Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
Hoofdstuk V
| |
[pagina 31]
| |
De eerste jaren ging het waarschijnlijk wel, maar al spoedig bleek, dat het gedrag van Anna Divera heel wat te wenschen overliet en toen haar man haar betrapte op overspel met een lakei, was het met het geduld van Mr. Nicolaas gedaan. Het is op 2 Februari, dat Bicker Raye dit vermeldt, en tevens dat mevrouw Hasselaer werd ‘gecondemneert voor zes jaar, bij provisie, in het VerbeterhuisGa naar voetnoot1), met een myt bij haer tot geselschap en bewaaring;’ het huwelijk, werd, op eisch van den echtgenoot, ontbonden op 22 April 1736. Hoe Hasselaer zijn vrouw betrapte, vertelt Bicker Raye ons in geuren en kleuren. Ofschoon wel een beetje erg ‘cru’, laten wij het relaas voor de curiositeit hier volgen. ‘Op 24 Januari heeft mijn Heer de Regeerende Scheepen Mr. Nicolaas Cornelis Hasselaer, vrijheer van Westerdijkshorn etc. sijn huysvrou, Juffrou Kick van haar selven, geaterapeert dat sij met haar lijfknegt doende was, het geene door een mijt van den huysen, die men sijde met die knegt ook wel een kunsje dee, verklikt was, die menHeer van het Stathuys, uyt Scheepens kaamer ging haalen, en door schielijke ontsteltenis nam hij de onderschout Noordijk met twee dienders mee, en aan huys komende maakte de mijt stil de deur van de kaamer oopen, daar de twee gelieven laagen, die door mijn Heer, geassisteert met Schout en dienders, in dat postuur wierden gevonden, waar op mijn Heer tegen de Schout sijde, brengt hem na de boeijen. De Schout hier wederom op: Mijn Heer, dan moet ik Mevrouw ook meede neemen, waarop mijn Heer antwoorde: draag dan maar getuygen van de saak, want ik heb mijn Vrouw daar veel te lief toe, waar op de Schout en dienders heen gongen en de knegt hat toen ockasy van te chiapeeren, hetgeen hij aanstonds dee also hij wel dagt, dat sijn Heer op sulke exteraordinaaren dienst niet gestelt soude sijn in 't vervolg’. Het leventje in een 17de-eeuwsch verbeterhuis beviel, naar Elias (II, 732) ons vertelt, de levenslustige Anna Kick heelemaal niet en toen zij in het volgende jaar de kans schoon zag, vluchtte zij uit dat ongastvrije huis en ging naar Emmerik. Eenige jaren later maakte zij te Windesheim kennis met een Amsterdamsch bankierszoontje, Paulus Bennelle, waarvan Bicker Raye ons reeds verteld heeft, dat hij | |
[pagina 32]
| |
er met 18.000 gulden uit zijn vader's kas vandoor was gegaan. Van die 18.000 gulden was intusschen al heel weinig meer over, toen Paulus de vroegere mevrouw Hasselaer ontmoette. Het was eigenlijk voor allebei een buitenkansje, want door haar huwelijk met den Amsterdamschen deugniet, dat in 1742 te Scheveningen gesloten werd, kon de curateele op haar persoon en goederen, bij vonnis van den Hoogen Raad, nog in hetzelfde jaar opgeheven worden. Het echtpaar, nu behoorlijk van de noodige contanten voorzien, vestigde zich te 's Gravenhage en Paulus Bennelle speelde van het geld van zijn vrouw den grooten meneer. Een prachtig huis in de Wagenstraat, vier dienstboden, koetsen en paarden. Het geld kon niet op. Maar nu begon Anna Divera toch in te zien, dat zij haar meester gevonden had. Niet alleen, dat hij haar geld opmaakte, maar haar echtgenoot had zich nog zoo in de schulden gestoken, dat zij tenslotte, in 1752, er toe overging een scheiding van tafel en bed aan te vragen. Ditmaal was zij de eischeresse. Arme Anna Kick Pancras; het grootste gedeelte van haar fortuin was verdwenen. Nog voor zijn dood, in 1742, had Mr. Daniël Kick zijn dochter, wegens het vele verdriet, dat zij hem berokkend had, onterfd. Haar eerste man was reeds lang overleden en haar zoon, Mr. Gerard Hasselaer, wilde ook liefst zoo min mogelijk met zijn moeder te maken hebben. Betrekkelijk arm en verlaten stierf zij in 1769, op twee en zestigjarigen leeftijd. | |
