Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 108]
| |
Hoofdstuk XIII
| |
[20 Januari]Op 20 Januari overleed Mevrouw de weduwe du Fay, een dochter van Mr. Aernout van Alsem, die Advocaat-Fiskaal te Malakka en later Raad Ordinaris van Nederl. Indië was geweest. Van deze rijke weduwe vertelt Bicker Raye niet veel goeds. Behalve dat hij zegt, dat zij in haar jonge tijd tweemaal in Oostindia was geweest en dat zij zeer veel geld naliet, deelt hij ons ook mede, dat de dame, behalve al dat geld, nog een slechte naam had nagelaten, ‘also men segt dat sij so kwaadaardig was, dat haar gelijke niet bekent is geweest’. Haar eerste man Willem Backer, Jacobsz was, evenals haar vader, Raad Ordinaris van Oost Indië geweest, waar hij in 1720 overleden was. De weduwe was toen naar Holland gegaan en was twee jaar later met den Schepen du Fay getrouwd. | |
[pagina 109]
| |
Kerkmeester, Directeur van den Levantschen handel en sedert 1720 Directeur van de geoctrooieerde kolonie de Berbice. De oude heer, hij was bij zijn overlijden, op 24 Januari 1744, bijna 83 jaar, was zeker niet de eerste de beste, maar Bicker Raye vertelt niets anders van hem, dan dat hij aan een beroerte is overleden, zijnde een man van hooge jaren en tot zijn dood toe een groot liefhebber van de vrouwelijke ‘cexe’. | |
[2 Februari]Ongevallen op de Vischmarkt worden natuurlijk niet vergeten: op 2 Februari is er op mijn vischmarkt aan den Dam een vischvrouw, die zeer slecht van leven was, Jacoba Jooste genaamd, zwaar beschonken geweest en na eenige brutaliteiten uitgezegd te hebben, op het secreet aldaar doodgebleven.
In een ‘Speel- of hoerhuis’ in de Barndesteeg ging het in den nacht van 2 op 3 Februari vroolijk toe. Er was gespeeld en het feest had tot 5 uur in den morgen geduurd. Omdat het zoo koud was, waren de dames, die allemaal smoordronken waren, met stoven naar bed gegaan. Gevolg hiervan was dat er brand ontstond. Twee vrouwen waren op vreeselijke wijze door het vuur ‘beschadigd’ en zijn kort daarop overleden. De hospes en zijn wijf waren beide door een venster ontvlucht en bij de buren geborgen. | |
[5 Februari]Burgemeester Huydekoper was op 5 Februari in zijn huis op de Keizersgracht, tegenover de Westermarkt, 't huys van Coymans (thans nos. 175-77) overleden en dit sterfgeval mocht niet zoo maar zonder meer vermeld worden. Eere wien eere toekomt. ‘Deze namiddag om twee uur is de Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Jan Elias Huydekooper, Heere van Maarseveen en Neerdijk, Burgemeester en Raadt dezer stad, alsmeede Postmeester van het Antwerpse postcomptoir, naar een siekte van eenige daagen, in den ouderdom van 74 jaar en 9 maanden, tot groote droefhyt van Sijn Ed. familie en duysenden burgers deser stadt, also hij om sijn goedtaardighyt en verdere loffelijke hoedaanigheden seer bemindt was, overleden, en is den 12den Februari, also het besloten water was, met koetse naar Maarsen gebragt en aldaar in sijn graftombe in de kerk begraaven’. | |
[pagina 110]
| |
[21 Februari]Nu weer een paard op hol, het dier doet niemand kwaad, beschadigt zoo ongeveer niets, maar een meid wordt er dol van. Dat gebeurde op 21 Februari. Een hollend sleeperspaard was op den Nieuwendijk door een glazen deur een zilversmidswinkel binnen gegaan, tot achter aan toe, had zich toen weer omgekeerd en was er uitgerend, zonder iets te beschadigen, behalve de deur, die aan gruzelementen was. De meid in de toonbank (de winkeljuffrouw zouden wij haar nu noemen) was echter door dat onverwachte bezoek zoo gealtereerd, dat het haar in het hoofd was geslagen en men vertelde, dat ze puur dol geworden was van den schrik. | |
[23 Februari]Mevrouw de weduwe Lacroix, vrouwe van Sillershoek, die op 23 Februari overleed, wordt ook niet bepaald opgehemeld; ‘sonder weerga gierig en quaataardig geweest sijnde’, wordt van deze dame gezegd. Maar een zekere meneer P. Ouwens had blijkbaar een nog slechtere reputatie. Deze ‘seer voornaame lichtmis’ overleed op denzelfden dag en kon niet eens door zijn familie begraven worden. De man had waarschijnlijk niets nagelaten om beslag op te leggen en daarom werd zijn lijk door zijn talrijke crediteuren ‘gearresteerd’. Elf dagen bleef het boven de aarde staan. Toen gaven de crediteuren het blijkbaar maar op, of wellicht had de familie van den overledene het met hen op een accoordje gegooid.
