Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 94]
| |
Hoofdstuk XI
| |
[pagina 95]
| |
was iedereen verontwaardigd. Toen op een keer de bakkersvrouw dezen gewezen knecht voor verklikker uitschold, trok de goe gemeente, die medelijden had met den bakker, haar partij en werd de vent op barbaarsche wijze door de woedende menschen vermoord, ‘sodat de harsens op straat laagen en de neus van sijn aangesigt af was.’
Juffrouw Diederiks was altijd verschrikkelijk haastig gebakerd en driftig was ze ook. Die eigenschappen zijn dan ook de oorzaak van haar dood geweest. Eens op een keer had zij de meid geroepen om haar een kopje koffie in te schenken uit de koffiekan, die niet ver van haar op de tafel stond. Toen de meid niet vlug genoeg kwam, vloog zij driftig van haar stoel op en schonk zich woedend een kopje in, dat zij met zooveel haast in wilde zwelgen, dat de heete koffie in haar verkeerde keelgat kwam, waardoor zij aan het hoesten raakte en ‘ilicoo’ (op staanden voet, dadelijk) op de plaats dood bleef, waardoor de man ‘van dit beelt ontslaagen raakte.’ Deze gebeurtenis wordt ons op den 17den Maart medegedeeld. | |
[26 Mei]Nauwelijks een jaar na haar huwelijk met Mattheus Lestevenon, Heer van Berkenrode en Strijen, dat destijds vermeld werd, stierf op 26 Mei de Edl. Lady Catharina Windsor te Frankfort a-M. aan de kinderpokjes. Het jeugdige paar had door Frankrijk en Italië gereisd en was nu op de terugreis naar Holland. Zij werd te Bockenheim in een tombe begraven. De bedroefde weduwnaar had er later een ‘mosolee’ naar toegezonden. Drie boeven, die er blijkbaar genoeg van hadden langer in het Rasphuis te zitten, hadden een poging gedaan om er uit te breken. En het was waarachtig bijna gelukt, want eerst op het laatste oogenblik werden zij ontdekt en hun toeleg verijdeld. Het spreekt vanzelf, dat ze toen weer beetgepakt werden en dat het een beetje hardhandig | |
[pagina 96]
| |
ging, vooral toen ze brutaal waren. Voor straf kregen ze nu voor eenigen tijd een houten kraag om den hals, waardoor ook een hand gestoken werd. Een hoogst onaangename straf, die hen echter voorloopig wel belette weer eens een poging te doen uit te breken.
Bicker Raye hield van mooie groote vrouwen. Bij het overlijden van de dochter van doctor Pingree, die in een uur of drie gezond en dood was, zegt hij dat deze dame van een extra schoon postuur was, omtrent 30 jaar oud en dat ze wel 250 pond woog. Ondanks dat gewicht moet ze bij uitstek ‘allert ter been’ zijn geweest. | |
[3 Juli]Een vroolijke boel daar in dat huisje aan den Overtoomschen weg, in den avond van den 3den Juli. Het heele gezelschap was smoordronken en de dochter zelfs zoo, dat ze naar bed had moeten gaan. De overigen bleven lustig doorfuiven en ondertusschen was er brand ontstaan en stond het huis in lichte laaie. In het tuinhuisje zaten ze te drinken en te zingen als ‘krieken’, terwijl het huis tot den grond toe afbrandde. De dochter had nog gered kunnen worden, maar ze was zoodanig met brandwonden overdekt, dat ze nog dienzelfden avond den geest gaf, waarschijnlijk zonder tijd gehad te hebben nog nuchter te worden. | |
[7 Juli]Bij het ‘justitie doen’ op 7 Juli werden twee kerels opgehangen, een inbreker en een scheepsdief. Onder de gegeeselden die gebrandmerkt werden, was een voormalig Hongaarsch officier, die aan lager wal geraakt was. De man was luitenant in dienst van de Koningin van ‘Ongarië’ geweest, maar was, bij de overgave van een stad, door de Franschen en Beijeren genoodzaakt gedurende een jaar zijn koningin niet meer te dienen. Met vrouw en acht kinderen was de werkelooze krijgsman maar naar het rijke Holland getrokken. Hier ging het ook niet al te best. Bedelend moest hij aan den kost zien te komen en ten slotte maakte hij zich schuldig aan allerlei diefstallen, waarom hij nu van den Amsterdamschen beul 41 slagen had ontvangen en voor een paar jaar in het Rasphuis was opgeborgen. Wat er toen van zijn gezin is terecht gekomen wordt niet verteld. | |
[pagina 97]
| |
In totaal werden er dien dag 833 slagen uitgedeeld, die onder 23 personen verdeeld werden.
