens reeds hong, weet men niet door wat toeval, ontstond er een groote beweging onder de toekykers, die bij duysende op den Dam stonden. De agterste drongen de voorste op de gewapende burgers en piekeniers en dese niet weetende of sy | |
[pagina 159]
| |
quaad in 't sin hadden of niet, waaren genootsaakt, na voorgaande waarschouwing op de aandringende menigte te vuren. Waardoor vijf à zes dootgeschoten en een menigte gekwetst werden. Nu sogt ieder om een goed heenkomen en begonde malkanderen so schrikkelijk te dringen, dat se achter de Waag bij honderde tegelijk in het water raakte, waarvan men sijt dat er wel sestig van verdronken sijn. Velen werden so schrikkelijk gedrongen, dat sy so staande den geest gaven, geheele bergen met mensen lagen op malkander, de een partij doot en andere gekwetst van het trappen. Kortom men sijt dat in het geheel 108 het leven er by hebbe verloren.’ Tot zoover Bicker Raye. De twee oproermakers, die aan balken uit de vensters van de Waag werden gehangen, waren Pieter van Dord en Mat van den Nieuwendijk, het beruchte ‘manwijf’. | |
[30 Juli]Op 30 Juli werd Jacob Bicker Raye door Haar Edl. Groot Achtbaren aangesteld tot de ontvangst van de inkomende granen op de stads groote accijns, wegens 's lands regt.Ga naar voetnoot1)
De jonge Joan de Bas (zie blz. 157) had succes gehad. De oude mevrouw Vlooswijk was wel verplicht geweest, nu de bruigom tot zulke krasse maatregelen zijn toevlucht had genomen en er eenvoudig met de jonge dame vandoor was gegaan, haar toestemming tot het huwelijk te geven, dat op 30 Juli voltrokken werd. Leendert Cronenburg was voor ‘plesier’ naar Rotterdam gegaan en had daar het ongeluk gehad, zeer schielijk te overlijden. Nu, daar was ook niet veel aan verbeurd, want die Leendert Cronenburg | |
[pagina 160]
| |
had zijn levenstijd beestachtig doorgebracht en in alles zoo slecht geleefd als geen exempel van te bedenken is. De man was zeer welgesteld en van zijn kapitaal, dat nog al vrij wat was, profiteerden nu zijn kornuiten, die er waarschijnlijk tijdens zijn leven ook al van geprofiteerd hadden. Zoo had een zekere Monsieur Goris het buitenkansje 12.000 gulden te erven. | |
[9 Augustus]Zijn verslag omtrent de bijeenkomst van de Doelisten begint Bicker Raye als volgt: ‘9 Augustus hebben eenige burgers, die tot hun hooft hadden den churiergijn Mr. Andries Boekelman, eene Gimmenig, Ockers, etc. possessie van den Doelen in de Doelestraat genoomen, en aldaar een aanspraak gedaan op de zaal aan eenige honderden burgers, die haar volgden en van tijd tot tijd kwamen toeschieten’. Zooals wij zien hecht hij er niet al te veel gewicht aan. In deze bijeenkomst werden de drie artikelen opgesteld: n.l. 1. afstand der Posterijen aan het land; 2. geen begunstiging van vriendjes met allerlei voordeelige stadsbetrekkingen en 3. reorganisatie van de schutterij. | |
[27 Augustus]Op den 27sten Augustus waren de Heeren van de Regeering wel genoodzaakt, teneinde een bloedbad in deze stad te vermijden, alle drie artikelen, door de Doelisten op 9 Augustus opgesteld, zonder eenige reserve aan de gemeente toe te staan en te accordeeren. Vier dagen later, op den 31sten, was er een groote demonstratie, van wel drieduizend man, meest volk van Kattenburg. Met de heeren Andries Boekelman, van Gimnig, Kannegieter en Tiepke aan het hoofd, maakten zij een wandeling door de stad. Een beetje machtsvertoon van de ‘muytemakers’, die nog andere eischen hadden. De gansche Raad, Burgemeesteren, Schepenen, Pensionarissen en Secretarissen, alsmede de Hoofdschout moesten bedankt worden en Zijne Hoogheid moest andere heeren benoemen. Ook de schutterij moest gereorganiseerd worden door den Prins en tenslotte werd nog afschaffing van alle stadsaccijnsen geëischt. De Heeren van de Regeering hadden al veel toegegeven, maar aan die nieuwe eischen konden zij niet voldoen. Zij konden toch | |
[pagina 161]
| |
moeilijk zichzelf afzetten en dus was het wachten op den Prins, die op 2 September, 's morgens om tien uur, in de stad arriveerde. Onder het drievoudig losbranden van het kanon van de stadswallen en het paradeeren van eenige compagnieën burgers en van een compagnie stadssoldaten (zou de onlangs benoemde kapitein van vier jaar hierover persoonlijk het commando gevoerd hebben?) deed Willem IV zijn intocht. Een onnoemelijke menigte timmerlieden van Kattenburg, met hunHet O.Z. Heerenlogement.