De twee laatste dagen van de maand Februari waren prachtig voor de vischmarkt geweest en ook voor den afslager waren het goede dagen; die had er aardig wat aan verdiend en had alle reden om verheugd te zijn. Op den 28en waren 21 loten visch aangekomen, waarvan 13 met levendige, zijnde 26 korven, waarvan vrij geld is gekomen f 1976. En den 29en was 't nog beter, toen waren er 26 loten, waarvan 13 met levendige visch, zijnde 34 korven, waarvan is gekomen f 2387. Zooveel in twee dagen was nog nooit gebeurd en deze week had de afslager als salaris bijna f 200. - ontvangen. | |
[pagina 111]
| |
den ouderdom van 51 jaren overleden en te Dordrecht begraven. Hij was een vriendelijk en beleefd man en wij krijgen een uitvoerige uiteenzetting van de oorzaken van zijn dood. De Heer Bertry was, als zoovele anderen, zeer geïncommodeerd met de podagra, hetgeen hij voor zijn dood in de maag en vervolgens in het hoofd kreeg, waardoor hij eenige dagen puur dol is geweest, zoodat hij door drie, vier menschen moest bewaakt worden. Het zette zich daarna tot een groot gezwel aan den hals, waardoor hij zijn verstand begon terug te krijgen, maar dat gezwel was zoo groot en ‘viement’, dat hij toen weer niets door de keel kon krijgen, waardoor hij eindelijk ellendig is gestorven. Ziezoo, nu weten we tenminste waaraan deze Koninklijke Raad en Resident gestorven is. | |
[26 Februari]Het spreekt van zelf dat we van de weduwe van Burgemeester Scott een uitvoerig overlijdensbericht krijgen. ‘Den 26sten is mevrouwe Constantia Aletta Coymans, weed. van den Wel Edl. Gr. A. Heere Mr. Balthasar Scott, in leeven Burgemeester en Raad etc. etc., seer schielijk overleeden in den ouderdom van 59 jaaren. Haar Edl. had 's middags nog gesond met smaak gegeten, maar kreeg na den eeten een beroerte, hetgeen, nadat sij sig uit haar selfs hat doen aderlaaten, op de tong plaatste, waardoor sij ten eerste buyten spraak was. Doctoor Hanedoes, ondertusschen gehaalt sijnde, condemneerde de laating, also de beroerte na sijn seggen uit slijm bestond en ordineerde een lavement, hetgeen tot tweemaal toe geapliseert wier, dog het ongemak nergens na luysterende (alsof men door een lavement de spraak terug zou krijgen?) werd Haar Edl. van tijt tot tijt slimmer en gaf om half negen 's avons den geest. Haar Edl. is vervolgens op den 2den April met seve koetse en de lijkkoets 's avons in de Westerkerk, met de meeste statie, begraaven in het graf no. 106 bij haar man saliger, hetgeen sij begeert heeft, dat in de tijd van veertig jaren niet mag worden geopent en dat haar testament, so van haar man als van haar, ses weeke na haar begrafenis moet gesloten blijven. Haar booye, soo binnen als buyte, had zij een alderbeste dubbelde rou besproken, so kostelijk, als deselve maar gemaakt kost worden, hebbende de draagers ider zes ducatons voor hun moyte gekregen | |
[pagina 112]
| |
en heb ik met den Heer Scheepe en Raat Witsen in op een na de laatste koets gesete’. Notaris Eybergen, wonende in het Weeshuis, was met den Heer Straalman in een open chaise uitgereden, maar toen zij naar huis gingen, waren de heeren ietwat beschonken en waren ze met chaise en al in den Amstel geraakt. De notaris verdronk, maar de ander kwam er onbeschadigd uit. | |
[9 April]Geheelonthouders waren er nog niet zooveel als thans en er was aan kroegen en herbergen geen gebrek. Ja, de brandewijnverkoopers zaten zelfs met hun flesschenbak op de pleinen en bruggen. Men kocht in die dagen een borreltje, zooals tegenwoordig een nieuwe haring. Op de Oude Brug had reeds vele jaren vader Staal zijn standplaats, maar op 9 April 1744 had de oude heer, hij was diep in de tachtig, het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Bicker Raye mocht hem graag. ‘Hij was een seer stark en pront man’ en was de commissionaris van zijn familie om wild of iets anders te koopen. | |
[14 April]Elisabeth Buys, de 21-jarige dochter van Mr. Mattheus Buys, in leven Commies-Generaal der Admiraliteit te Amsterdam, en van Sophia Huydecoper, was een mooi meisje. Toen zij op 14 April met Mr. Elias Schellinger trouwde, schreef Bicker Raye ‘op 21 April (hij vergist zich een week) is de Edl. Achtb. Heer Mr. Elias Schellinger, regeerend Schepen en Raad, getrouwt met Mejuffrouw Betje Buys, die voor een van de schoonste vrouwen van fatsoen wert gehoude’. | |