Van de drie kerels, die indertijd uit het Rasphuis hadden trachten te breken en zich zoo ‘brutaal’ tegen hun arrestatie hadden verzet, dat zij nog eenigen tijd met een houten kraag moesten rondloopen, was er een, die nog wat extra's te goed had. Hij had den suppoost Mijndert een schop gegeven en die was zoo goed raak geweest, dat de man voor dood was neergevallen en lang slecht had gelegen. Die schurk, zijn naam was Marinus, kreeg daarom zestig slagen. | |
[18 Juli]Jacob Voordaag, een collega van Bicker Raye als kapitein van de Burgerij en daarenboven nog regent van den Schouwburg en van het Oude Mannenhuis, Directeur van de ‘collonie de Barbiesjes’ (Berbice) en Commissaris van het Touwwerk - aan functies dus geen gebrek - was op 18 Juli overleden. Na ons eerst verteld te hebben dat Sijn Edl. geleden had aan zware koortsen, podraga en opstopping van het water, dat hij op 't laatst niet anders kwijt kon raken, of 't moest hem door den curiergijn Ulhoorn worden afgetapt, vernemen we nog de volgende bijzonderheden. De man was heel vriendelijk tegen alle menschen en had de bekwaamheid zeer sierlijk en bondig te raisonneeren, ja zelfs voor een koning te spreken, maar was altoos mede een groot liefhebber geweest van wijntje & Trijntje. | |
[15 Augustus]Een griezelige vondst in den Buiten-Amstel bij het Hoedenmakerspad. Daar werd op 15 Augustus een manshoofd uit het water opgevischt, gewikkeld in een wit servet. Het was vreeselijk verminkt; de neus was er afgesneden, met een bijl was de schedel gespleten en in iedere wang was een gapende wond. Op ongeveer dezelfde plaats werden nog andere stukken van een menschelijk lichaam gevonden en in verband met dezen misdaad werd een Zweedsch kapitein, een man van in de tachtig jaar, in het ‘Witte Wammes’Ga naar voetnoot1) wonende, gevat en na door den Heer Hoofdofficier en twee H.H. Schepenen geëxamineerd te zijn, in de Boeyen gebracht. Den volgenden dag werd nog een medeplichtige, Jan van der Sluys, een zeer voornaam | |
[pagina 98]
| |
dansmeester, bij den kop gevat. Behalve dat men vermoedde, dat hij van deze misdaad meer wist, werd de dansmeester beschuldigd met zijn eigen dochter, die hij bij zijn eerste vrouw had, een meisje van 16 à 17 jaar, ‘geboeleert’ te hebben. De Zweedsche kapitein had zijn misdaad bekend. Hij had in een tuin op het Hoedenmakerspad een zekeren Hellendaal met een bijl den kop ingeslagen en vervolgens het lichaam aan stukken gehakten hier en daar een gedeelte weggeworpen. Op 22 September onderging de moordenaar zijn straf. Hij werd eerst geradbraakt, vervolgens werd hem de kop afgehakt en deze op een pen gezet. De oude heer, hij was zes en tachtig jaar, was een onverschrokken kerel, die niet bang was voor den dood. De beul en zijn knechts hadden het met hem heel gemakkelijk. Hij ging met een sprong op het kruis zitten, vervolgens liggen, en strekte zijn armen en beenen ordentelijk uit. Dat deden de andere patiënten gewoonlijk niet zoo gewillig, maar hem deerde het blijkbaar niet en hij stierf zonder eenig berouw of leedwezen ‘als een beest’. | |
[pagina 99]
| |
