| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Anno 1740
[5 Januari]
DIT jaar zou de winter bijzonder streng zijn. Op 5 Januari begon het zoo sterk te vriezen, dat reeds vele menschen op de buitensingels en zelfs op meest alle de burgwallen (Bicker Raye noemt ook de grachten burgwallen) in de stad op schaatsen reden.
| |
[19 Januari]
Op den 19den Januari is er een prachtige begrafenis. Op den 12den Januari was de Hoog Wel Geb. Heere Vincent Maximiliaan Baron van Lockhorst, Heer van ter Meer en Maarsen, ‘gecommiteert weegens de Ridderschap uit de provincie Utregt in het Edel Mogent Collegie ter Admiraliteit te Amsterdam’, in den ouderdom van 71 jaren overleden. Deze groote meneer had op den Fluweelen Burgwal bij het Prinsenhof gewoond. Onze Bicker Raye was nog familie van hem; zijn grootmoeder was Cornelia van Lockhorst. Geen wonder, dat hij niet vergeet ons een beschrijving van de plechtigheid te geven. In de Westerkerk zou de ter aarde bestelling, natuurlijk in den avond, plaats hebben en er waren niet minder dan dertien koetsen bij. De lijkkoets - ditmaal werd het stoffelijk overschot dus niet gedragen - was met zes paarden bespannen en veertien boden en helbardiers van het Prinsenhof (het Admiraliteitsgebouw) zouden als dragers fungeeren. Na de familie en de vrienden gingen de Edel Mogende Heeren van de Admiraliteit, alsmede de Heer Fiskaal, secretaris en ontvanger. In de achterste koets zaten twee Heeren kapiteinen ter zee, n.l. de Heeren Cornelis Schrijver en Gijsbert de Langen. De toevloed van menschen om deze statie te zien was onbeschrijfelijk groot, maar het ging alles met zeer goede orde en zonder eenige de minste ongelukken.
| |
| |
| |
[17 Januari]
Den 17den Januari was er weer eens herrie aan het Oost Indisch huis. Moedwillige matrozen en soldaten wilden de Heeren Bewindhebbers dwingen hun kostgeld te geven. Zij waren reeds aangemonsterd, maar konden door het zware winterseizoen niet aan boord komen. Het verzoek lijkt ons niet zoo onbillijk, maar de Heeren dachten er niet aan het toe te staan. Nu moesten ze het ontgelden, want die deftige heeren werden met allerlei vuiligheid gesmeten. De onderschouten en dienders waren er echter vlug bij: Twee of drie van de belhamels
Binnenplaats van het Rasphuis.
werden bij de kop gevat en in de boeyen gebracht en daarmee was de zaak afgedaan. Een vande ‘muytemakers’ werd op 23 Januari, toen er justitie gedaan werd, zeer streng gegeeseld en vervolgens voor 20 jaar in het Rasphuis gezet om er over na te denken, dat men niet ongestraft een Bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie met vuiligheid mag smijten.
| |
[15 Januari]
Willem Hooft, jongste zoon van den Amsterdamschen burgemeester Mr. Henrick Hooft (overl. 1678), was, bijna 79 jaar oud, te Delft op 15 Januari overleden. In zijn jeugd was hij te Amsterdam gevestigd, was er secretaris geweest en gehuwd met een dochter van den raadpensionaris Johan de Witt. Na het overlijden van zijn vrouw had deze Amsterdammer zich te Delft gevestigd, waar hij achtereenvolgens Schepen en Raad en in 1720 Burgemeester was geworden.
| |
| |
Eigenlijk had hij in de laatste vijftig jaar niets meer met zijn vaderstad te maken gehad, maar nu hij overleden was, zou zijn stoffelijk overschot toch in Amsterdam worden begraven. Op 19 Januari werd het lijk van Delft naar Amsterdam vervoerd en vanwege de H.H. Bewindhebbers der Kleine Kamers naar het Oost-Indisch Huis gebracht en den 20sten met koetsen in de Oude Kerk bijgezet.