[15 Mei]15 Mei was een gewichtige dag voor de familie. Toen werd, zooals zij dat vóór haar dood bepaald had, het testament van Constantia Aletta Coymans, de weduwe van Burgemeester Mr. Balthasar Scott, die op 26 Maart overleden was en dat tevens het testament van haar, in 1741 overleden echtgenoot was, in het bijzijn van alle erfgenamen geopend. Jacob blij; hij was met een legaat van twintig duizend gulden | |
[pagina 113]
| |
begunstigd en zijn moeder met een van een halve ton. De kinderen van Burgemeester Daniël Hooft waren erfgenaam, maar verder waren nog vele anderen begunstigd. De broer van de burgemeester, de Heer Jacob Elias Scott, kreeg honderd duizend gulden; de Vrouwe van Maarseveen (Sophia Maria Agatha van der Muelen, echtgenoote van Mr. Jan Huydekoper) en haar zuster de Vrouwe van Hemmen (Constantia Isabella van der Muelen, echtgenoote van Mr. Frans Godard Baron van Lijnden) ieder drie maal honderd duizend gulden, en samen al het zilver, goud, linnen en wollen goederen etc.; de Diakonie honderd duizend gulden; en verder nog zeer considerable legaten aan velen van de vrienden en goede bekenden, die met malkander meer als vijftien maal honderd duizend gulden bedragen. Er bleef nog genoeg over, want de geheele nalatenschap bedroeg wel twee en twintig maal honderd duizend gulden. En dat in het midden der 18de eeuw, toen een ton heel wat meer waard was, als thans. Volgens de officieele opgaven zou de burgemeester 843.000 gulden hebben nagelaten en zijn vrouw 1.619.000 gulden. Minder tevreden dan de familie van Burgemeester Scott, was waarschijnlijk de neef van een zekeren Heer Jacob van Speck, die op 10 Juni overleed en aan zijn neef Weevering, die met zijn broers dochter getrouwd was en kinderen daarbij had, niets naliet. De erflater had zijn geheele vermogen, wel niet zoo groot als dat van het echtpaar Scott, maar toch ook wel de moeite waard, ± 130.000 gulden, aan de Gereformeerde Diaconie vermaakt, behoudens eenige kleine legaten aan de executeurs van het testament en aan eenige andere personen.
En nu krijgen wij iets heel moderns. ‘Een werkstaking’. Een 18de eeuwsche werkstaking, precies eender als een uit onzen tijd. Ten minste wat het staken zelf betreft. De katoendrukkersknechts wilden meer loon hebben, wat heel natuurlijk was, want de loonen waren niet bijster hoog. Maar de werkgevers, de ‘bazen’ noemde men ze toen nog, waren van een andere opinie, vonden het loon meer dan voldoende en goedschiks kregen de knechts nergens hun zin. Dan maar kwaadschiks en zij sloten een overeenkomst of beter ze maakten een complot ‘waarbij sij de baasen wilden dwingen haar meer loon te geven als voor deese.’ | |
[pagina 114]
| |
Op een goeden dag staakte de overgroote meerderheid van de katoendrukkersknechts, zoowel binnen als buiten de jurisdictie, den arbeid. Er waren natuurlijk ook goedwilligen, ‘onderkruipers’, die van een dergelijke methode niet wilden weten. Met allerlei dreigementen werden ze toen gedwongen ook mee te doen, en verscheidene winkels (werkplaatsen) werden ‘vuil’ verklaard. We zien het, alles ging heel modern. Men dacht er precies eender over als thans. Alleen de regeering van de stad dacht een beetje anders. Den volgenden nacht reeds werden door het ‘volle gerecht’ vijf à zes van de belhamels (de leiders zeker) van hun bed gelicht. Er waren er, die de justitie niet binnen wilden laten en hun deuren gesloten hielden. Geen nood, die waren spoedig opengebroken en daar zat het heele stakingsbestuur in de Boeyen. Nu was er den volgenden dag wel veel gemor en samenrotting van mans- en vrouwlui op het Leidsche plein en men dreigde een paar katoendrukkerijen te plunderen. Ook daar was de overheid niet bang voor. De Leidsche poort, waardoor men de meeste katoendrukkerijen bereikte, die vooral aan de Overtoom gelegen waren, bleef gesloten en de andere poorten werden met dubbele wachten van stadssoldaten bezet. Toen werd een zeer streng plakkaat tegen de ‘muytemakers’ afgelezen en overal aangeplakt. Een premie van 300 gulden werd uitgeloofd aan diegene, die den eersten aanlegger wist aan te wijzen. Er zat voor de katoendrukkers niets anders op dan maar kalm het werk te hervatten. ‘Wat er verder van de gevangene sal worden, sal de tijt leere aldus eindigt onze verslaggever zijn relaas van deze 18de eeuwsche arbeidersbeweging.
