Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 84]
| |
Hoofdstuk X
| |
[7 Januari]Op 7 Januari overleed Jean Lucas Pels, Heer van Hogelanden, dezelfde, die op 11 Dec. 1740 na de dood zijner eerste vrouw (zie bladz. 70), met de rijke Anna Elisabeth Geelvinck hertrouwd was. Zoo'n rijk man wordt natuurlijk niet vergeten: ‘7 do is de Edl. Heer Jan Lucas Pels, Heere van Hoogelande, Schepen dezer stad, tot onuitsprekelijke droefhijt van zijn elustere familie (het waren allemaal millionairs) en duysenden menschen, na vier weeken getrout te sijn geweest, aan een slaapsiekte en een pleuris in de borst overleeden. Hij was de grootste koopman van sijn tijt en laat considerabel veel gelt naar’. | |
[pagina 85]
| |
Nieuwezijds-kapel in de Kalverstraat.
De makelaar Lourenso had valsche handen (handteekeningen) gemaakt en nog veel meer schelmstukken bedreven. Het bleek trouwens, dat hij vroeger al eens te Altena opgehangen was, n.l. ‘in portret’; hemzelf hadden ze toen niet te pakken kunnen krijgen. Nu werd hij, na eerst behoorlijk gegeeseld en gebrandmerkt te zijn, voor twintig jaar in het Rasphuis opgesloten.
Een weduwnaar met vier kinderen is op 23 Januari getrouwd met een weduwe die er al zes had. Zoodat ze er tien bij elkaar brengen, wordt zeer juist opgemerkt. | |
[pagina 86]
| |
niet onbetuigd. ‘Op 1 Febr. is de Edl. Achtb. Heer Pieter Pels, Scheepen deser stadt en capityn van de Edl. Manhafte burgerij, na een langduerende en queynende siekte overleeden, waaraan de Amsterdamse beurs considerabel verliest, als sijnde geweest, met zijn korts overleeden Heer broeder Jan Lucas Pels, de grootste cooplieden en reeders van scheepen, de geheele werelt door, die er in lange jaaren bekent sijn geweest’. | |
[10 Februari]Het was maar zaak om in die dagen niet failliet te gaan, vooral niet op een schelmachtige wijze. De schuldeischers waren dan allesbehalve gemakkelijk en stelden alles in het werk om den bankroetier te pakken te krijgen. Hadden ze hem eenmaal, dan konden ze hem het leven extra zuur maken. Geen wonder dus, dat de kruidenier, die (‘op schelmachtige wijze’ natuurlijk) in het begin van het jaar, bankroet had gespeeld, er maar van door was gegaan. Maar de schuldeischers zaten ook niet stil. De Heeren Jan Genits, van der Werf, Schepper en Rietbergen waren geducht bij de zaak geïnteresseerd en omdat zij ‘apprehentie’ op zijn persoon en goederen verkregen hadden, besloten zij alles in het werk te stellen zich van dien persoon meester te maken. Zij hadden ‘conschap’, dat hij naar Utrecht was gevlucht en namen dus een wagen en gingen hem achterna. Maar toen zij het dorp Maarsen gepasseerd waren, reed de wagen in de Vecht, juist voor de hofstede van den Heer Cromhout. De Heer Jan Genits, van der Werf en Schepper verdronken. Rietbergen en de voerman wisten nog ‘levendig’ er uit te komen. Het ongeluk gebeurde op 10 Februari om vijf uur in den morgen. Wie wel verheugd zal geweest zijn, was de gefailleerde kruidenier, want Rietbergen dacht er voorloopig niet aan hem nog te vervolgen. De man was veel te blij er nog ‘levendig’ afgekomen te zijn, al was dan ook de kans, dat hij zijn vordering nog geheel of gedeeltelijk betaald zou krijgen, tot een minimum gedaald.