| |
[22 Januari]
De winter hield nog steeds aan. Op 22 Januari schrijft Bicker Raye, dat het nog steeds continueerde sterk te vriezen en dat het ijs zoo dik was, dat de ijsbreker er niet meer door kon. De brouwers waren nu van plan om het ijs te laten zagen, heel naar Weesp toe, om water te halen. Hier in de stad was daar een onuitsprekelijk gebrek aan. De menschen gaven graag twee stuivers voor een emmertje regenwater en het was dan nog gratie als men het kon krijgen. Men kon over het IJ, met koetsen met vier paarden, overal naar toe rijden, evenals op den Amstel en de verdere rivieren.
| |
[23 Januari]
Toen er op 23 Januari justitie gedaan werd, deelt onze verslaggever mee, dat zestien menschen, waaronder zeven vrouwen, in totaal 591 slagen hadden gehad, bovendien waren er ook nog drie met een brandmerk vereerd, o.a. de bekende Trijn Boshout, die er al twee bij vroegere gelegenheden gekregen had.
Dat het buitengewoon koud was, blijkt wel uit het feit, dat de jonge Hendrik de Veer, die op den Amstel naar den ijsbreker stond te kijken, door de koude zoo bevangen werd, dat zijn ingewanden er door verstopt werden en hij den anderen dag stierf.
Een droevige tijding. Het uitgaande Oostindiesschip ‘Rooswijk’ is bij Engeland op de ‘God win sant’ (Goodwin Sands) met man en muis verongelukt. Met vreemde namen heeft onze Jacob nogal moeite.
| |
[25 Januari]
Volgt een sterfgeval in de familie. Oud-oom Maurits Cornelis van Nierop, kanunnik in het kapittel van Oud-Munster, die getrouwd was met de oudste zuster van zijn overleden oud-oom van Lockhorst, is op 25 Januari overleden.
| |
| |
Steeds maar meer vorst en het ijs was nu wel 18 duim dik. De Amsterdamsche heeren, die hofsteden aan den Amstel hadden, verzochten hun vrienden buiten, alsof het zomer was en men reed er, in plaats van over den hobbeligen, harden rijweg, over de gladde ijsbaan heen. Bicker Raye was ook door zijn vriend Willem Bus op diens hofstede Oostermeer genoodigd. Op den 28sten Januari reed hij er met drie andere heeren in een met drie paarden bespannen koets, over het ijs op den Amstel naar toe. De buitenplaats ligt onder Ouderkerk en Willem Bus was een rijk man, die op de Keizersgracht bij de Spiegelstraat, naast ‘In 't derde Vredejaar’ woonde en beroemd was om zijn gastvrijheid.
De vorst was blijkbaar zoo sterk, dat het onmogelijk was geweest bijten open te houden, opdat men, in geval van brand, althans water tot zijn beschikking had voor het blusschingswerk. Dit was ook de reden, dat bij een zware brand in de Armsteeg het huis geheel uitbrandde.
Een vrouw met een klein kind kon niet meer naar beneden en wierp het kind met wieg en al uit het venster. Het kind kwam ongedeerd beneden. Alzoo de brand sterk naderde, resolveerde ook zij den sprong van 30 voet hoogte te wagen. Eerst viel ze op het uithangbord en daarna op straat en bezeerde zich, dank zij de omstanders, die haar zoo goed mogelijk opvingen, maar heel weinig. ‘Hetgeen een merkelijke bewaaring en voorsienighyt van den Heemel is’, aldus besluit de vrome Jacob zijn brandverslagje.
| |
[16 Februari]
Nicolaas Zaal, een vriend van den zooeven genoemden jovialen heer Bus, en dus waarschijnlijk ook van Bicker Raye, stierf op 16 Februari aan een beroerte. De man was zoo ongeveer altijd bij Bus. Toch had hij in Indië een mooie stuiver verdiend, als opperkoopman.
