Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 52]
| |
Hoofdstuk VII
| |
[7 Januari]Op 7 Januari een galavoorstelling in de comedie, ter eere van het feit dat de schouwburg honderd jaar geleden gesticht werd. ‘Te dien ynde het Jubile vertoont en het spel van Cato aan alle de Heeren en Vrouwen van de Regeering, die sich meest alle daar hebben laten vinden’. Nadere bijzonderheden krijgen we niet. Aan een kunstkritiekje waagt onze achttiende-eeuwsche amateur-journalist zich blijkbaar liever nietGa naar voetnoot1). | |
[11 Januari]De vorst hield goed aan en reeds op den 11den Januari was er zoo veel ijs op den buiten-Amstel, dat men er met paard en ar op kon rijden. Erg betrouwbaar was het intusschen niet, want eenige liefhebbers waren met paard en slee door het ijs gezakt, o.a. de heer Theodorus Greeve, die, toen zijn paard door het ijs zakte, uit de ar wilde springen en zijn been brak. Twee dagen later lagen wel drie en veertig verdronken menschen, die hier en daar van onder het ijs opgevischt waren, in het gasthuis. Vele van de slachtoffers werden niet herkend. | |
[pagina 53]
| |
Amstel met ijsvermaak.
| |
[pagina 54]
| |
verslagene, die als scheepsheelmeester op Suriname voer, de moordenaar moest zijn. De man had altijd, wanneer hij aan den wal was, bij de Bruyn thuis gelegen, en het was bekend, dat hij wel wat al te familjaar was met de huisvrouw. Hij was met een Surinaamsch schip reeds naar Texel gezeild om uit te loopen en was expres om den moord te doen weer uit Texel naar hier teruggekomen. Na afloop was hij weer naar zijn schip gegaan, maar op het signalement (‘rapport’ zegt Bicker Raye), dat de man, dien hij had verzocht de Bruyn uit zijn huis te halen (en die nergens van wist), van hem gaf, had de onderschout van 's Gravenwaart de overtuiging gekregen, dat niemand anders de moordenaar kon zijn en had men hem weer uit Texel gehaald. Hij had een volledige bekentenis afgelegd en ook nog gezegd, dat hij iemand bij een vechtpartij te Bremen had gedood. Hij werd op 18 Januari levend geradbraakt. Ook had men aanvankelijk de vrouw van de Bruyn in hechtenis genomen op suspicie, omdat bij den moordenaar een brief was gevonden, waarin zij schreef, dat haar man schielijk was overleden en waarin zij beloofde, wanneer hij weer uit Suriname terug kwam, met hem te trouwen en dat zij voorloopig haar winkel met een knecht zou continueeren. Dit was wel zeer bezwarend bewijsmateriaal tegen haar, maar ten slotte was zij toch onschuldig bevonden. De moordenaar had trouwens tot het laatste toe volgehouden, dat zij onschuldig was. Behalve deze terechtstelling was er dien dag weer het gewone program van geeselingen en brandmerken. | |
[14 Februari]Op den 14den Februari komt er nu eens een goede tijding uit Suriname. ‘Zuster Raye is op den 21sten November 1737 zeer voorspoedig en gelukkig, bevallen van een welgeschapen frisschen zoon’. De jongen is naar zijn overleden vader Joan gedoopt. Dat de kraamvrouw het best maakt, blijkt wel uit haar eigenhandig geschreven brief van 28 November, waarin zij bericht, dat moeder en kind zeer welvarende zijn. | |
[pagina 55]
| |