Jean Deutz noemde zich Deutz van Assendelft, omdat zijn vader die heerlijkheid in 1696, van Maximiliaan Hendrik van Renesse, Graaf van Masny, Baron van Elderen gekocht had. De oude Jean Deutz, een voornaam bankier, had waarschijnlijk meer contanten dan de Graaf. | |
[pagina 87]
| |
Behalve deze heerlijkheid had de oude Jean Deutz er zich nog een heele collectie aangeschaft en zijn zoon, de Schepen Jean Deutz van Assendelft, was na zijns vaders dood Vrijheer van Assendelft en Assumburg, Heer van heemskerk, Hoogdorp, Nootdorp en Reewijk. Deze gewichtige persoon, hij moet een zeer schoon man geweest zijn - sijnde wel seuven en een kwart voet lang en wegende zoo ongeveer vier honderd pond -, overleed op den 10den Februari zeer ellendig. Hij had een steen bij zich, waarvan de ‘curicijn’ Meyer hem eenigen tijd te voren had trachten te verlossen, maar dat was dezen geleerden man niet gelukt, want toen de operatie gedaan was, bevond hij ‘dat die steen besloten was in seker vlies, dat hij openende absoluut doodelijk oordeelde, sodat de patiënt met onuitsprekelijke pijnen door sware koortsen eindelijk zeer elendig is gestorven’ wordt ons medegedeeld, waarna Bicker Raye zijn relaas van dit sterfgeval besluit met te vertellen, dat de overledene, behalve een vrouw en twee zoons, ook nog een heeleboel geld had nagelaten. | |
[2 Maart]Op 2 Maart was er tijding uit Engeland gekomen, dat de gewezen secretaris Mattheus Lestevenon in Londen een goed huwelijk had gedaan. Op 21 Februari was aldaar getrouwd de Wel Edl. Heer Mattheus Lestevenon, de Jonge, Heere van Berkenrode met de Edl. Lady Catharina Windsor, zuster van Lord Montjoy. | |
[8 Maart]De oude mevrouw Huydecoper overleed op 8 Maart. Zij woonde op de Keizersgracht in 't ‘huys van Coymans’ (thans de H.B.S. 5.-j.c.). Van dit sterfgeval geeft Bicker Raye een heel verhaal, waaruit o.a. blijkt, dat die aanzienlijke dame een goede, zorgzame huismoeder was.
Na gezegd te hebben dat de Hoog Edl. Welgeboren Vrouwe Hasselaer, huisvrouwe van den Hoog Edl. Groot Achtb. Heer Burgemeester Jan Elias Huydecoper, Heere van Maarseveen en Neerdijk, zeer schielijk is overleden, krijgen wij de bijzonderheden: ‘Haar Edl. was 's middags om een uure gesond naar de solder gegaan om directie op de vuyle kleere te geven. Mijn Heer om half twee tuys komende vraagt, waar is mijn vrouw? De boye seggen dat mevrouw boven was, waarop de myt naar boven gaat om mevrouw te roepen, dog | |
[pagina 88]
| |
boven komende vond sij mevrouw tusschen de vuyle kleeren liggen, nog levendig dog zonder spraak. Waarop ten spoedigste doctoor en barbier gehaald wier, die ten eersten Haar Wel Edl. aderlieten, alsmede een lavement apliceerden, dat ook nog zijn werking dee, dog om vijf uur in den namiddag gaf Haar Edl. den geest in den ouderdom van even in de 70 jaar, sijnde rijkelijk 49 jaar getrouwd geweest. Haar Edl. was bij uytstek swaar met de podagra geïncommodeert, waardoor Haar Edl. handen zeer gedisfatsoeneerd waren, doch was een couracieuse vrouw zonder weerga. Haar Wel Edl. is tot Maarsen in de graftombe, die den burgemeester aldaar aan de kerk heeft laaten maaken, op 17 Maart begraaven’.