| |
[21 Februari]
De heer Abeleeven moet al een zeldzaam leelijk individu geweest zijn. Hij was koster van de Oude Kerk en was ‘afgrijselijk leelijk van troony, een neus bloetroot en meer als een vuyst dik, sijnde sijn aangesigt altegaar knobbelagtig, sodat het een mensch was om voor te schrikken.’ Die leelijkerd overleed op 21 Februari. Op dienzelfden dag overleed nog een merkwaardige Amsterdammer,
| |
| |
een zekere Samuel van Breda, ‘een kort en extraordinair dik mens, kon afgrijselijk veel eten en nog meer drinken.’ Men vertelde, dat hij eens voor de grap in een Bremer bierkroeg, waar veel gemeen volk kwam, ‘die seer sterk van dat bier soopen’, niet minder dan vier en twintig pintsglazen Bremer bier had gedronken (het stond bekend als erg koppig) en dat hij met die heele plas bier in zijn lichaam, ordentelijk en zonder veel te zwieren naar zijn huis was gegaan.
De Edl. Gr. Achtb. Heer Burgemeester Jan Six was blijkbaar erg tevreden over een van zijn lijfknechts en benoemde den man tot schout of keurmeester van de Vischmarkt.
Reeds einde Februari en nog steeds continueerde de sterke vorst; wel was er zoo nu en dan een beetje dooi, maar dat was juist zoo slecht voor het wintergraan. Op 24 Februari had het weer zoo vinnig gevroren, rijkelijk drie vingers ijs in één nacht. In de couranten tal van ongelukken, tengevolge van de ondragelijke koude. Zoo waren de brieven uit Zuid-Holland veel te laat aangekomen, omdat het postpaard onderweg was neergevallen en doodgevroren.
In de Haagsche Courant schreven ze uit Enkhuizen, dat aldaar op den 26sten 160 sleden met paarden uit Friesland over de Zuiderzee waren gekomen en ook een groot getal voetgangers en schaatsenrijders. Wel meer dan 3000 menschen waren op één dag van Stavoren gekomen en weer teruggegaan. Ze hadden er anderhalf uur over gedaan. Ook van Holland uit gingen de menschen een pleziertochtje naar Friesland maken. Een vrouw was in een priksleetje van Hindelopen gekomen en 's middags om drie uur weer terug gegaan, ‘'t geen de outste menschen hier omtrent niet heugt ooyt meer geschiet te sijn.’
| |
[2 Maart]
Met Cornelis Jacob Hagelis, die in 1738 zoo'n ‘ligtmisserije’ gepleegd had (zie bladz. 59), en waarvoor de justitie zoo uiterst gestreng was geweest, had men nu toch medelijden gekregen. Op 2 Maart
| |
| |
werd de jonge man uit het Rasphuis, waar hij een ellendigen tijd had doorgebracht, naar het Verbeterhuis, aan de Weteringschans gelegen, overgeplaatst. Er was daar een apart vertrek voor hem gereed gemaakt en hij werd nu tenminste weer een beetje als mensch behandeld.
| |
[9 Maart]
De huisvrouw van Mr. Jan Backer overleed op 9 Maart. Mijn ‘sucharmijn’ Nichte schrijft Bicker Raye. Hij vergist zich, niet zij, maar haar man, was een germain neef van Bicker Raye's vader.
| |
[10 Maart]
Van dominee Hondius, die op 10 Maart, door velen betreurd, overleed, wordt het volgende verteld. In zijn jonge jaren moet die ook een goed krijgsman geweest zijn, want toen hij nog te Nijmegen was en er onder zijn preek bericht kwam, dat de Franschen in aantocht waren, staakte dominee onmiddellijk zijn predicatie en zei: ‘het is nu geen tijd van preeken, maar van vegten’, deed een kort gebed en spoedde zich naar de wallen, waar hij een van de eersten was, die een kanon op den vijand losbrandde.
| |
[23 Maart]
Den 23sten Maart stond ‘Mama Lafeber’ te pronk. Deze dame hield een huis, dat men in de 18de eeuw heel keurig ‘een etablissement Mont Athos’ noemde. Hij ergerde zich enorm over de brutaliteit van dat wijf: ‘zij was zoo assurant, dat zij een snuyfje nam’, schrijft hij verontwaardigd.