dezer stad en bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie. Dat de nog geen vijftigjarige burgemeester aan een apoplexie stierf, zal wel niemand verbaasd hebben. De man was n.l. ontzettend zwaarlijvig en woog wel over de 400 pond. Die kruier op het Rokin, die aldaar een kroegje hield, was, hoe we ook overigens over den man mogen denken, iemand, die zijn vrienden in geen geval zou verraden, zelfs niet toen een van die lieve jongens, waarmee hij had zitten spelen en kwestie gekregen had, hem met een steek in de linker zij ‘in 't hange van de buik’ doodelijk verwond had. ‘Sitto’ werd de zaak aan mijnheer den Hoofdofficier bekend gemaakt en al spoedig kwam deze om inspectie te nemen en den ‘paschint’ (ja, Bicker Raye houdt er dikwijls een hoogst zonderlinge spelling op na), die nog leefde, te vragen, wie het gedaan had. Maar het slachtoffer wilde zijn moordenaar niet verraden en beweerde, dat hij het zelf gedaan had en dat hield hij vol, tot dat hij 's morgens den geest gaf, niettegenstaande twee dienders den geheelen nacht bij hem waren gebleven in de hoop, dat hij den naam zou noemen. Intusschen een zielig geval. De man liet een vrouw met zeven kinderen na, waarvan het oudste maar acht jaar oud was. | |
[3 Mei]Het voordeelige ambt van vendumeester der schepen en koopmanschappen was na het overlijden van den vorigen titularis, op 14 October 1.1., vacant en ter dispositie van den Edl. Groot Achtb. Heer Burgemeester Bicker, wiens overlijden op 15 Februari vermeld werd, gekomen. Maar burgemeester had er voor gezorgd dat het vette baantje voor zijn eenigen zoon gereserveerd bleef. Inderdaad werd dan ook, op 3 Mei, de veertienjarige Henrick Bicker als zoodanig in de plaats van den heer P. van Rijn, door Burgemeesteren aangesteld. | |
[pagina 56]
| |
een hofstede aan de Vecht, 't huis te Capelle. Hier had hij op den 10den Mei eenige vrienden genoodigd, waaronder ook Bicke Raye, die er in zijn koets heen waren gereden. Dien zelfden dag viel de koetsier, die de heeren gereden had, van den zolder, tengevolge waarvan zijn nek op twee plaatsen ‘stukkent’ was. | |
[13 Juni]Zes honderd gulden, het was waarachtig ook niet te veel, dat legaatje, dat de schatrijke oom van zijn overleden vrouw, Abraham Goossens, hem had nagelaten. Op 13 Juni was de tijding uit Oost-Indië gekomen, dat oom Abraham na weinig ziekte, 74 jaar oud, op 17 April van het vorige jaar, was gestorven. Hij liet considerabel veel geld na, maar had, jammer genoeg voor Bicker Raye, twee natuurlijke kinderen, twee dochters, die beide reeds gehuwd waren, en tot universeel erfgenaam waren gemaakt. | |
[1 Juli]Bepaald arm was Mr. Gerbrand Claas du Fay niet. Zijn eerste vrouw, een juffrouw Bicker, had hem trouwens een vermogen van 133.800 gulden nagelaten. Anna Bicker was, toen zij met du Fay trouwde, een 38-jarige weduwe en 7 jaar ouder dan haar echtgenoot. Maar nu, op 1 Juli 1738, zou du Fay wederom in het huwelijksbootje stappen. Hij was nu vijftig jaar en zijn aanstaande, Joanna van Ghesel, twee en zeventig. Zij was reeds drie maal getrouwd geweest, het laatst met Mr. Abraham Coolbrant. Du Fay was dus nummer vier, maar toen zij eenige jaren later stierf, liet zij hem haar geheele vermogen, 137.800 gulden na, waar hij nog ongeveer vijftien jaar van zou kunnen profiteerenGa naar voetnoot1). | |
[30 Augustus]Op 30 Augustus groote opschudding bij het Oost-Indisch huis. Eenig varensvolk uit Oost-Indië was binnen door gekomen en eischte nu twee maanden geld alsof zij buiten om (om Engeland heen!) gekomen waren. Vandaar de herrie. De Edl. Heeren Bewindhebbers waren blijkbaar zoo bang, dat zij beloofden de gage uit te betalen. Hetgeen ook werkelijk, twee dagen later, geschiedde. Wat er eigenlijk gebeurde en aan welke baldadigheden het ontevreden varensvolk zich schuldig maakte, vernemen wij niet, maar het moet wel ernstig geweest zijn, want een week later werd een | |
[pagina 57]
| |
plakkaat afgekondigd, waarin duizend gulden premie beloofd werd aan diegene, die de aanstokers van het ‘geweld’ aan het Oost-Indische huis, op 30 Augustus zou kunnen aanwijzen. Tevens werd beloofd, dat hun naam ‘gecikreteert’ zou worden.