Er was deze maand Maart bijzonder veel zeevisch aangevoerd en over die considerabelehoeveelheid, zooveelzelfs als bij menschen geheugen nooit gezien is, was de afslager erg in zijn nopjes. Het netto provenu van de verkochte visch bedroeg in Maart 27.051 gulden en 9 stuivers en daarvan stak de afslager ‘twee en een half percento’ in zijn zak. | |
[8 Juni]Oud-Burgemeester Mr. Balth. Scott overleed op 8 Juni 1741. Hij was een van de rijkste ingezetenen van de stad en liet aan zijn weduwe een vermogen na van 843.000 gulden (volgens de officieele opgave, het zal wel wat meer geweest zijn). De burgemeester was een neef van de moeder van Bicker Raye en deze was zelf bij het overlijden tegenwoordig. Hier volgt het overlijdensbericht: ‘Op 8 Juni is de Hoog Edel Groot Achtbaaren Heer & Mr. Balthasar Scott, Burgemeester en Raad deeser stad, Bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie, Baljuw en Dijkgraaf van de Watergraafsof Diemermeer, Houtvester der Stad, Directeur van het Deutzenhofje, in den ouderdom van 69 jaar overleden, na een langdurige en quijnende siekte, en op 14 deeser met koetsen en de meeste staatsie in de Westerkerk begraven. Sijn Edl. Gr. Achtb. stond ciarmain (germain) over mijn van moeders kant en was mijn weldoener en vaderlijke patroon (hij | |
[pagina 89]
| |
had aan hem zijn afslagersbaantje te danken). Ik ben alleen met Sijn Edl. knechts bij Sijn Edl. overlijden present geweest, sijnde in
Deutzenhofje.
mijn armen gesturven. lk heb Sijn Edl. lighaam vervolgens ontkleet en over Sijn Edl. onderkleere een laaken geslagen en 's anderendaags Sijn Edl. gekist. Verders in het sterfhuys mijn geringe dienst, volgens pligt, tot assistentie gedaan en bij de begrafenis geassisteert en mijn oprechten vrindt sien ten grave dalen. De almachtige God, hoop ik, zal Sijn Edl. de eeuwige saaligheid en rust voor altoos laten genieten’. ‘P.S. Doordien er eenige vrienden van des burgemeesters eerste vrouws kant onverwagt in de stad kwamen, die chiarmijns met Sijn Edl. Gr. Achtb. waren, en er maar tien menschen tot de begrafenis veryst wierde, ben ik niet mede ter begravinge geweest, 't geen mij leed doet, want had seer gaarne de laatste eere den overleedene volgens pligt helpen aandoen’. Nu, burgemeester Scott had Jacob in zijn testament, dat na den dood van zijn weduwe zou geopend worden, niet vergeten, zooals wij zien zullen. | |
[15 Juni]Doctoor van het gasthuis en professor en inspector van het Collegie Medici was Doctor Daniël van Bueren, die op 15 Juni het tijdelijke met het eeuwige verwisselde en dat hij een man was, die zijn dingen zeer wel verstond, daar vele menschen aan zullen verliezen, willen wij gaarne gelooven. Maar hoe kwam die geleerde meneer aan het baantje van Rotterdammer schipper, want ook als zoodanig wordt hij vermeld. Wel een zonderlinge combinatie, medicus en binnenschipper. In de 18de eeuw vond men dat blijkbaar heel gewoon. | |
[pagina 90]
| |
Door een bestiering van God almachtig geschiedde op 18 Juni een wonder. In een moment werd een vrouw, die reeds eenige jaren lam was geweest en gewend met een kruk onder den arm en met een ander handkrukje te gaan, van haar lamheid genezen. Zij was uit de Oude Luthersche kerk komende, naar het Schapenplein gestrompeld, waar zij als gewoonlijk bij de Munt op een bankje van een stoep was gaan zitten om uit te rusten. Tot ieders verwondering had zij daarna zonder krukken naar huis kunnen gaan. Maar zij en haar zuster waren door de alteratie van dit onverwacht geluk zoo overstuur, dat de curiergijn Neelsing beide vrouwen eerst had moeten aderlaten, om ze weer een beetje op hun verhaal te doen komen. | |
