| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV
Anno 1745
DAT alweer een groot liefhebber van Luiksch bier overleden is, n.l. de hoedenstoffeerder Cornelis van Loenen, is een van de eerste berichten uit het nieuwe jaar.
| |
[16 Januari]
Van de weduwe van den Heer Laval (een man, die in de Oost een hooge positie bekleed had en in groot aanzien stond), een zekere juffrouw Rijswijk, die op 16 Januari overleed, wordt ook niet veel goeds verteld. Zij moet in haar jongen tijd ‘een groot avonturierster geweest zijn. Men sijt dat zij een goet geloof had gehat, n.l. dat twee meer konden doen als een.’
Een kind van Schepen de Witt geboren, dat onuitsprekelijk klein was, maar zeer gretig in het zuigen en eenige dagen later stierf. Dat verder een vischvrouw door de gladdigheid op zijn markt gevallen is, zich ‘ontheupt heeft, en naar het seggen van de curiergijns nooyt weer zou kunnen gaan of staan’, is het ‘merkwaardigste’ op 19 en 20 Januari.
Vlak bij de ‘Plaats Royaal’ vonden een paar Aalmoezeniersweesjongens op den Binnen-Amstel een zak met 530 guinjes. De eerlijke vinders gingen met hun vondst naar den Heer Hoofdofficier. Later bleek, dat deze in een zak aardappelen was verborgen geweest en zoo uit Zeeland naar hier geëxpedieerd. Door de zwaarte was deze bij het transport van de slee gegleden. Oorspronkelijk hadden er 600 guinjes in gezeten, maar 70 waren, door een gaatje, reeds zoo hier en daar rondgestrooid. Een heeleboel
| |
| |
werden nog bij den hoofdschout gebracht. Wel een bewijs voor de eerlijkheid der 18de eeuwsche Amsterdammers. De eigenaars hadden zich aangemeld; maar waren verplicht, een zesde aan de vinders af te staan. Dat was een beste dag voor die twee weesjongens.
| |
[15 Februari]
Op 15 Februari was een makelaar zeer schielijk doodgebleven. De man stond er slecht voor en zijn crediteuren waren heel scherp. Niet onmogelijk acht Raye het dus, dat hij iets gebruikt heeft tot ‘schielijke verhuysing’.
We zijn het eens, dat het gelukkig is, wanneer een krankzinnige uit zijn lijden verlost wordt, maar het klinkt ons wel een beetje vreemd, dat Bicker Raye van een dergelijk sterfgeval steeds zegt, ‘sijnde dit tot groote vreugde van de familie’.
De sterfte onder het vee hield nog maar steeds aan en de melk werd hoe langer hoe duurder. Voor een mingel (ong. i L.) zoete melk moest men reeds drie stuivers en een oortje neertellen. En het zou nog veel erger worden, want principaal in Noord- en Zuid-Holland en in 't Sticht van Utrecht was de sterfte onder het vee enorm.
Een kerel had zich in de Molensteeg in een verdacht huis doodgedronken. Aanvankelijk had men gemeend, dat hij was doodgeslagen, omdat hij zoo blauw was, maar de stads curiergijn Titsing, die het lijk geëxamineerd had, had bevonden, dat de kerel in den drank gesmoord was.
Op 12 Febr. 1744 een staartster; ‘de staart vertoonde sig seer klaer, wel 3 roeden van de star opwaarts gaande, beesemsgewijs, sijnde op sijn breetst nagenoeg wel 10 voet, 't geen een seer naare vertooning was.’
| |
[5 Maart]
Hoe men destijds een schoorsteenbrandje bluschte, lezen we op 5 Maart. Er was brand in den schoorsteen van den Heer Jacob Elias Scott, maar dat brandje werd tijdig, zonder behulp van een brandspuit, gebluscht. Vooral was dit te danken aan de vigilantie
| |
| |
van den Heer van Castricum (Mr. Nic. Geelvinck), die daar juist voorbij kwam. Op zijn advies werd de kop van den schoorsteen afgebroken en werden een paar flink nat gemaakte kussens in een booyedeken (het spreekt vanzelf dat men er de dekens van meneer en mevrouw niet voor gebruikte) gedaan en boven in den schoorsteen gestoken.
| |
[16 April]
Neefje Pieter van Loon, op 16 April weer een secunde prijs van het vijfde school en overgegaan in het zesde. Wat een knappe jongen!