opperhoofden en met twee trompetters en een groote scheepsvlag, waarop stond ‘Voor Oranje en Vrijheid’, escorteerde de koets, met zes paarden bespannen, waarin de Prins zat, naar het O.Z.-Heerenlogement, waar hij zijn intrek zou nemen. Kort na zijn aankomst aldaar, gingen de Hoofdschout, de Regeerende Burgemeesteren, de 36 Raden en de Regeerende Schepenen Zijne Hoogheid in zijn logement verwelkomen. Bicker Raye had op 4 September dienst en was met zijn compagnie van 's morgens zes uur tot 's middags half één in de wapenen | |
[pagina 162]
| |
om de eerewacht voor het O.Z. Heerenlogement te betrekken. Twee belangrijke zaken waren aan de orde, in de eerste plaats de verandering van de Regeering, waartoe Zijn Hoogheid door de Staten van Holland was gemachtigd als een middel om de rust in de stad te doen terugkeeren. De Prins ging hierbij geheel af op de adviezen van den Amsterdamschen oud-schepen, tevens oudsecretaris der stad, Mattheus Lestevenon van Berkenrode, die zoowel door zijn eerste huwelijk, dat wij vroeger bespraken (zie bladz. 87) als door zijn tweede met een barones van der Duyn in nauwe relatie stond tot het Hof en met de Amsterdamsche regeering nog een oude rekening te vereffenen hadGa naar voetnoot1). Op den 6den September was de gewichtige dag, waarop de Prins de vier Regeerende Burgemeesters naar huis zond en vier nieuwe in hun plaats benoemde. Den volgenden dag werden tal van Raden en Schepenen bedankt, nieuwe aangesteld en de overigen gecontinueerd, waarna alle nieuw aangestelden den gerequireerden eed, op order van Zijn Doorluchtige Hoogheid, in handen van den Heer Mr. Daniel de Dieu, Hoofdofficier dezer stad, aflegden. Op Zondag 8 September woonde de Prins de godsdienstoefening in de Nieuwe Kerk, onder het gehoor van dominee Pijfers, bij. Er was een ‘onuitsprekelijke menigte geloop van mense’. In den middag bezocht Zijn Hoogheid den Hortus Medicus en den volgenden dag heeft hij bij den heer Reus op de Keizersgracht ‘gespysigt’. Nu was er nog een andere, zeer netelige zaak te regelen, nl. de reorganisatie van het bevel over de schutterij. Men eischte, dat de officieren door de schutters gekozen zouden worden en dat allen, die aan de afgetreden regeering verwant waren of het vertrouwen hunner ondergeschikten niet bezaten, zouden aftreden; de Krijgsraad, die aan het hoofd stond, moest vrij zijn van allen regeeringsinvloed. Veel is hierover te doen geweest; in verschillende wijken werden gecommitteerden gekozen, die nieuwe officieren zouden kiezen. Door rumoerige betoogingen trachtten de democraten hun wil aan den Prins op te leggen; de toestand werd zeer ernstig en scheen tot een bloedbad te zullen leiden. De Prins die wel verplicht was minzaam tegen de Doelistische democraten te zijn, zal die rumoerige volkshoop, die door haar | |
[pagina 163]
| |
demonstraties de straten onveilig maakte, wel allesbehalve sympathiek gevonden hebben. Op 10 September maakten ze het wel een beetje al te bar. Ze lieten hem zelfs 's nachts niet met rust. Om drie uur had een deputatie zich aan zijn bed vervoegd om, uit naam van eenige honderden Kattenburgers, ‘vrije krijgsraad’ te eischen, anders dreigde er een bloedbad!
