Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[4 Juni]Op 4 Juni beginnen weer de geregelde notities met het bericht, dat op dien dag de Heer Jacob Backer Lestevenon zeer schielijk dood op een sekreet is gevonden. Eenige dagen later, op 8 Juni, ontvangt broer Joan, de kapitein ter zee, van de Heeren Bewindhebbers van de Societeit van Suriname zijn benoeming tot gouverneur van die kolonie. | |
[10 Juni]Op 10 Juni is de Heer Cornelis Hagelis penningmeester over de Groote Vischmarkt geworden en heeft hij ter eere van die benoeming alle vischvrouwen in ‘het Turfschip van Breda’Ga naar voetnoot2), getracteerd. | |
[pagina 25]
| |
Bicker Raye heeft een bijzondere reden om in alles wat de Groote Vischmarkt betreft belang te stellen, hij ambieert n.l. het lucratieve baantje van afslager, dat thans nog door zijn broer Joan, den kapitein ter zee, vervuld wordt. Nu deze tot gouverneur van Suriname benoemd is, zal hij wel verplicht zijn, zijn ambt neer te leggen. | |
[13 Juni]Men schonk in de Doelens een goed glaasje wijn. De wijn was trouwens overal goed en onze achttiende eeuwers hielden er veel van. Het bierverbruik werd, vooral in de betere kringen, hoe langer hoe minder. Nu, de Heer Rijnders hield ook van rooden wijn, zooveel zelfs, dat hij er zich op 13 Juni in de Doelen op den Singel ‘mors dood’ aan dronk. | |
[1 Juli]Een boefje, die voor huysbraak in de BoeijenGa naar voetnoot1) gevangen zat, had weten te ontvluchten. De jongen, hij was pas 15 jaar, was zoo extra klein van gewas, dat, toen hij zijn hoofd door de tralies had kunnen krijgen, hij in staat was zijn heele lichaam er door te wringen, maar hij had zich voor die operatie ‘nakent’ moeten uitkleeden. Gelukkig was het op 1 Juli en dus niet al te koud. | |
[9 Juli]Toen er op 9 Juli justitie werd gedaan, bevond zich onder de veroordeelden een schuitemaker, die ook tamboer bij de schutterij was. De man had herhaalde malen chantage gepleegd en werd daarom opgeknoopt. Hij en zijn ‘complicen’ hadden ‘op losse voet’ aan verscheidene menschen gezegd, dat zij ‘sodomiten’ waren en hun geld afgeperst, onder bedreiging het anders aan de justitie bekend te maken. Vele onnoozele menschen waren daarvan de dupe geweest en de schurken hadden hun ‘orlosies’, snuifdoozen en andere dingen van waarde afgetroggeld. De ‘complicen’ werden streng gegeeseld en gebrandmerkt en voor zestig jaar naar het Rasphuis gezonden. Bij Wagenaar XIX blz. 37 v. lezen we omtrent dit euvel, dat immers in die tijden streng gestraft werd, dat het tot nu toe (1730) niet door openbare wetten beteugeld was, ofschoon de menschen van ouds doorgaans met den dood en gewoonlijk met verbranding gestraft werden. Op 's lands oorlogsschepen verdronk men de schuldigen. | |
[pagina 26]
| |
Nu, in 1730, werd overal krachtig opgetreden. Gruwelijk waren de straffen, waarmee de ongelukkigen bedreigd werden en die ook aan velen in het openbaar werden voltrokken. ‘De strenge uitvoering van het plakaat is oorzaak geweest, dat men naderhand, hier te lande, veel minder van 't kwaad, welk men er door zogt te weeren, vernomen heeft’, teekent Wagenaar aan.
Verleden jaar had de manhafte kolonel van de schutterij, Mr. Jan van Loon het ongeluk gehad zijn been te breken en nu moest het eindelijk afgezet worden. De operatie was niet bepaald pijnloos en wij willen gaarne gelooven, dat S. Ed. onbeschrijfelijke pijnen geleden heeft, maar hij heeft dat alles met een bewonderenswaardige kloekmoedigheid geduldig uitgestaan, wat men ook van een manhaften kolonel verwachten mag. Zelfs toen de operatie van het afzetten geschied was en men bevond, dat het been was aangestoken, waarom de chirurgijn voor de tweede maal er nog een heele schijf af moest zagen, dat natuurlijk weer verschrikkelijk pijn deed, had Sijn Edl. geen kik gegeven. De kolonel heeft overigens geen nadeelige gevolgen van de operatie gehad, want hij heeft nog bijna dertig jaar geleefd en is eerst in 1763, op 86-jarigen leeftijd, overleden. Ook belette het hem niet kolonel van de burgerij te blijven.
