Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
Hoofdstuk VIII
| |
[6 Januari]Voor romantische jonge meisjes was de achttiende eeuw een gulden tijd. Aan schakingen geen gebrek. Nu was op 6 Januari de eenige dochter van den rijken, maar gierigen, Mr. Lapro, rariteitverkooper in de Kalverstraat, ‘deurgeloopen’ met haar vrijer van der Wat, wiens vader een koffiehuis op het Rokin bezat. De oude Lapro kon niet van | |
[pagina 63]
| |
Begrafenis bij de Oude Kerk.
| |
[pagina 64]
| |
zijn duiten afstand doen en had daarom het huwelijk niet toe willen staan, maar de gelieven wisten er in dien goeden ouden tijd wel raad op om papa te dwingen. | |
[8 Januari]De overlieden van sommige gilden schijnen het nogal eens niet te nauw genomen te hebben met de verantwoording van de gelden, die hun toevertrouwd waren. Nu hadden de overlieden van het Turfdragersgilde weer enorm geknoeid en de weduwen en zieken te kort gedaan. Hoewel er geld genoeg was, hadden zij o.a. twee jaar geleden aan Burgemeesteren toestemming gevraagd, twee huizen, die aan het gilde toebehoorden, te mogen verkoopen, voorgevende, dat zij anders de uitkeeringen niet konden doen. Het verzoek werd toegestaan, maar de heeren vergaten dat postje te noteeren. Het was nergens te vinden, wat ook niet te verwonderen was, want ze hadden maar heelemaal geen boek gehouden. Daar hadden ze geen verstand van en het spaarde een heeleboel moeite. Burgemeesteren waren het echter daarmee niet eens en, op 8 Januari, werden al de overlieden en ook de gildeknecht infaam en inhabiel verklaard en was het uit met de pret. | |
[29 Januari]Op 29 Januari komt er een erfenisje. Een legaat van f 1000. Het is wel niet veel, maar alles is meegenomen en juffrouw Geertruyd Catharina Clerq, de 63-jarige tante van Bicker Raye's vrouw zaligers kant, was ook niet rijk. Haar lijfgoed had de juffrouw aan haar dienstboden vermaakt, en de kinderen van haar zuster, mijnheer en juffrouw Hopping, kregen de erfenis ‘hetgeen niet veel wesen sal’. Jacob mocht nog blij zijn met de 1000 gulden. Wellicht kregen de universeele erfgenamen nog minder. | |
[31 Januari]Op den 31sten Januari had Mr. Jan Bernd Bicker vrijwillig zijn ambt van secretaris van de stad neergelegd, waarop hij den volgenden dag in de schepenbank gekozen werd. Hij was reeds in 1715 Schepen geweest, in 1724 Hoofd-Ingeland en in 1738 Dijkgraaf van 's Graveland geworden en vervulde ook het ambt van Commissaris van 't Zandpad op Muiden en Naarden. Alsof dit nog niet genoeg was werd hij in dit jaar nog Meesterknaap van de Houtvesterij van | |
[pagina 65]
| |
Gooiland en op 13 Maart Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooiland, Hoogbailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer. Bij deze benoeming teekent onze dagboekschrijver aan, dat hij tot Drossaard enz. werd aangesteld, in de plaats van den Heer Pieter Antony de Hubert, Heere van Cruyningen en Rillant, die daarvan vrijwillig afstand gedaan heeft, omdat zijn zoon in plaats van den heer Bicker secretaris is geworden. De afgetreden Drossaard moest echter 1500 gulden aan den heer Bicker uitkeeren. Een staaltje hoe er in den regententijd met baantjes gesjaggerd werd. Ook de andere stedelijke functionaris, die op dien dag (31 Januari) vrijwillig afstand deed van zijn ambt, had dat niet geheel belangeloos gedaan. Nicolaas Elias was sedert 1712 Concierge van het Stadhuis te Amsterdam en dat was in die dagen een best baantje, waar men waarschijnlijk niet veel voor te doen had en waarvan de inkomsten lang niet te versmaden waren. Elias was met zijn nichtje, een dochter van den Schiedamschen burgemeester Bosschaert getrouwd en wilde zich te Schiedam vestigen en aldaar de hofstede Rustenburgh gaan bewonen, om er uit te rusten van de vermoeienissen van zijn conciergebetrekking. Alvorens echter de ambtelijke loopbaan vaarwel te zeggen, versjaggerde hij zijn baantje aan Jan Frans de Famars, die, zooals Elias ons mededeelt, tot zijn opvolger werd benoemd met de verplichting om uit het inkomen van de conciergerie aan zijn voorganger Nic. Elias zijn leven lang (hij was destijds 49 jaar) een jaargeld van 1500 gulden en aan zijn eigen moeder een van 1000 gulden uit te keeren. | |