[3 Juli]Bij de Waag op de Nieuwmarkt werden de scheepsankers gekeurd. Alleen de waagmeester van de Sint-Antonieswaag mocht geschut en ankers wegen en er was aan de zijde van de Geldersche kade een inrichting gemaakt, waar men de ankers kon beproeven. Het was een hooge paal, waaraan de groote ankers werden opgeheschen; dan liet men ze op een zwaar stuk ijzer vallen en doorstonden ze die proef, dan konden ze afgeleverd worden. Dat dit keuren van ankers niet zonder gevaar was, bleek op 3 Juli, toen een smidsknecht door de ring van het anker van de wip werd geslagen en met zijn hoofd op den arm van het anker terecht kwam, ‘sodat de harsenpan geborsten, dat de harsens daar uytviele’. | |
[7 Juli]Zelfmoord was in die dagen nog strafbaar. Omdat men echter, wanneer de aanslag gelukt was, den zelfmoordenaar moeilijk kon straffen, werd de helft van zijn vermogen verbeurd verklaard. Er was echter meestal geen erfenis te verdeelen. Onder de rijke menschen kwam deze misdaad zelden voor, maar op 7 Juli had een kok in de Hoogstraat zichzelf verdaan en deze was een welgesteld man geweest, die vele huizen in eigendom had. Slechts de helft van zijn bezittingen werd aan de erfgenamen uitgekeerd, voor de andere helft was de Heer Hoofdofficier erfgenaam. Eenige dagen later was er weer een kok, die zelfmoord pleegde. De man woonde in de Spiegelstraat en verdronk zich in de Keizersgracht, maar nu was er voor den Heer Hoofdofficier niets te halen. | |
[pagina 91]
| |
Het was een goed groentenjaar. De groenten waren zoo abondant, dat de peulen, die prachtig waren en vol ‘orreten’ zaten, bij de weg werden geroepen: vier pond om een stuiver. Hendrik Vermijn was in gezelschap van eenige vrienden naar een boerenkermis in den omtrek gegaan. De jonge heertjes wilden zich nu eens echt met die boeren vermaken en aanvankelijk was dat ook het geval. De boeren hadden niet zoo gauw in de gaten, dat ze voor den gek gehouden werden, maar toen ze dat merkten, waren de poppen aan het dansen. Zij trokken hun messen en nu zou het eens hun beurt worden. Maar de jongelui gingen, door de boeren gevolgd, aan den haal. Onze Hendrik Vermijn wilde in een praam springen, in zijn angst struikelde hij en viel met zijn borst op het boord, daarop in het water en kwam met zijn kop in den modder terecht. De boeren lieten hun verslagen vijand eerst nog een beetje van het modderbad genieten, maar hielpen hem tenslotte toch uit zijn benarde positie en haalden hem, meer dood dan levend, op den kant. Hij werd toen met een schuitje naar de buitenplaats van een van de heeren, die niet al te ver daar vandaar lag, vervoerd, maar alle zorgen die men aan hem besteedde, waren te vergeefs. Tengevolge van dit avontuur overleed hij eenigen tijd daarna.
Het was nu Septembermaand en dat was vanouds de kermismaand bij uitnemendheid. De Amsterdammers keken zich dit jaar de oogen uit naar een rhinoceros (renosteros schrijft Bicker Raye). Zoo'n monster hadden ze nog nimmer gezien. Met een Oostindië-schip, voor de Kamer van Rotterdam, was het dier dit jaar door den schipper, voor eigen risico, meegebracht. het moet al tamelijk groot geweest zijn, want het was vijf voet hoog en had een monstereus lijf. De jeugdige dikhuid, van nauwelijks twee jaar, woog ongeveer 3000 pond. ‘Wanneer hij in 't leven sal blijven, sal hij een schrikkelijk groot gestalte van | |
[pagina 92]
| |
een beest worden’, voorspelt de dagboekschrijver, die er natuurlijk ook naar was gaan kijken. | |
[6 December]Een verschrikkelijke Novemberstorm had uit het noordwesten gewaaid, waardoor veel schade, zoowel in Texel als elders veroorzaakt was. Het water was ongemeen hoog gestegen, ‘wel 92 duymen boven ordinair peyl, dat was maar 7 duym lager dan in 1717, toen het bijna 100 duym boven het gewone peyl stond’. Maar het bleef toch zacht weer en zelfs op 6 December was het nog steeds zulk ‘hantzaam’ weer geweest en zoo droog, dat nog verscheidene melkbeesten in de landerijen liepen en er nog overvloed van gras was in alle velden. De boter, die drie maanden geleden nog 30 à 34 gulden het vierendeel deed, was afgeslagen op 18 à 19 gulden.