De concierge van het Stadhuis, de Heer Famars, overleed op 28 April. De man was zeer zwaarlijvig en wat ‘potagreus, waarvoor veel gemedicineert’, maar zonder succes. Hij had dat vette baantje door den Heer Elias, zijn voorganger, gekregen, maar was verplicht dezen 1500 gulden per jaar uit te keeren. (Zie bladz. 65.) De Heer Elias was nu zijn jaarrente kwijt.
| |
[16 Mei]
Van Hendrik Bicker wordt het overlijden ten huize van zijn stiefvader, Burgemeester Willem Munter, aldus vermeld: ‘Op 16 Mei is aan de kinderpokken in den ouderdom van 21 jaren overleden de Edl. Heer Hendrik Bicker, eenig nagelaten kind van den laatsten Burgemeester Hendrik Bicker. Sijn Edl. was secretaris deser stad en capitijn van een compagnie burgers, en stont eerdaags te trouwen met de jongste dochter van den Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Mr. Jan Sautijn, regeerent Burgemeester dezer stad, sodat dit sterfgeval rondom een zeer swaar en droevig verlies is’.
| |
[30 Juni]
Die boekverkooper, die tevens het beroep van collecteur in de staatsloterij uitoefende, moet wel een pootig heerschap geweest zijn. Op 30 Juni kwam een notaris met twee getuigen bij hem aankloppen. De man van de wet kwam hem een ‘intredikt’ brengen. In plaats van de heeren beleefd te woord te staan, gooide de boekverkooper ze alle drie de deur uit en ‘klopte ze nog braaf voor den bek’ ook. Er moesten zelfs vier dienders bij te pas komen om den woesteling, die zich zoo aan de persoon van een notaris vergrepen had, in de Boeyen te brengen.
| |
| |
| |
[7 Juli]
Op den Binnen-Amstel, bij de Amstelstraat, stond vroeger de brouwerij ‘de Roskam’ en het gebouw stond er een halve eeuw geleden nog. Recht voor die brouwerij, en midden op straat, zakte op den 7den Juli een paard met de pooten in den grond, en toen het er uit getrokken was, ontdekte men daar een put, die meer dan vijftig voet diep en met drinkbaar water gevuld was. Die ontdekking vond men toen zeer mirakuleus, maar de overheid liet die put, daar midden in de straat, terstond dempen.
Op een Genueesch schip, dat in de haven lag, had een Spanjaard zich zelf met behulp van een scheermes ‘ontmand, uit desperatie, “omdat hij bij de hoere geweest sijnde, ongelukkig was geworden”. De chirurgijn, die hem verbonden had hoopte hem echter in het leven te houden, also de pacient seer coeragieus en stark is’.
| |
[24 Augustus]
In een linnenwinkel op den Nieuwendijk was op 24 Augustus iemand een paar stukken linnen komen koopen, op naam van een ander, die een bekende klant van den winkelier was. Hij had de stukken dan ook gekregen, maar voor alle zekerheid werd de winkeljongen hem nagestuurd om te kijken of de man wel naar het opgegeven adres ging. Die jongen trof een paar kameraadjes op den Dam aan het spelen en de verleiding was hem te sterk. Hij staakte de vervolging en ging lustig aan het spelen. Bij zijn terugkeer vertelde hij, dat de man zoo hard geloopen had, dat hij hem uit het oog had verloren. De winkelier, die inmiddels zekerheid had gekregen bestolen te zijn, gaf zijn meesterknecht er van langs en de jongen kreeg van allebei braaf klop.
Eenige dagen later zag de jongen den dief loopen. Deze had zelfs de pakken linnen nog bij zich. Er was geen twijfel mogelijk en de jongen, die dat pak slaag nog niet vergeten was, grijpt hem aan en brengt hem, met behulp van andere menschen, naar het huis van zijn baas. De man bekende alles, gaf het gestolene terug en smeekte hem, ter wille van zijn familie, geen schande aan te doen en de zaak niet te vervolgen. Maar daar wilde de baas niets van weten. De schoutendienders werden gehaald en de wanhopige man trachtte nu zelfmoord te plegen. Zwaar gewond stortte hij neer. De wond
| |
| |
bleek niet doodelijk te zijn, maar wanneer hij er van zal opkomen, zal hij zijn straf niet ontloopen.
| |
[12 September]
In de week vóór kermis werd de eerste electriseermachine te Amsterdam in het openbaar vertoond. Onze verslaggever geeft er de volgende beschrijving van.