Den volgenden dag was de zitting van den Krijgsraad. Er waren echter geen kolonels aanwezig. Mr. Willem van LoonGa naar voetnoot1) had reeds voor de eer bedankt langer kolonel van de Manhafte Burgerij te zijn en kolonel Hasselaar was Burgemeester geworden. De vijf oudste aanwezige kapiteins, waartoe ook B.R. behoorde, hadden den raad geopend en waren na afloop onmiddellijk verslag van het gepasseerde aan Zijne Hoogheid gaan doen. Zij hadden de eer, meer dan een half uur te ‘besongeeren’ en kregen van den Prins last, den volgenden dag den Krijgsraad te continueeren en wederom verslag uit te brengen. | |
[13 September]Op 13 September kwam de Krijgsraad weer bijeen. In deze zitting namen Bicker Raye en vele andere officieren hun demissie; aan de Heeren van Son, Scholten en Bicker Raye werd verzocht, hun commissie voorloopig te willen continueeren, waartegen de heeren geen bezwaar maakten. Wederom werd na afloop verslag aan den Prins uitgebracht, waarmede zij, in presentie van de H.H. Burgemeesters Hasselaar en Deutz wel een half uur ‘besongjeerden’. Zijne Hoogheid verzocht de Heeren den volgenden dag met de verkiezing van vijf nieuwe kolonels en de bezetting van de opengevallen kapiteins-, luitenants- en vaandrigsplaatsen door te gaan. Indien het onverhoopt mocht gebeuren, dat men het met de leden van den Krijgsraad niet eens kon worden, dan moest men maar een nominatie maken en aan Zijne Hoogheid overhandigen. Maar, had de Prins er nog aan toegevoegd, hij wilde er veel liever van geexcuseerd zijn en hoopte, dat men het eens zou worden. Dienzelfden middag, toen de Krijgsraad weer vergaderd was, troffen de heeren het bijzonder. Zijne Doorluchtige Hoogheid werd dien middag door de Magistraat op het stadhuis, in de raadszaal, op een maaltijd onthaald en omdat de Prins de mooie schilderijen wilde bezichtigen, bracht hij ook, | |
[pagina 164]
| |
vergezeld van alle leden van de Regeering, een bezoek aan de Krijgsraadkamer, waar Bicker Raye en de andere manhafte heeren zaten te delibereeren. Gecommitteerden uit alle wijken hadden aan den Krijgsraad verzocht gunstig te reflecteeren op de door hen gedane verkiezingen; ten slotte besloot men het te doen, in het belang van de rust van de stad. ‘Maar’, voegt B.R. er aan toe, ‘alleen voor ditmaal, sonder consequentie in het toekomende’. Vervolgens ging men over tot de verkiezing van de vijf kolonels. Een volledige lijst van alle officieren der Amsterdamsche Manhafte Burgerij in de zestig wijken van de stad, volgt hierna. Bicker Raye's carrière bij de schutterij was afgeloopen. | |
[14 September]Op den 14den September krijgen we een opgave van de verschillende personen, die door den Prins uit hun ambten waren ontslagen en van de nieuwe benoemingen. Het werk te Amsterdam was hiermee achter den rug en Zijne Hoogheid vertrok den volgenden dag naar den Haag, nadat hij eerst onder het gehoor van dominee du Marchie den dienst in de Nieuwe Kerk had bijgewoond. Er waren voor het vertrek van den Prins wel dertig compagnieën burgers onder de wapenen, maar ditmaal was Bicker Raye niet van de partij. Tot aan den Overtoom was de weg geheel afgezet. Onder het geschal van velerij ‘musikale instrumenten’ verliet Willem IV de stad. Vooraf gingen vijf koetsen met magistraatspersonen, w.o. ook de vier Regeerende Burgemeesters, gekleed in hun plechtgewaden. Daarna kwamen de 50 voornaamste scheepstimmerlieden met 10 muzikanten en hun groote vlag, waarop met gouden letters ‘Voor Oranje en de Vryheyt’ stond. Dan volgden de gecommitteerden van de zestig compagnieën der Manhafte Burgerij twee aan twee, en hierachter reed de vorstelijke koets met zes paarden waarin Zijne Hoogheid had plaats genomen. Tenslotte nog drie koetsen, eveneens met zes paarden, waarin verscheidene voorname heeren zaten. De Prins was allervriendelijkst. Hij was zeker blij, dat alles achter den rug was. Buiten de Leidschepoort werd, onder het losbranden van het geschut, afscheid genomen en denzelfden dag, 's avonds om zeven uur, was de Erfstadhouder weer in den Haag terug. | |
[pagina 165]
| |
Bicker Raye moest met eenige andere heeren naar den Haag om den eed te doen voor Gecommitteerde Raden, als ‘collecteurs van de inkomende granen, de ronde maat, de Waag en inkomende tabak en groffe waren, voor 's lands recht over deze stad en ressorte van dien.’ Per afgehuurde postwagen vertrok men, op 7 November, maar omdat zij meenden de instructie van de H.H. Staten van Holland niet te kunnen nakomen en observeeren, keerden de heeren weer
onverrichterzake terug. Zij hadden order gekregen hunne ‘remarke’ schriftelijk, binnen een maand, aan de Edl. Heeren Gecommitteerde Raden over te geven. | |
[8 November]De boterverkooper Tiepken was bij de jongste relletjes een van de voornaamste oproermakers geweest. Hij is op 8 November zeer ellendig als een dol en disperaat mensch gestorven.
Een verschrikkelijke moord. Een jodin heeft een meisje van twaalf jaar, van diezelfde natie, op een gruwelijke wijze, op het secreet bij Uilenburg vermoord. Gelukkig heeft men haar zoo te zeggen op de daad geattrapeerd en is zij onmiddellijk in hechtenis genomen. | |
|