[pagina 66]
| |
doctoren sustineerden haar in de blaas was’. Zij werd met acht koetsen in de Westerkerk begraven. | |
[5 Maart]‘Grootje’ was een bekende Amsterdamsche. Zij heette eigenlijk juffrouw Christina Elisabeth Springman en was de weduwe van Stephanus Hulstman, maar iedereen kende haar en iedereen noemde haar ‘Grootje’. Wat ook geen wonder was, want zij had al meer als zestig jaar in de Kalverstraat koffiehuis gehouden. En nu was ‘Grootje’ op 5 Maart in den gezegenden leeftijd van 83 jaar overleden. | |
[6 Maart]Op 6 Maart was de Warmoesstraat in rep en roer. Oorzaak, een ‘mof’, die dol was geworden. In een messenwinkel had hij zich een flink mes aangeschaft, had er eerst den winkelier mee bewerkt, was vervolgens naar buiten geloopen, en had een melkboer, die gebukt bezig was melk te meten, door zijn rug gestoken, dat het mes aan den anderen kant er weer uitkwam; de wond zou echter later blijken niet doodelijk te zijn. Na nog hier en daar eenige steken uitgedeeld te hebben, werd de man gegrepen en naar de Boeyen gebracht. Flink geboeid werd hij later met zijn slachtoffer geconfronteerd ‘om inspectie te nemen en de pasciente te vragen of hij het was’. Dat was overbodig, want de mof bekende grif. ‘Io, io, ik hab das wol edaan, wan je mien maar los laat, sal ic ou altemool den hals absnieden en leggen u op eynen hoop’, moet hij toen gezegd hebben. Toen brachten ze hem maar weer naar zijn hok in de boeyen terug. | |
[8 Maart]Willem Kalkoen, brouwer in de brouwerij ‘de Kalkoen’, was na een korte ziekte, ongeveer dertig jaar oud, op 8 Maart overleden. Een bijzonder treurig sterfgeval. Hij was een extra vigilante, mooie, sterke kerel en had zeer lang gevrijd naar een juffrouw van Veen, 't geen eindelijk gelukt was en hij was van plan geweest de volgende week aan te teekenen. Zijn broer had het huwelijk zoo lang belet. Er was n.l. een testament van den vader, waarin stond, dat hij, die tegen den zin van den ander trouwde, verstoken zou zijn van de revenuen van de brouwerij. Even te voren had de broer er toch in bewilligd. Helaas was het te laat. | |
[pagina 67]
| |
Voor den substituut-schout Jan van's Gravenwaart was dat een leelijk zaakje toen het eindelijk aan het licht kwam, dat hij voor eenige lichte vrouwen huizen en kamers had gehuurd, opdat zij getrouwde lieden zouden aanlokken en dan hem daar kennis van geven. Het was hem zoodoende gelukt verscheidene menschen op indirecte manier te attrapeeren. Hij had nog meer andere schelmstukken uitgehaald, waarvan beëedigde verklaringen gegeven waren. ‘Te lang om hier te vermelden’, staat in het dagboek. Na geëxamineerd te zijn door Schepenen en Hoofdofficier werd hij schuldig bevonden en voorloopig in zijn woning door twee opperschoutsdienaars bewaakt, maar toch had de man de kans schoon gezien 's nachts uit zijn raam te ‘chiapeeren’. De Hoofdofficier, Mr. Ferdinand van Collen, liet het er echter niet bij, en ontbood zijn beste speurders bij zich aan huis. Matijs Romswinkel en Andries Boekelman waren de namen van deze twee achttiendeeeuwsche rechercheurs. ‘Of sij kans sagen den gevlugten Jan van 's Gravenwaart te achterhaalen en in handen van de justitie te leeveren’, werd hun gevraagd. Romswinkel en zijn collega beloofden hun best te doen en de hoofdschout drukte hun nog op het hart niet te rusten voor ze hem hadden en geen kosten te sparen. Nog denzelfden avond reden ze naar Utrecht en hadden het geluk den gezochte den volgenden dag, kaartspelende, in een herberg aan te treffen. Geassisteerd door drie Statenboden stoven ze naar binnen en pakten hem beet. ‘Jij bent onze gevangene’, zei Romswinkel, waarop hij antwoordde: ‘ben jij dan schout in mijn plaats geworden’. De man was zoo verbouwereerd, dat men hem eerst nog een glas wijn liet drinken, voordat men hem naar de gevangenis bracht. Zijn degen had hij afgelegd, maar hij had twee geladen pistolen bij zich, waar hij gelukkig geen gebruik van had gemaakt. Door een gewezen confrater werd hij den volgenden dag uit Utrecht gehaald en kwam 's nachts om twaalf uur te Amsterdam aan. De boom was open gehouden en, ondanks het late uur, was er veel volk op de been, dat hem blijkbaar zeer vijandig gezind was, toen hij, onder behoorlijk geleide, naar het stadhuis gebracht werd. ‘Sla doot’, ‘Sla doot den hont’, riepen de omstanders toen. | |