In het begin van September alweer opstootjes. Er waren te weinig stuivertjes. De oude stuivers waren buiten omloop gesteld en er waren nog lang niet genoeg nieuwe geslagen. Die schaarschte aan het zoo onontbeerlijke geld veroorzaakte groote confusie en kwestie onder het gemeene volk en het gevolg was groote onrust, zoowel binnen de stad als daarbuiten. | |
[13 September]Op 13 September heeft mijn heer de Afslager, alle vischvrouwen en knechts in den Doelen op 't Singel 's middags, 's avonds en den volgenden nacht, heel deftig getrakteert. Er waren wel 130 vrouwen en 20 mannen. Het ging er vroolijk toe en de gasten waren allen zeer voldaan. De partij eindigde 's morgens om zes uur. Men is toen ‘seer soet en sonder de minste disorder geschijden’. Geen wonder dat ze hem daar op de markt graag mochten lijden. | |
[20 September]Op 20 September werd er weer eens justitie gedaan. Op dien dag werd o.m. de duim van Dirk Ambeuren door den beul afgehakt. De man was als boekhouder uit Indië gekomen en had valsche rekeningen ten laste van de Oost Indische Compagnie in onderpand gegeven. Toen het bedrog aan het licht kwam, kostte het hem zijn duim, behalve nog 30 jaar gratis logies in het Rasphuis.Ga naar voetnoot1) | |
[23 September]Het overlijden van Mr. Pieter Hooft wordt als volgt vermeld: ‘23 d., (Sept.) is de Heer Mr. Pieter Hooft, Sikretaris deser stat, in den ouderdom van 23 jaaren na veertien daage siekte overleeden. Hij was een schoon stark man en was wel 7¼ voet lang en hat sig seedert twe jaar met leeven seer gerept’. | |
[pagina 58]
| |
te verduisteren. Hij droeg n.l. steeds minder af, dan de jongens bij hun bazen hadden verdiend. Hij was ook opziender van stads graaf- en modderwerken en verder substituut knecht van den krijgsraad. Ook in deze kwaliteit had hij kans gezien, zich nog al wat geld toe te eigenen, door menschen veel meer af te nemen, dan zij werkelijk schuldig waren. Toen al die oplichterijen aan het licht kwamen, hadden heeren regenten van het Aalmoezeniershuis hem op 28 September in presentie van al de suppoosten van het huis ontzet van zijn bediening en hem openlijk voor een schelm en een dief verklaard. Hoe het met hem af zal loopen zal de tijd leeren, zegt Bicker Raye. Nu, Jacob van Eeden had het ten slotte maar beter gevonden den afloop niet af te wachten en had, nadat de heeren alle verklaringen van zijn diefstallen in handen van het gerecht hadden gegeven, de vlucht genomen. Het eenige wat het gerecht nu nog kon doen, was den voortvluchtige crimineel in te dagen, waar Jacob van Eeden zich wel niet veel van zal hebben aangetrokken. | |
[17 Oktober]Op 17 October was de Edl. manhafte Heer Gravee, kapitein ter zee, overleden. Hieruit blijkt, dat in die dagen 's lands oorlogsschepen soms door zeer jonge officieren gecommandeerd werden. Gravee was bij zijn overlijden pas 23 jaar oud.
Bij een klein brandje op den Singel over de Latijnsche school, in een steegje, werd een vrouwspersoon tot pulver verbrand. Zij was dikwijls dronken en had door vuur in haar bed zelf den brand veroorzaakt. Deze werd tijdig gebluscht, maar zij was ‘als een houtskool verbrant’. | |
[pagina 59]
| |
Daar had de zoon van den brouwer Cornelis van Liesvelt, die een heel mooi wijf had, zich nu alweer laten attrapeeren. Dat was nu zeker wel de zesde maal. Nu, 't kostte hem ditmaal dan ook wel zes en dertig honderd gulden om het met den Hoofdofficier op een accoordje te gooien.