Een week later stond er een edel viertal op dezelfde plaats. Drie vrouwlui en een manspersoon. Zij oefenden hetzelfde bedrijf uit als mama Lafeber en maakten er hun werk van Aalmoezeniersmeiden (verpleegden uit het Aalmoezeniersweeshuis op de Prinsengracht) aan te houden, die te verkleeden en voor ‘hoeren’ te laten gebruiken. Met genoegen vertelt Bicker Raye, dat deze ellendelingen binnenskamers braaf gegeeseld werden en daarna uit de stad gebannen. Mama Lafeber had blijkbaar geen afstraffing gehad, maar alleen maar te pronk gestaan.
| |
[15 April]
Op 15 April was een vischvrouw van zijn markt, die op het uiterste zwanger was ‘met haar dikke lichaam te barsten gevallen’, zoodat zij een kwartier daarna stierf. Het arme mensch liet een man met
| |
| |
twee kinders na en er was niets om haar onder de aarde te bestellen, zoodat er een collecte op de markt voor haar werd gehouden. De afslager zal ook wel het zijne bijgedragen hebben. Als bijzonderheid deelt hij nog mede, dat men naderhand bevond, dat zij van twee kinderen zwanger was geweest, die mede dood waren, vindt hij nog noodzakelijk te vermelden.
| |
[3 Mei]
Op 3 Mei was het nog guur en koud. Nergens eenige groenten en nog geen gras en het hooi was nagenoeg op. Men gaf tot 30 à 40 gulden voor 1000 pond. Wanneer dat zoo doorging, zou de toestand kritiek worden en het vee van honger omkomen. En de toestand werd hoe langer hoe erger. Op 5 Mei werd reeds 50 à 60 gulden voor 1000 pond hooi betaald. Twee dagen later zelfs 80 gulden en op 10 Mei had de baljuw, Mr. Jacob van der Dussen, er 100 gulden voor moeten neertellen. Den volgenden dag waren de prijzen gestegen tot 125 à 130 gulden voor 1000 pond hooi en 15 gulden voor 100 bosjes stroo.
Door de continueele koude Noordenwind bleef nog alles even dor. Honderden beesten stierven van honger. Er was alleen nog maar roggebrood om ze in het leven te houden, maar dat was ook considerabel duur.
| |
[12 Mei]
Er schijnt een poging gedaan te zijn om door middel van een diepe put de stad van water te voorzien. Burgemeesteren hadden n.l. op 12 Mei toestemming verleend om op het Amstelveld een put te graven om zoet water te vinden. Zij hadden de ondernemers van dit werk daartoe een stukje terrein van 125 voet in het vierkant afgestaan. Het zou, wanneer de proefneming slaagde, voor vijftig jaar hun eigendom blijven en dan weer aan de stad komen. Maar er werd geen water gevonden. Althans geen drinkwater.
| |
[21 Mei]
Op 21 Mei had Bicker Raye weer zijn omschrijfmaaltijd met de hem on erhoorige officieren in den Doelen op den Singel. En ‘bij die ockasie werd over verschijdene militaire emplooye gedisponeert’. Hij bericht ons de verschillende mutaties bij zijn compagnie, de aanstellingen tot ‘capitijn des arms’ in de drie ‘corporaal- | |
| |
schappen’ en wie er benoemd werden tot cadet, korporaal, 1ste en 2de lanspassaat enz.