[pagina 68]
| |
Alida Catharina Bicker, de weduwe van Jan Raye, heer van Breukelerwaard, de moeder van Jacob, had na het overlijden van haar man, de hofstede Leeuwenvecht bij Maarsen, waar de familie winter en zomer woonde, op 21 November 1729 aan een jood, Joseph de Mesa, verkocht, en was naar Amsterdam gegaan, waar zij een huis op de Heerengracht, het tweede vanaf de Reguliersgracht, had betrokken. Nu ging zij echter verhuizen en haar zoon noteert in zijn dagboek dat op 1 Mei ‘mijn vrouw moeder en ik verhuyst sijn naar de Binnen Amstel, het eerste huis van de Heerengragt’. | |
[14 Mei]Op 14 Mei werd vonnis gewezen in de zaak tegen den onderschout van 's Gravenwaart. Hij werd ‘inabiel’ verklaard en voor twaalf jaar uit de stad gebannen. Een confrater, die mee had gedaan, kreeg dezelfde straf en de twee dienders van den hoofdschout, die hem hadden laten ‘chiapeeren’, werden voor zes maanden geschorst. | |
[26 Juni]De oude brouwer Cornelis van Liesvelt moet er goed bij gezeten hebben. Toen hij 26 Juni overleed, vertelde men, dat hij wel een millioen aan geld had nagelaten. Zeker omdat papa zoo rijk was had de hoofdschout den zoon, toen deze het vorige jaar ‘geattrapeert’ werd, zoo flink laten betalen.
Eenige jaren geleden was een jood (zie bl. 40) wegens valschheid in geschrifte tot dertig jaren rasphuis veroordeeld. De man had het daar niet zoo lang uitgehouden en was in de gevangenis gestorven en tot Muiderberg begraven. De ‘beruchte Aron Aberams’, noemt Bicker Raye hem. | |
[pagina 69]
| |
[26 Augustus]Wat is een ‘ongeboren mensch?’ Op die vraag geeft een notitie op 26 Augustus antwoord. De heer Bartels, die met juffrouw van Nuggele getrouwd was, was op dien datum aan de kinderpokjes overleden en er staat bij, dat hij een ‘ongeboren mens was, want hij was na sijn moeders dood ter weereld gekomen’. | |
[28 Augustus]Op 28 Augustus stond er een varensgezel aan de kaak, die reeds met twee vrouwen getrouwd was en met de derde onder de geboden stond. Nu had de justitie ingegrepen en hem zwaar gestraft. Nadat hij te pronk had gestaan werd hij binnenkamers zeer streng gegeeseld en daarna voor eenige jaren uit de stad gebannen. | |
[3 Oktober]Jan Corver Trip was reeds op zijn vijfde jaar postmeester op Rotterdam, Delft en 's Hage geworden. Toen hij acht jaar was, maakte men hem nog postmeester van het Hamburgsche Postcomptoir. Tien jaar later werd hij er kerkmeester van de Nieuwe Walenkerk bij en kort daarna was hij ook Commissaris. Deze veelbelovende jongeling liet, toen hij op negentienjarigen leeftijd, op 3 October, overleed, een vermogen na van meer dan twee tonGa naar voetnoot1). Het schijnt een jongmensch geweest te zijn, die erg op de slanke lijn gesteld was. Dit zou volgens Raye de oorzaak van zijn vroegtijdigen dood zijn geweest. Hij had met schrik bemerkt, dat hij hoe langer hoe dikker werd en in plaats van nu een beetje aan sport te gaan doen, waar hij waarschijnlijk te lui voor was, of wat minder te eten, waar hij heelemaal niet aan dacht, had hij getracht dat overtollige vet, zoo niet te verwijderen, dan toch in ieder geval tot een kleiner volume samen te persen. Hij droeg daarom een leeren riem heel stijf om het lijf, ‘dewelke veroorzaakt heeft dat Sijn Edele's partije van long, lever etc. aan malkanderen zijn gegroeyt, waardoor Sijn Edl. zeer ellendig is gestorven’. Het voordeelige postmeestersambt van Sijn Edl. kwam nu ter beschikking van burgemeester Jan Elias Huydekooper van Maarseveen.