Twee heeren hadden ruzie gekregen over een voogdij. Na het overlijden van den Heer van Valencijn waren diens broeder en de Heer Daniël Verlet tot voogden benoemd, maar die konden apparent over die voogdij niet al te wel accordeeren. De schuld lag waarschijnlijk wel bij van Valencijn, want die was volgens Bicker Raye, een ‘klugtig humeur van een man.’ Om zich op zijn medevoogd te wreken, ging hij op een avond naar een boekdrukster en bestelde daar wel duizend briefjes, waarop moest staan dat de Heer Daniël Verlet zijn diensten presenteerde en de clandizie verzocht om garen voor een civiele prijs te mogen leveren en nog meer onzin, die echter hoogst onaangenaam voor Verlet was. De boekdrukster, die wist, dat deze heer een van de eerste en braafste kooplieden van de beurs was, besloot hem eerst eens van de zonderlinge opdracht, die zij gekregen had, op de hoogte te stellen. Verlet had er niet het flauwste vermoeden van, wie hem die poets had willen spelen, maar ging naar den Heer Hoofdofficier. Deze zou een paar dienders op post zetten om te zien wie de briefjes zou afhalen. Op het afgesproken tijdstip vervoegde Valencijn zich bij de boekdrukster; hij had zich zeer vermomd en was als een bedelaar toegetakeld. Onmiddellijk werd hij gegrepen en bij de ondervraging viel er aan ontkennen niet te denken. Hij lamenteerde wel, dat hij het uit ‘revensie’ (wraak) had gedaan, omdat hij met Verlet niet | |
[pagina 93]
| |
kon accordeeren, maar dat was toch geen reden om hem zoo'n gemeene poets te bakken. Verlet was echter een beste kerel en kreeg medelijden, toen de Hoofdofficier het aan hem overliet of Valencijn naar de Boeyen moest worden gebracht, of dat het voldoende was, indien hij vergiffenis vroeg, en wilde met dit laatste genoegen nemen. Dat liet Valencijn zich geen tweemaal zeggen; op zijn knieën bad hij om vergiffenis voor zijn laffe wraakneming. En hierop was het gezelschap gescheiden en kon Valencijn in zijn ‘bedelaars-equipasie’ naar huis gaan. Intusschen zou hij nog met den Heer Hoofdofficier moeten afrekenen, want diens pretentie om hem, wegens het schelmstuk, civiel te vervolgen, bleef. ‘Omdat hij veel gelt heeft, sal de Schout daar wel een seer goede reekening bij gevonden hebben,’ meent Bicker Raye. | |
[15 December]Op den 15den December was een metselaarsbaas, Mr. Willem van Loenen, van Maarsen naar Amsterdam gekomen om bij eenige heeren, die hun hofsteden in den omtrek van zijn dorp hadden en voor wie hij diverse karweitjes gedaan had, zijn ‘Niwejaers reeckeninge te brengen’. Het liep slecht met den man af. Hij hield nog al van een borreltje en het was bitter koud, dus had hij er een paar meer genomen dan hij goedschiks verdragen kon, met het ongelukkige gevolg, dat hij aan den Buitenkant zijn evenwicht verloor. Waarschijnlijk had hij het licht van een groot schip voor een lantaarn aangezien en zijn hoofd op een zolderschuit te pletter gevallen. Toen den anderen morgen het lijk gevonden werd, liep hem de brandewijn nog uit den mond. |
|