[30 Januari]Reeds op 30 Januari waren Jacob Bicker Raye en nog eenige andere heeren tot kapitein van de schutterij benoemd en op den 4den Februari werd hij, 's avonds om negen uur, door d' Edl. Manhafte Heer Colonel Harman Hendrik van de Poll in de compagnie no. 50 voorgesteld. Daar moest natuurlijk opgefuifd worden. Hij heeft dan ook negentien van zijn schutters (burgers worden die steeds genoemd, men sprak trouwens meestal van de burgerij, wanneer de schutterij bedoeld werd), zijn luitenant en vaandrig, alsook eenige goede vrienden aan zijn huis vriendelijk ter maaltijd onthaald. De pret duurde tot zeven uur 's morgens, want eenige gasten hadden hem de eer gedaan tot zoo laat, of beter zoo vroeg, te blijven. | |
[pagina 33]
| |
[14 Februari]14 Februari overleed de rijke weduwe van den heer Albertus Schuyt. (In de jaarboeken staat bij vergissing Aernout, maar dit was zijn oudste broer)Ga naar voetnoot1). ‘Men sijt dat sij wel twee mieljoen aan gelt nalaat’ wordt erbij vermeld. Nu dat zal wel waar zijn. De Schuyt's waren allemaal schatrijk. Albertus, die in 1701 overleden was, was een zeer vermogend lakenkooper en handelaar op Moscovië en deed met zijn broer groote zaken, onder de firma Aernout en Albert Schuyt. De rijke weduwe was 88 jaar oud geworden.
Op dienzelfden dag werd onze jaarboekschrijver door Haar Edl. Groot Achtbaren de Heeren Burgemeesters dezer stad aangesteld als afslager van de Oude Vischmarkt en heeft hij den eed in handen van Haar Edl. Groot Achtbaren afgelegd. Zijn wensch was vervuld. De afslager was, volgens Wagenaar, iemand, die aan iedere markt door Burgemeesteren was aangesteld en die de zeevisch, nadat deze door de keurmeesters was goedgekeurd en door de opsleepers in den ring was gesleept, aan de hoogstbiedenden verkocht. Wel een eigenaardig baantje voor den deftigen Jacob Bicker Raye. Intusschen werd reeds op 22 Februari de persoon van Hendrik Verschuur door Burgemeesteren aangesteld tot substituut van Jacob Bicker Raye, afslager van de Oude Vischmarkt. En dus behoefde hij het werk zelf niet te doen, maar kon het aan zijn substituut overlaten en er zich toe bepalen alleen zoo nu en dan van zijn belangstelling voor zijn markt te doen blijken en ‘last not least’ de inkomsten op te strijken. Die waren niet gering: ‘twee en een half percento van het suyvere provenu van de verkogte Vis’. Door elkaar bedroeg dit provenu wel ongeveer twintig duizend gulden per maand, waarvan de afslager, die er niets voor te doen had, twee en een half procent, dus vijf honderd gulden kreeg. Het kon dus een aardig sommetje per jaar opleveren. Wanneer de substituut er slechts een vierde part van kreeg, had deze nog een goed burgerbestaan en zal hij wel uiterst tevreden zijn geweest. | |
[pagina 34]
| |
lijden. Vooral met de vischvrouwen, die hem bij dat eerste bezoek feestelijk inhaalden, kon hij het best vinden. De markt, en ook het kantoor, waren toen zeer sierlijk met groene palm en andere sieraden opgeschikt. Een van de jongere vischvrouwen hield een toespraak en noodigde Mijnheer uit, op dezen plechtigen dag, zelf een schuit visch af te slaan. Wat hij dan ook gaarne deed. Hierna liet hij het werk
aan zijn substituut over, die twee dagen later zijn aanstelling van Heeren Burgemeesteren kreeg. Na aan de menschen nog watgeld gegeven te hebben om op zijn gezondheid eens vroolijk te zijn, ging de nieuwe titularis naar huis. | |
[24 Maart]Op 24 Maart krijgen wij het bericht, dat de Heer Jacob Boreel, de gewezen postmeester, zeer schielijk, zittende op een stilletje, is doodgebleven. Toiletten, men noemde ze ‘secreten’, waren alleen op de benedenverdiepingen. Op de slaapkamers waren ‘stilletjes’, deftiger ‘chaises percées’ genoemd.