| |
[8 Juni]
Nog in de 18de eeuw werd aan de trouwbelofte veel waarde gehecht en verbindende kracht toegekend. Juffrouw Stamhorst had schriftelijk trouwbelofte gegeven aan een zekeren de Haan. Daar was haar vader, die het eerzame ambt van ‘Cipier van de Boeyen’ bekleedde, alles behalve over gesticht. Die de Haan was een losbol, die vroeger dominee was geweest en daarna advocaat. Geen wonder, dat papa het huwelijk niet toe wilde staan en alles in het werk stelde om die fatale trouwbelofte van de Haan te pakken te krijgen. Nu, voor 2500 gulden wilde deze laatste het stuk wel verscheuren. Aldus geschiedde in den morgen van den 8sten Juni en de vader betaalde prompt den gewezen verloofde het overeengekomen bedrag uit, maar 's avonds gingen de twee gelieven, die nu behoorlijk in hun contanten zaten, stilletjes de poort uit.
| |
[9 Juli]
Toen er op 9 Juli justitie werd gedaan, was 't haast niet de moeite waard. Alleen maar geeselingen en een paar brandmerken; radbraken, onthalzen, hangen stonden ditmaal niet op het programma. Maar met zijn elven kregen de gegeeselden 450 slagen. Daarvan had Pieter de Reus er 51, Kobus de Waterhaalder ook 51 en Kornelis Mook er 50 geïncasseerd.
Op denzelfden dag, dat dit alles geschiedde, had hij bericht gekregen, dat zijn boezemvriend, de Heer Jan Meyn, die in 1726 als onderkoopman naar Indië was gegaan, in het vaderland was teruggekomen. Zijn Edl. die in Indië getrouwd was, was o.a. gouverneur van Rembang, kassier van Compagnie's geldkas en ontvanger-generaal geweest, had zijn ambt vrijwillig ‘gekiteert’ en was op 28 November 1739 naar Holland vertrokken. De reis was heel voorspoedig geweest, maar op 29 Mei hadden ze om de noord een zware storm gehad, waardoor S. Edl. vrouw, die zwanger was, een zware alteratie had gekregen en eindelijk na veel sukkelens op 6 Juli was verlost van een dood kind. Twee dagen later was het schip op de reede van Texel, en de zieke werd toen onmiddellijk met een lichter naar
| |
| |
Amsterdam vervoerd. Hij zelf kon van den heer Bewindhebber Van Hoorn geen permissie krijgen mee te gaan, maar moest aan boord van zijn schip blijven en toen dat eindelijk te Amsterdam aankwam, vond hij zijn acht en twintigjarige vrouw reeds overleden. H. Edl. had zoo naar Amsterdam verlangd. Zij was er wel geweest, want het was op den Singel en in de lichter, waarmee zij uit Texel was gekomen, dat zij den laatsten adem uitblies, maar zij had de stad niet meer gezien en ook geen afscheid van haar man genomen, waar zij in haar doodstrijd zeer om geroepen had.
Bicker Raye had ook bespeurd dat zijn vriend ‘de aap mooi mede gebragt had’, maar veel goed was er toch nog van hem aangehouden. Dit laatste zal wel de reden zijn geweest, dat de Bewindhebber hem niet toegestaan had het schip te verlaten. De man had natuurlijk allerlei kostbaarheden, diamanten enz. bij zich. Het was nog in die goeje ouwe tijd, toen bijna ieder dienaar van de Oost-Indische Compagnie trachtte in een paar jaar rijk te worden. Voor iemand, die kassier van Compagnie's geldkas en ontvanger-generaal was geweest, was het natuurlijk wel te verwachten dat hij ‘de aap’ extra mooi mee naar patria zou nemen.
| |
[15 Juli]
Mr. Joachim Rendorp, brouwer op de Geldersche Kaay ‘in den Haan’, had in 1717 de ridderhofstede Marquette, onder Heemskerk, van Jonkheer Wigbold van der Does gekocht en noemde zich daarna heel deftig, Vrijheer van Marquette. Na zijn overlijden in 1730, woonde zijn weduwe, de dochter van den ‘suikerbakker’ Meyners van de Prinsengracht, meestal op 't huis Marquette en op 15 Juli 1740 overleed de ‘vrouwe van Marquette’ op haar ridderhofstede. Eenige dagen later wordt ons bericht dat de ‘regte vrouwe van Markette’ in de Willemstad is overleden.