25 do Synder vier karels uyt het Rasphuys, die op de sekreete plaats saten uytgebroken, boven door de solder en sijn van de turfsolder van het Latijnsche school te laat gekomen, van waar sij sig met een tou uyt het venster int eerste klooster hebben afgelaaten; daarbij was een geweese Luytenant van de Coningin van Ongaria, en de makelaar Lourenso, die bijden op de sekreete plaats als waakers waren; de derde was een smouse knegt, die om sodomi daar voor altoos sat en de vierde hat daar int huys mense gekwest en sat daar ook voor veele jaaren.’ | |
[pagina 115]
| |
[7 Juli]Hoe 's lands oorlogsschepen destijds hun bemanning voltallig maakten, leert ons het berichtje, dat op 7 Juli zeventien boeven uit het Rasphuis, 's nachts geboeid naar de admiraliteitswerf zijn gebracht, om naar de oorlogsschepen getransporteerd te worden ‘ten ynde de togt mede te doen.’ Plezierig voor de officieren, die met dergelijk gespuis varen moesten.
Pieter van Loon, zijn neefje, heeft de secunde prijs uit het vierde Latijnsche school (jaar). Wel gefeliciteerd. | |
[pagina 116]
| |
Groote fuif op Oostermeer. ‘Met musikanten, en vuurwerken, die ik daar besorgt hat, seer vroolijk gemaakt’. Dat willen we graag gelooven. | |
[10 December]De Heer Aartsen in de Nes ‘in 't groene Naaykussen’ was op 10 December zeer subiet doodgebleven. Eerst had hij wat menschen bij zich thuis gehad en er was een stevig glas wijn gedronken. In ‘de graaf van Holland’ in de Kalverstraat zou gegeten worden. Aartsen liet zich ook daar niet onbetuigd en moet considerabel veel vleesch gegeten hebben. Toen hij 's avonds om twaalf uur naar huis wilde gaan, zakte hij op de stoep van ‘de graaf van Holland’ in elkaar en was ‘iliko’ dood. | |
[12 December]Een tamelijk onsmakelijke geschiedenis wordt op 12 December genoteerd. In de Halsteeg moest een secreet opgeruimd worden. Drie metselaars waren bezig den mond daarvan open te breken, toen het gewelf instortte en de drie mannen in den beerput, die zeer diep was en bijna geheel vol, vielen. Een buurvrouw die het geschreeuw hoorde, liep het huis in, om de menschen te helpen, maar viel er zelf ook in en nu spartelden ze met zijn vieren. Twee verdronken, of beter versmoorden, maar de twee anderen kreeg men er nog levend uit, maar men was bang dat ze het nog zullen besterven van al die ‘vuylighijt’ die zij in het lichaam hadden gekregen. | |
[18 December]Al waren de menschen dood, dan wreekte de justitie zich soms nog op hun stoffelijk overschot. Op 18 December werd het lijk van een zelfmoordenaar, die eerst een bij hen inwonenden ‘rygelyfmaker’ vermoord had, op een horde naar de Nieuwe Stadsherberg gesleept en van daar met een schuitje naar de Volewijk, aan den overkant van het IJ, gebracht, en met de beenen aan de galg opgehangenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 117]
| |
land onrustbarende berichten over een ziekte onder het vee. ‘Hede ringneert de besmettelijke siekte seer stark onder het runtvee door ons gansche lant, waardoor seer vele beesten sterven, so elders als hier om de stat, hetgeene seckerlijk een groote duerte in alle eetbare waaren sal veroorsaaken, dog hoope dat God dit ongeval in 't kort sal doen ophouden, waarmeede dit jaar een ijnde neempt’. |
|