Augustus begint met een paar gemengde berichtjes. Een metselaarsknecht viel van een dak morsdood, en kwam precies op een ander terecht, die tot den dood toe gekwetst werd. Een vrouw krijgt een steen op haar hoofd en niemand weet, waar die vandaan komt, en tenslotte heeft nog een pruikenmaker uit de St. Luciënsteeg zich verhangen. | |
[23 September]Op 23 September zou broer Jan, die immers gouverneur van Suriname geworden was, uit Amsterdam vertrekken en onze Jacob besloot met zijn zuster en zijn zwager van Loon, hem tot Sardam uitgeleide te doen. Nadat het gezelschap in den Otter aldaar een vischje gegeten had, is Sijn Edl. (wat spreekt hij deftig over zijn eigen broer) met zijn secretaris met een boeier naar Alkmaar vertrokken. Zij hebben daar overnacht en zijn den volgenden dag met een wagen naar den Helder gereden, waar zij 's avonds om zes uur | |
[pagina 27]
| |
aan boord zijn gegaan van het schip de ‘Jacob Daniël’. Met een ‘God geeft haar een goeden Rijs’ eindigt Bicker Raye zijn verslagje, waarvan hij de laatste bijzonderheden eerst veel later moet vernomen hebben. | |
[20 Oktober]Een ratelwacht, een man die dus juist op de dieven moest passen, was zelf aan het stelen gegaan. In den nacht van 20 op 21 October was hij, over het hek, in den tuin van den Heer Blank in de Plantagie geklommen. De tuinman had den man ontdekt en had hem ‘met gansenhagel in zijn gat geschooten’ en het was goed raak ook. De man begaf zich, zoo goed en zoo kwaad als dat ging, naar het VerbandhuisGa naar voetnoot1), maar de chirurgijn wilde hem niet verbinden, vóór dat de Hoofdofficier van het geval kennis gekregen had. Toen dit eindelijk geschied was, werd de ratelwacht verbonden en naar de Boeyen gebracht. | |
[28 Oktober]Zedenmisdrijven kwamen nog al eens voor en men was op dergelijke schandaaltjes bijzonder tuk. Nu ook weer op 28 October had mijnheer de Hoofdofficier een getrouwd man geattrapeerd bij een ‘hoertje’, hetgeen den man alleen voor loslating zes en dertig honderd guldens had gekost. Onze verslaggever teekent er nog bij aan, dat men nog niet wist wie het was, maar dat men er verschillende heeren van beticht. Dat ‘composeeren’ met den schout om een vervolging te ontkomen, was niet goedkoop. Naarmate de menschen rijker waren liet de Heer Hoofdofficier zich ook duurder betalen. | |
[30 Oktober]Op 30 October overleed Mr. Ferdinand van Collen, Heer van Gunterstein en Tienhoven, burgemeester van de stad. Het overlijden van dezen burgemeester vond Bicker Raye blijkbaar een te belangrijk feit, om er zich met een eenvoudig doodsbericht van af te maken en onze dagboekschrijver wijdt aan zijn nagedachtenis eenige waardeerende woorden. ‘30 d. is mijn Heer Ferdinandt van Kollen, oudt Burgemeester en Raadt, geweesen Hooft-Officier, in den ouderdom van 84 jaaren overleeden en statieeus naar Breukelen in sijn Edl. tombe begraaven. Sijn Edl. laat een eeuwigduerende goeden naam na, weegens sijn menigvuldige braave hoedanig- | |
[pagina 28]
| |
heeden, die sijn Edl. in allen gevallen en geleegentheeden heeft laaten blijken’. Bicker Raye had er nog aan toe kunnen voegen, dat de overleden burgemeester in zijn jeugd ook het vaderland als militair gediend had. In de bange jaren 1672 tot 1674 is hij, volgens Elias, cornet geweest van een compagnie dragonders onder den Overste-Luitenant Stuart; later had hij als vrijwilliger op 's Lands vloot dienst gedaan.
Dat de middelste dochter van den Heer Marcus Bavelaar er met haars vaders huisknecht vandoor gaat, is natuurlijk een gebeurtenis, die niet onvermeld mag blijven. Wij vernemen ook nog, dat die huisknecht vroeger bij den Heer Schepen Hasselaer gediend heeft. Over deze laatste, of eigenlijk meer over diens echtgenoote, zullen wij straks meer vernemen. | |
[12 November]Van de vrijmetselaars moest de overheid blijkbaar niets hebben, want Bicker Raye schrijft, dat op 12 November ‘de Edel Grootachtb. Heeren van den Geregte een waarschuwing hebben gepubliceert, dat niemant, wie het ook soude mogen weesen, sijn huys soude moogen gebruyken of het in 't geheel of ten deelen mogen verhuren, ten gebruyken van eenigen mensen, sorteerende onder een seeker colege, genaamt de vrije metselaaren, waarin dingen passeeren, die niemant sal klappen, also al de leeden een afgrijselijken eet, eer dat zij in het colegie werden geatmiteert, moesten doen van nooyt rugbaar te maaken hetgeen daar passeerden, hetgeen so een swaren eet moet sijn geweest, dat de alder Godt vergeetenste het nooyt heeft durven aan den dag brengen. Daar waaren veele menschen van fatsoen, en het colege werd gehouden in de eerste Liesvelse Bijbel van den Vijgendam in de Warmoestraat en in de Stilsteeg in een distillateurswinkel, waaruyt zij verhuyst sijn’. | |
[pagina 29]
| |
[25 December]Op 25 December is onze verslaggever eens erg guitig. Van een stalhouder op de Botermarkt, Mr. Jan Kamphuysen, die op dien datum overleden is, vertelt hij, dat de man, ‘door de conduiten van sijn twee dogters geparenteert is aan heel veel menschen van alle natie, tot smousen in 't kluys’.
Volgt nog het getal dooden in 1734 en in 1735 en hiermede is het jaar afgeloopen. Nu teekent hij voor de variatie alleen maar B. Raye. |
|