De heer Loot van SchootenGa naar voetnoot1) schijnt nog al een raar heerschap geweest te zijn, die niet voor energieke maatregelen terugdeinsde, wanneer hij zijn zin wilde doordrijven. Een vrouwtje, dat door een ander ‘gemaintineert’ werd, wilde hem, toen meneer Loot in een al te vroolijke stemming was, niet binnen laten. Geen nood, hij zou er wel inkomen. Hij ging naar zijn huis en kwam met zijn drie knechts terug. Goedschiks kwam hij er niet in, dan maar geweld gebruikt en de knechts kregen order de deur open te breken, wat ze natuurlijk niet aarzelden onmiddellijk te doen. Maar de bewoonster van het huis schreeuwde moord en brand, waarop de wacht kwam aanloopen, die den deftigen meneer Loot van Schooten, benevens zijn drie knechts inrekende en naar de kortegaart (het wachthuis) bracht. Gelukkig was meneer een rijk man en kon hij met den schout composeeren. Men sprak van 5000 gulden, anderen noemden zelfs 10.000 gulden of een nog hooger bedrag. | |
[27 November]Minder goed kwam de eenige zoon van den overleden dominee Hagelis, die eenige dagen later op 27 November ook een dergelijk bravourstukje, maar nog een beetje erger, uithaalde, er af. Deze jonge man was waarschijnlijk dezelfde, die als jongen zooveel kattekwaad had uitgehaald in de tuinen van de buren, waarvan Bicker Raye ons op bl. 14 verteld heeft. Hij was nu commissaris van het taxeeren der huizen en nieuwe gebouwen, kerkmeester van de Eylandts kerk en penningmeester van de groote zeevischmarkt. Maar al die baantjes zou hij kwijt raken en hij zou voor zijn dolle streek ook nog zes jaar in het rasphuis op een secreete plaats moeten zitten. Met zijn vriend Pieter Lafon, een slecht sujet, die altijd op zijn beurs liep en wel de oorzaak is geweest, dat het dominee's zoontje zulke rare streken uithaalde, was hij er 's nachts op uitgegaan. Ook een luitenant ter zee in staatsdienst, v.d. Smeeden, een Zweed van | |
[pagina 60]
| |
geboorte, was van de partij en Hagelis had bovendien zijn knecht meegenomen. Een vrouwmensch vergezelde de heeren, toen zij om drie uur in den nacht bij een zekere Griet van der Kade, een rokkenstikster, aanklopten. Griet lag natuurlijk al te bed, maar stond toch de vrouw, want de overigen hielden zich achterbaks, te woord. Of ze de rok, die gestikt moest worden, niet terug kon krijgen? Begrijpelijkerwijs vond Griet het wel wat laat nu haar klant te helpen en vroeg haar morgen maar terug te willen komen. Maar de ander hield aan, zij moest haar rok hebben en tenslotte werd de deur geopend. Onmiddellijk drongen Hagelis en de twee andere heeren naar binnen, terwijl zijn knecht op schildwacht bleef staan. Het vrouwmensch, dat voor hen de deur had open weten te krijgen, had reeds haar belooning gekregen en was naar huis gezonden. Beestachtig ging Hagelis tegen de arme Griet te keer. Hij schold haar voor hoer en noemde haar man een schelm. De man protesteerde wel en beweerde dat zijn vrouw niet dat was, waarvoor Hageles haar uitmaakte. Die zei daarop, dat hij het hem wel eens zou toonen en hij greep Griet beet en gooide haar op het bed. De echtgenoot wilde zijn vrouw helpen, maar dit werd hem door de anderen belet. Hagelis, die een pootige kerel was, mishandelde de vrouw, trok haar de kleeren van het lijf; zijn degen trekkende dreigde hij haar te zullen dooden. Hij bracht haar zelfs een lichte kwetsuur toe. Alvorens heen te gaan werd aan Griet en haar man nog beloofd hun den hals te breken, wanneer ze het zouden wagen een klacht in te dienen. Dat deden ze echter reeds den volgenden morgen en nadat ze een beëedigde verklaring hadden afgelegd, werd Hagelis met de anderen voor Heeren Schepenen geroepen en ieder apart gehoord. De luitenant ter zee en de knecht kwamen met een flinke schrobbeering weer vrij. Hagelis werd veroordeeld tot zes jaar rasphuis, en Pieter Lafon werd voor zes jaar gebannen. Dat ze er betrekkelijk nog goed afkwamen, hadden ze daaraan te danken, dat het ten slotte gebleken was, dat Hagelis tegen Griet de waarheid had gezegd. Zij stond reeds sedert twaalf à veertien jaar als zoodanig bekend. | |
[pagina 61]
| |
heer Schelte, een cargadoor, was de gelukkige die deze achttiende eeuwsche schoonheid sedert 20 December zijn vrouw kon noemen.
Ten slotte het aantal dooden in het afgeloopen jaar: 7762 ‘sijnde seer weinig’. Het aantal huwelijken was 2614, waarvan 1618 in de Gereformeerde kerk en de overigen 996 ‘buyten de selve’ en het is weer het: Eynden van het jaar 1738. |
|