‘Op den 12den September 1745 is hier in de Engelse steeg te sien een macine, sijnde een glase bol, die sterk gedraayt wordt’. Een blikken pijp van vier voet lang is met het eene einde tegen den bol geplaatst; het andere einde houdt iemand in de hand, terwijl hij op twee plankjes staat, die in een vierkanten bak liggen waar pik in is. De draaiing veroorzaakt, dat het vuur zoo iemand, wanneer hem een ander wil aanraken, overal met vonken uit het lijf springt. Ik zelf heb daarop gestaan, en terwijl ik met de eene hand de pijp vasthield, met mijn andere hand, ja met een vinger, brandewijn in een lepel in brand gestoken, en 't zelfde heb ik ook gedaan met een degen, dien ik in de hand hield. Toen een ander met zijn vinger dicht aan mijn been wees, vlogen mij de vonken uit de schenen, door twee paar kousen heen, en wel, zonder dat zulks de kousen verzengde of mij eenige pijn veroorzaakte; alleen was 't mij, toen de vonken er uit vlogen, net alsof ik met een speld geprikt werd. Duizenden menschen gaan dit dagelijks zien, en ‘sig laten lektariseeren.’ Deze machine is door een professor in Duitschland uitgevonden, en doet geen mensch quaat.
| |
[15 Oktober]
Op bijna zeven en zeventigjarigen leeftijd overleed op 15 October burgemeester Mr. Jan van de Poll, die niet minder dan zeventien maal de hoogste waardigheid bekleed had. De burgemeester woonde in een mooi huis op de Heerengracht bij het Koningsplein (thans no. 471 en kort geleden gerestaureerd) en had in het jaar 1700 de hofsteden ‘'t Huis te Spijk’ bij Velsen (ook genaamd 't Torentje) gekocht. Blijkbaar was hij een ouderwetsch mensch en van die nieuwigheid van dat begraven met koetsen moest hij niets hebben. Hij had bepaald dat zijn lijk zou worden gedragen en wel door zijn eigen bedienden. Hij had er zooveel, dat er slechts twee dragers mankeerden, om het getal lijk- en lantaarndragers volledig
| |
| |
te maken. Aan allen werd een gedenkpenning in zilver uitgereikt.
| |
[20 Oktober]
Op 20 October wordt een buitenkansje, dat den zoon van Hendrik Verschuur te beurt is gevallen, vermeld. Deze jonge man schijnt goede vrienden te zijn geweest met een zekeren meneerdie op ± 30-jarigen leeftijd ‘seer gedebosieerd’ overleden was en hem 2000 gulden had nagelaten. Zooals we weten was Hendrik Verschuur, de vader van den gelukkige, substituut afslager van de Vischmarkt en Bicker Raye's rechterhand.
| |
[20 November]
De heer Surmont, Heere van Vlooswijk en Kromwijk, koopman en bankier, was heel rijk. Hij had wel twintig paarden op stal. Verder moet hij een uitmuntend schoon man zijn geweest, ‘als een leeuw’ zegt Bicker Raye. Deze prachtkerel overleed op 20 November aan een pleuris. Doctor Tronchijn, die hem behandelde, had met zijn patiënt geen raad geweten; hoewel dat hij hem meer dan honderd onsen bloed had afgetapt, was de Heere van Vlooswijk toch, na eenige dagen, onder ellendige pijnen, overleden.
| |
[15 December]
Een Duitscher, een man van 53 jaar, had op een afschuwelijke manier vier menschen vermoord. Dat zal wel zoo geweest zijn, maar toch zal de moordenaar zijn slachtoffers wel niet zoo afschuwelijk vermoord hebben, als de 18de eeuwsche rechter te Hoorn hem op 15 December liet ter dood brengen.
Eerst werd de man ‘van onderen op, levendig, langsamerhand, geradbraakt’. Zoo stelde men hem eenigen tijd ten toon, maar de justitie vond dezen vreeselijken dood nog niet genoeg. Van het lijk werden nu, met dezelfde bijl waarmee hij gemoord had, de beide handen (die immers de moorden bedreven hadden) afgekapt. Toen kreeg het lijk vier slagen op het hoofd en vier sneden in de keel. Er waren immers vier slachtoffers geweest.
Nu werd de kop er afgekapt en evenals de handen, op pennen gezet. Het lichaam op een rad. Bijl en mes aan staken vastgespijkerd. ‘Anderen tot afschrik en exempel’.
Dat Raye van deze executie melding maakt, komt waarschijnlijk, omdat de moordenaar ‘alhier geaperiendeert’ was.
| |
| |
| |
[25 December]
De huisvrouw van den heer Eduard Daniëls, van zichzelf een juffrouw Frikkenius, overleed op 25 December. Niet minder dan veertien zoons had deze dame achter elkaar haar echtgenoot geschonken. De oudste was reeds kapitein te voet in staatsdienst. Tot haar dood moet zij een zeer schoone vrouw geweest zijn, die nog admirabel zong en zeer fraai op de ‘Claversimbaal’ speelde.
| |
[31 December]
Onze dagboekschrijver eindigt dit jaar met op den 31sten December mede te deelen, dat op dien dag te Amsterdam de tijding kwam, dat de vrede tusschen de keizerin - als koningin van Hongarijë en Bohemen - den koning van Pruisen en den koning van Polen - als keurvorst van Saksen - gesloten was.
|
|