Een moeder vermoordt haar beide kinderen. Een jongetje van drie jaar de keel afgesneden en een meisje van drie vierendeel jaars, zoodat het hoofdje maar aan een lelletje is blijven hangen. Een wanhoopsdaad natuurlijk, maar daarmede had men in die tijden geen medelijden. Het arme mensch had zelf ‘moord’ geroepen en zich aangegeven, waarna zij naar de Boeyen werd gebracht. Zij bekende het feit uit armoede en uit desperatie gedaan te hebben, maar zij was toch zeer ‘assurant en present’ en zij toonde ‘gans niet gek te zijn’. Veertien dagen later, op 21 April, werd de ongelukkige gruwelijk ter dood gebracht. Eerst geradbraakt en daarna gewurgd; het mes, waarmede zij de moorden gedaan had, werd boven haar hoofd gehangen. Later werd het lichaam buitén op een rad gezet. Gerechtigheid was geschied. Op denzelfden dag werd ook een jood gevonnist, die valsche briefjes gemaakt had van koopen bij de Oost-Indische Compagnie en de handteekeningen van de Heeren Bewindhebbers door zijn knecht (d.w.z. zijn kantoorbediende, die men destijds nog meestal kantoor- | |
[pagina 35]
| |
knecht noemde) had laten namaken. Die briefjes had hij beleend. Het schijnt, dat de man reeds jaren dit bedrijf had uitgeoefend, want hij had op die manier wel 120.000 gulden gestolen. Maar nu had de justitie hem te pakken en na eerst met een strop om den hals gegeeseld te zijn en van een brandmerk voorzien, werd hij voor dertig jaar in het rasphuis gezetGa naar voetnoot1). | |
[14 Mei]Een gruwelijke moord op 14 Mei. Een man, wonende in de Langestraat, had uit jaloezie zijn eigen vrouw, waar hij zestien kinderen bij gehad heeft, vermoord. De man hield ‘slapers’ en beschuldigde zijn vrouw, dat zij het daarmede hield. Het was een moord met voorbedachte rade, want de man had dit booze feit al heel lang voorgenomen en had wel een jaar lang met een bloot mes onder zijn hoofd geslapen. Hij hield zich nu als gek, maar daar gaf de justitie weinig om en hij zal zijn straf wel niet ontloopen. | |
[19 Mei]Eenige dagen later vermeldt Bicker Raye een meer vermakelijk feit. Een makelaar, Adrianus Beukelaar, had een weddenschap aangegaan, dat hij op één dag van hier naar Utrecht en weerom zou loopen en vóór poortsluiten weer terug zou zijn. De man had zijn weddenschap met glans gewonnen. Hij ging op 19 Mei om half vijf 's morgens de poort uit, was veertig minuten later aan de Kuipertjesbrug, om half zes aan het eerste tolhek, half zeven te Abcoude, zeven minuten over zeven halfweg en tien minuten voor acht te Loenen, waar hij een kwartiertje rust nam. Om vier minuten over tien te Zuilen en arriveerde om elf uur te Utrecht. Voor de heenreis had hij dus maar zes en een half uur noodig gehad. Voor de terugreis echter een uur meer. In Utrecht bleef hij een uur en precies twaalf uur stapte hij de poort uit en kwam langs denzelfden weg om half acht te Amsterdam terug. Alles ‘gevoeteert’ zegt Bicker Raye erbij.
Met den Schout viel wel te praten, maar dat ‘composeeren’ was dikwijls niet goedkoop. Dat ondervond ook tot zijn schade een zekere | |
[pagina 36]
| |
lakenverver, die op het hoekje van het Leidscheplein geattrapeerd werd met een getrouwde koekebakkersvrouw, die daar bij hem op een kamer was gekomen. En de man was zelf ook getrouwd. Dat mocht niet, maar er viel wel te praten en de hoofdschout Backer liet voor vier duizend gulden de zaak blauw, blauw.Ga naar voetnoot1) | |
[16 Juni]De jaloersche echtgenoot, die zijn vrouw een maand geleden vermoord had, werd op 16 Juni ter dood gebracht. Voor de variatie werd hij eerst een weinig gewurgd en toen pas geradbraakt (soms deed men het ook andersom). De eerste methode was intusschen voor den patiënt heel wat aangenamer. Na zoo'n halve of driekwart wurging voelde hij van het radbraken niet veel meer. De verslaggever schrijft, dat de man zeer hardnekkig en zonder berouw is gestorven en dat hij, toen de beul hem reeds op het kruis gebonden had om te radbraken, maar hem eerst den strop omdeed, nog de assurantie had, om met forsche stem te zeggen: ‘Hoe radbraken en dan nog worgen ook?’. Hij vond blijkbaar een van beide operaties meer dan voldoende. De justitie was ditmaal genadig voor de kinderen. Het lijk werd in een kist gedaan en ging niet naar de Volewijk. Onder de personen, die op dien dag gegeeseld werden, was er een, die een vrouw, met het mes in de hand, had willen ‘verkragten’. ‘Dog is niet tot sijn voornemen gekomen’, staat erbij. Niettemin kreeg hij zijn afstraffing.