| |
[26 Augustus]
Op 26 Augustus stond er in de Leidsche Courant een kwaadaardig pasquil: ‘ieder die enige pretentie heeft op den insolventen boedel van de weeduwe Kemena en van den Santheuvel te Amsterdam, gelieve hun pretentie ten haaren huize op te geven voor primo September, en later niet’. Dat was al een bijzonder gemeene streek, want het
| |
| |
gold hier ‘considerabele rijke mensen en een van de grootste kooplieden en beste comtoire’. Die lieten dat ook zoo maar niet langs hun kant gaan en daags daarop lieten ze in de couranten zetten dat ‘ieder die den inventeur van dat faamroovent libel weet aan te wijsen, zoodat deze van het fijt overtuygd wert en in de handen van de justitie geraakt, een premie sal genieten van vijfduysent gulden’. Of ze dien grappenmaker nog te pakken hebben gekregen?
Bartholomeus van den Santheuvel, tot een Dordrechtsche regentenfamilie behoorende, had zich te Amsterdam gevestigd, waar hij tot de aanzienlijkste kooplieden op de Levant behoorde; hij handelde van 1718 af in compagnie met zijn schoonmoeder onder de firma de Weduwe Philip van Kemmena & Bartholomeus van den Santheuvel.
| |
[9 November]
Bicker Raye deelt ons thans ook geregeld het wachtwoord mede. Burgemeesteren kozen daarvoor meestal den naam van een stad, maar op 9 November gaven ze voor de variatie eens het woord ‘Negotie’.
| |
[15 December]
Jan Reael, Vrijheer van Vreeland, stierf kinderloos op 15 December 1740, ‘sijnde den laatste van het mannelijk oir’. Deze laatste vertegenwoordiger van het beroemde geslacht der Reaelen, waartoe ook de gouverneur-generaal Laurens Reael, ‘de ridder, de gezant, de groote generaal’ had behoord, liet een vermogen van bijna drie ton na. Hij kwam heel ongelukkig aan zijn einde. Bicker Raye vertelt ons het ongeval uitvoerig:
‘Den 16de (het was de 15de) is de Wel Edl. Heer Jan Reael, Vrijheer van Vreelant, Scheepen deser stadt en Bewinthebber van de Oostindische Compagnie, op een seer ongeluckige manier seer schielijk om het leeven geraakt. Zijn Wel Edl. sat in de roef van de 's Gravelandse schuyt van schipper Stam, met den Heer Abraham Alewijn, den koster van de Oosterkerk, Adolf Schimmelkeetel en den Heer Haagen, Schout van 's Gravelant. De wint was zuydwest en een styve koelte, sodat, terwijl sij het sijl bij hadden, het er vreeselijk deur liep en koomende in de Ringsloot, eeven deur de Duyvendregtse brug, sat daar een waterschuyt aan den gront vast. De groote vaart van de schuit van Stam maakte de waterschuyt driftig, en het roer, dat nog aan den gront raakte, dreef de helmstok buyten uit. De schuyten
| |
| |
in het passeeren naar malkander toesuygende, schaafde de helmstok van het waaterschip langs de schuyt, tot aan de roef. Daar vattende nam deselve de heele roef aan die kant mee, duwde Haagen en Schimmelkeetel voorover en trof de Heer van Vreeland, die in de hoek zat, so tegen het hooft, dat hij sonder sig te verroeren of eenig woort te spreeken morsdoot bleef. De Heer Schimmelkeetel is seer swaar aan de schouder beseert, met een schampscheut, en sou, als het hem een duymbreed meer gevat had, mede te pletteren geslaage hebben, dog is mooy aan de beeterhant’.
| |
[27 December]
Op 27 December vernemen wij nog dat zijn vriend Pieter Aartsen overleden is, die zijn beide zusters onterfd heeft en een zekere Dirk Steenhof als universeel erfgenaam heeft aangewezen.
|
|