Een man had het vijftien jaar in het Rasphuis uitgehouden en was nu eindelijk losgekomen. Hij bezat geen duit en zwierf door de stad. Nog een paar dagen zou hij hier mogen blijven en dan zou hij | |
[pagina 70]
| |
heen moeten gaan. Toen herinnerde hij zich nog, dat er ergens in de Vinkestraat een nicht van zijn vrouw woonde en daar klopte hij om een onderdak aan. Maar nicht voelde er weinig voor dien zwerver, die pas uit het Rasphuis ontslagen was, te herbergen. Haar man had echter medelijden. De kerel mocht in zijn huis slapen. Had hij alles vooruit geweten, dan had hij zijn vrouws raad gevolgd en hem de deur gewezen, want de kerel was al heel weinig dankbaar. Nauwelijks was de man den volgenden morgen, heel vroeg, naar zijn werk gegaan, of de ontslagen rasphuisboef mishandelde zijn vrouws nicht op een gruwelijke wijze en maakte zich met al het geld en alles wat hij van waarde maar mee kon nemen, uit de voeten. De man vond thuiskomende, zijn vrouw half gestikt en, het onderlijf geheel naakt, op het bed gebonden. De gast was verdwenen. Men zou hem nimmer terugzien. | |
[16 November]Op 16 November 1739 stierf de huisvrouw van den Heer Schepen Jan Lucas Pels, den schatrijken firmant in het huis Andries Pels & Soonen. Bicker Raye vertelt, dat deze dame lange jaren zeer ziekelijk en ellendig was geweest. ‘Sij was in haar jongen tijt een heel mooy mens geweest en was eenige jaaren voor haar dood so schriklijk leelijk geworden, dat alle mense se met afgrijsen aan moesten sien’. Zij liet een aanzienlijk vermogen na en had in haar testament bepaald, dat haar man aan haar drie broeders en een zuster direct 100.000 gulden zou uitkeeren en wanneer S. Edl. stierf nog eens dat zelfde bedrag. Haar moeder, mevrouw de Wildt, kreeg de legitieme portie of in die plaats 160.000 gulden. Volgens de officieele opgave zou zij slechts twee ton nagelaten hebben. Dat klopt dus heelemaal niet met hetgeen Bicker Raye schrijft. Maar hij zal wel goed op de hoogte zijn geweest. Er werd, zegt Elias, bij aangifte voor het middel van Collaterale Successie enorm geknoeid en ook werden vaak door schenking bij wijze van ‘gift onder de levenden’ de successierechten ontdoken. | |
[pagina 71]
| |
moesten zeggen, maar of hij ook tot de familie van de bankiersfirma Pels behoorde, wordt niet verteld. Al die neefjes en nichtjes werden in het testament van oom Pels egaal bedacht. En ook zijn vriend, Hendrik Muylman, die in dezelfde wijk woonde, mocht meedeelen. Bovendien kreeg deze laatste nog 4000 gulden extra. Oom werd met koetsen naar Velsen begraven. Een aderlating en een lavement kreeg zoo ongeveer iedere patiënt, waarmee de geleerde heeren geen raad wisten. Ook al was hij half dood, toch moest hij nog aan deze beide kunstbewerkingen gelooven. Nu ook weer dominee Bogaarde, die op de Leliegracht een toeval had gekregen, in een huis werd binnengedragen, waar men hem nog ‘dee laten en klisteeren’, waarna hij schielijk den geest gaf. | |
[15 December]In den nacht van 15 op 16 December was er een formeel zeegevecht op Pampus. Een Engelsch schip was in den nacht komen opzeilen (hetgeen niet mocht wanneer de duisternis was ingevallen) en raakte toen een Hollandsch schip, dat voor St. Eustatius zeilree lag, precies voor den boeg. Daar zaten beide schepen met de takelage in elkaar. Natuurlijk groote herrie. Het volk aan het schelden, vervolgens het want kapot gesneden en ten slotte ontstond er een handgemeen. Braaf bekogelden beide bemanningen elkander met brandhout. Tot nu toe was 't nog zoo erg niet, maar de Engelschen, die het te kwaad kregen, besloten energieker maatregelen te nemen. Een donderbus werd met schroot geladen en op het Hollandsche schip afgeschoten, met het ongelukkige gevolg, dat kapitein Stoet geraakt werd en later aan zijn verwondingen overleed. Wel werden eenige Engelschen in de boeyen gebracht, maar de man die het schot gelost had, bleek niet te vinden. Ten slotte liet men de Engelschen maar vrij en werd alleen de loods, een Hollander, voorloopig vastgehouden. | |
[pagina 72]
| |
De oude juffrouw Alida Bicker, een tante van zijn moeder, overleed op 78-jarigen leeftijd op de hofstede van den ouden heer van Sypestijn, ‘waar dat mensch woonde’, schrijft Bicker Raye. Van de erfenis kreeg hij niets. ‘Dat mensch’ had alles aan den jongeheer en aan de jongste juffrouw van Sypestijn vermaakt.
De grutter Schaap had van sesthalven goede schellingen gemaakt en ander geld gesnoeid. Toen de justitie hem wilde inrekenen was de man gevlucht. |