Door den WelEdl. manhaften Heer Colonel Jan van Loon was de Heer Arent Feekens tot sergeant bij de compagnie no. 50 aangesteld. Dat was de compagnie van Bicker Raye en deze stelde dan ook den nieuwbenoemde 's avonds op de wacht aan zijn onderhoorige officieren en verdere burgers voor, die beloofden genoemden Heer Arent Feekens als zoodanig ten allen tijde te erkennen en te gehoorzamen. Met de spelling van dien graad weet onze dagboekschrijver geen raad. Hij schrijft ‘siarciant’. | |
[pagina 37]
| |
accijns geschorenGa naar voetnoot1), maar de laatste jaren deed hij het voor tijdverdrijf en als oude kennis. Hij oefende nog wel deze functie uit (fongsi, schrijft B.R.) maar deed het niet meer voor geld. Zoo dom was de man intusschen ook niet, dat hij, als hij iets van importantie deed, als chirurgijn vermoedelijk, ook dat gratis voor zijn klanten deed. Dan rekende hij integendeel dubbel en zoo kwam het toch overeen uit. | |
[27 Augustus]Op 27 Augustus overleed een wonderkind. Het was het eenige zoontje van den Heer Basuyn, dat buiten, in een schuitje, dood was gevonden; hij was waarschijnlijk met zijn slaap op een roeipen gevallen. Die knaap van twaalf à dertien jaar was zonder weerga gauw en verstandig voor zijn jaren, speelde op verscheidene instrumenten en maakte zeer goede gedichten, zelfs in de Latijnsche taal. | |
[pagina 38]
| |
[17 Oktober]Op 17 October overleed de moeder van zwager van Loon. Eva Raye, de jongere zuster van onzen Jacob, was n.l. in 1730 getrouwd met Pieter van Loon, die in 1736 Schepen van de stad werd. Het echtpaar woonde op de Keizersgracht, Noordzijde, bij den Amstel en hield er ook nog een hofstede aan de Vecht, onder Breukelen, op na. De moeder van Pieter van Loon, Josina van Loon, de weduwe van den in 1716 overleden Mr. Pieter van Loon (haar neef), lid van de Vroedschap, Bewindhebber van de O.I. Compagnie en een voornaam ossenweider, was nu op 17 October 1736 overledenGa naar voetnoot1). | |
[19 November]Voor de heeren Burgemeesteren moet het wel een groot verlies zijn geweest, toen Mr. Pieter Elias, die sedert 1713 stadssecretaris was, op 19 November aan de kinderpokjes overleed. Hij moet een zeer capabel man zijn geweest, die ‘wel vier of vijfderhande taal in perfeksy sprak, sodat men seyde, dat sijn weerga op de secretarie niet bekent is geweest bij mensen heugenis.’ | |
[3 December]Ook van eenvoudiger personen wordt ons wel eens het overlijden bericht. Op 3 December stierf een trouwe ziel, Henderikje Jacobs, die vele jaren meid was geweest op de stads groote accijns. In haar plaats werd toen Jannetje Myjer, de huisvrouw van Simon van Sprangen, den bode van het huis, benoemd. | |
[pagina 39]
| |
geworden, maar enkelen werden door dat gegok schatrijk. Tot deze laatsten behoorde ook de Heer Jan Colonius, die op 27 December overleed en wel vijf en zes ton naliet.
Aderlaten was een probaat middel tegen alles en nog wat. Zelfs na een koud bad, midden in den winter, was 't absoluut noodzakelijk ‘gelaten’ te worden, wilde je weer op dreef komen. Op den laatsten dag van het jaar was Pieter Esser, alias Pieter Lamoen (de man liep met citroenen en andere vruchten) buiten de Leidschepoort, waar hij in het Wed reed, achterover in het water geslagen. De man was zoo gealtereerd, dat hij niet gelaten wilde worden. Drie dagen later was hij dood. Een ander, die naast hem op den wagen had gezeten en ook zoo'n onderdompeling in het koude water had gehad, was niet zoo dom. Hij werd direct daarna gelaten en hij bleef zoo gezond als een visch, mankeerde niets. Dit is de laatste notitie in 1736. |
|