Ofschoon gesustineerd werd, dat de dansmeester, van der Sluys, er meer van wist, beklapte de oude kapitein hem niet en nam alles voor eigen rekening. Er moest ook nog een derde persoon in de zaak betrokken zijn, maar van dezen veronderstelde men, dat hij naar Engeland gevlucht was. Intusschen werd de dansmeester nog maar gevangen gehouden; hij werd eerst op den 2den Februari van het volgende jaar losgelaten, op voorwaarde, dat hij alle onkosten betaalde van zijn gevangenschap, sedert 19 Augustus. Nu dat zal de man wel gaarne gedaan hebben. Gebleken was, dat hij den Zweedschen kapitein had omgekocht Hellendaal iets in te geven om zijn memorie eenigen tijd te verliezen. Deze Hellendaal bediende als solliciteur de vrouw van van der Sluys in een proces, en daarom wilde deze hem voor een tijdje onschadelijk maken. Het gelukte echter den Zweed niet zijn slachtoffer, dat verzocht was in een tuin op het Hoedenmakerspad te komen, de tinktuur goedschiks in het lijf te krijgen, waarop de kapitein zich zoo boos maakte, dat hij hem doodstak en met behulp van een zekeren Henry, een Engelschman, die later had weten te ontkomen, het lichaam in stukken hakte. Op deze manier was Hellendaal zijn memorie zeker kwijt en had de oude kapitein zich naar behooren van de hem opgedragen taak gekweten. De dansmeester was dus weer vrij, want het gerucht, alsof hij met zijn eigen dochter te doen had gehad, scheen onwaar te zijn, althans men hoorde er niet meer van spreken.
In het begin van September werden twee vrouwen door den schouten-diender in de boeyen gebracht. Het waren twee dienstmeiden van Mr. Hendrik Hooft, die ruzie hadden gekregen - waarschijnlijk om een kermisvrijer. Een had mijnheers degen genomen en de ander een broodmes en met die wapens hadden ze elkander toegetakeld. Het slot was dat geen van beide heldinnen kon kermis houden. | |
[pagina 100]
| |
leerde best. Op 21 September had hij den eersten prijs in ‘het eerste Latijnsche school’ (bedoeld wordt schooljaar of klasse) weggedragen. Oom Jacob is daar zoo over in zijn nopjes, dat hij het belangrijke feit in zijn dagboek vermeldt. | |
[14 Oktober]Bij het overlijden van Mr. Daniël Kick, Raad in de Vroedschap van de stad, op 14 October, wordt er nog eens even aan herinnerd, dat hij de grootvader was van de ‘beruchte’ mevrouw Hasselaar. Hier vergist Bicker Raye zich. Mr. Daniël Kick was de vader van Anna Divera Kick Pancras en niet de grootvader. Ook was hij geen 94 jaar oud geworden, maar slechts 58. De grootvader, eveneens Daniël Kick geheeten, zou 94 jaar zijn geweest, maar deze was in 1742 reeds 24 jaar dood. Onze dagboekschrijver vergist zich wel eens meer, maar ditmaal wel een beetje erg. | |
[20 Oktober]Op 20 Oct. 1742 zal er wel een groot familiefeest bij hem thuis zijn geweest. Zijn moeder, vrouwe Alida Catharina Bicker, weduwe van den WelEd. Heer Jan Raye, Heer van Breukelerwaard, vierde n.l. haar zeventigste verjaardag. In Elias, de Vroedschap van Amsterdam, wordt echter als geboortejaar 1671 opgegeven. Het is echter haast niet aan te nemen, dat Jacob niet zou weten hoe oud zijn eigen moeder wasGa naar voetnoot1). | |
[pagina 101]
| |
vrouwen had ‘gedebocieerd’. Later vernam Bicker Raye echter, dat zijn verslag, wat betreft den
bakker, onjuist was en haast hij zich het te corrigeeren. De bakker was n.l. in het geheel niet gegeeseld, maar door sollicitatie van zijn vrouw met een geldboete en een bannissement van 12 jaar gestraft. De persoon, die het laatst gegeeseld werd en die hij voor hem aanzag, moest dus een ander geweest zijn.
Dienzelfden dag kan hij met trots vermelden, dat er twee kabeljauwen op zijn markt waren geweest, die bij elkaar niet minder dan 47 gulden gegolden hadden. |
|