| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Anno 1734
[2 Januari]
HET jaar begint met de vermelding van een scheepsbrand op 2 Januari.
Den volgenden dag is er weer iemand in het water gevallen en wel de wijnkooper Jan Marsman, die bij de ‘lekkere sluis’ op de Brouwersgracht verdronken is.
Behalve dat er justitie gedaan is, valt er in die eerste maand van 1734 weinig belangrijks te noteeren. Er werd er maar één opgehangen. Het was een inbreker, die zich bij zijn arrestatie zoo ‘braaf gedefendeert’ had, dat het hem nu zijn leven kostte. Even voor de terechtstelling was er nog een incidentje. De man ‘beclapte een van zijn confraters’, die alleen maar gecondemneerd was om gegeeseld en gebrandmerkt te worden. Nadat men dat behoorlijk gedaan had, werd hij
De Volewijk.
| |
| |
voorloopig weer opgesloten tot de naaste Justitie, om dan ‘naar alle gedagten’ ook wel gehangen te worden.
Nummer één was oorspronkelijk gecondemneerd om na zijn terechtstelling, op de Volewijk, aan den overkant van het IJ opgehangen te worden om, zooals men oudtijds zei, ‘van de vogelen gegeeten, en van de lucht verteert te worden.’ Dit lot werd aan zijn stoffelijk overschot bespaard. In plaats daarvan werd het op de snijkamer gebracht en het waren de chirurgijns, die voor de verdere afwikkeling zorgden.
Nu nog een paar geeselingen, en, nadat het gloeiende zwaard ook dienst had gedaan, was de justitie weer klaar met haar werk.
Was er in Januari weinig belangrijks, in Februari is het nog soberder. De huisvrouw van den heer Jan Reaal, vrijheer van Vreeland, Schepen en Bewindhebber der Oost-Indische Compagnie, is zeer schielijk overleden; zij was redelijk gezond naar bed gegaan en lag 's morgens dood naast haar man. Zij liet een vermogen van vier ton na.
Dan heeft er nog een gewezen kassier, die onlangs bankroet had gespeeld, zich in den Singel verdronken.
| |
[12 Maart]
Meer weet men ons in Februari niet te vertellen, maar in Maart krijgen wij een aardig verhaaltje van drie of vier jongens, die op den Dam aan het spelen waren.
Op den 12den Maart wilden die jongens knikkeren in een kuiltje. Een van de vier groef met de hand tusschen de keien om het kuiltje wat dieper te maken, toen er iets glimmends voor den dag kwam. Het was warempel een gulden. En de jongens aan het graven en ze vonden nog een menigte guldens en drie-guldensstukken. Bij elkaar wel voor driehonderd gulden. Toen naar den schout met den gevonden schat, maar jammer genoeg was ‘het gelt, ter degen besien sijnde, altegaar vals gelt’. Vele jaren geleden moest het daar door een valschen munter begraven zijn. Het geld werd nu gesmolten en het zilver, dat ervan kwam, onder de eerlijke vinders verdeeld.
| |
[21 April]
In April, een paar vechtpartijtjes met doodelijken afloop. Een schuitevoerder in de Kromelleboogsteeg morsdood gestoken. Een paar
| |
| |
weken later een schuitevoerder op de Looiersgracht eveneens. Weinig belangrijk. Maar op den 21sten April brak niemand minder dan de Edl. Manhafte Heer Jan van Loon, Colonel van de Burgerij, zijn been op twee plaatsen, te weten onder de knie en even boven den enkel. De paarden voor zijn wagen waren aan het hollen geraakt en zijn Edl. resolveerde om van den wagen te springen met het ongelukkige gevolg, dat hij zijn been brak.
| |
[24 April]
Op den 24sten April overleed de Heer Willem van Hoorn zeer schielijk aan de kinderpokjes. Dat was al heel overwacht. De man was zeven en twintig jaar en zoo gezond en sterk, dat men lijfrente op hem zou gekocht hebben. Hij was met een juffrouw van Waveren getrouwd en liet een jonge weduwe met twee lieve kinders na.
Op den Nieuwendijk was een meisje van 17 à 18 jaar bezig kleeren op te hijschen en viel toen uit een venster, waardoor zij ‘gans uit malkandere en te plettere’ was gevallen.
| |
[1 Mei]
Op den 1sten Mei een schandaaltje uit de groote wereld. Nicolaas van Strijen, de stadssecretaris, is er met de vrouw van den wijnkooper Bols van door. Hij heeft zijn eigen lieve vrouw, van haarzelve een juffrouw Witsen, met zijn kind van 4 of 5 jaar ‘mallicieuselijk’ verlaten. Verondersteld wordt, dat hij naar ‘Brabant’ (België) is gegaan. Wat een domme kerel. Hij had een prachtbaantje dat wel zes duizend gulden 's jaars waard was en dat is hij nu natuurlijk kwijt.
| |
[8 Mei]
Op 8 Mei is er vorstelijk bezoek aan Amsterdam. Holland was destijds nog wel zonder stadhouder, en het zou nog vele jaren duren, voordat de Prins van Oranje, die voorloopig alleen nog maar in de Noordelijke gewesten het hooge ambt bekleedde, tot Erfstadhouder zou worden benoemd. Niettemin werd Zijne Hoogheid, die met zijn gemalin uit Engeland was gekomen, met alle eerbewijzen aan zijn hoogen rang verschuldigd, ontvangen. Bicker Raye vertelt er niet al te veel van. Er was veel volk op de been, toen de Prins zich gereed maakte zich in zijn jacht, dat op den Singel lag, in te schepen om naar Friesland over te steken.
| |
| |
Aan de tachtig stadssoldaten, die de regeering te zijner beschikking had gesteld, om als eerewacht te dienen en tevens om alle desordre te beletten, had Zijne Hoogheid 24 guinjes tot een present gegeven. Vele jachten van de admiraliteit en ook verscheidene particuliere jachten, boejers en sloepen hadden hem bij zijn vertrek een eindje op het IJ en de Zuiderzee geconvoyeerd.
| |
[13 Mei]
‘Op 13 Mei is er een kaerel in het rasphuis seer streng gegeselt, omdat hij een ander tot den doot toe sonder reden gequest hat en omdat dit voor de tweede rijs door hem geschiet is, is hij voor 50 jaar op een aparte plaats geset, daar hem niemant sien can noch spreeken.’
| |
[14 Mei]
Toen de heer Christiaan van Strijen, wiens familie tot de eerste van de stad behoorde, op 14 Mei overleed, wist Bicker Raye niets anders van hem te vertellen, dan dat hij een groot meester en liefhebber op de taroktafel was. Gelegenheid om te spelen was er in een stad als Amsterdam genoeg. In alle herbergen, wijnhuizen en koffiehuizen werd gespeeld en speciaal op de tarok- of truktafel ging het meestal nogal grof toe.
Nog een schandaaltje is onzen dagboekschrijver ter oore gekomen en hij haast zich het op te teekenen. De impostmeester van Weersel, een getrouwd man en nog wel met een bijzonder mooie jonge vrouw, is er van door gegaan met ‘een hoer, die hij al heel lang onderhouden had’. De man had juist vele zware pachten geïnd en had dus ‘de ockasy zich meester te maken van een considerabele somme van 's lands gelden’. Aan contanten zal het hem dus op dit avontuur wel niet ontbroken hebben.
| |
[10 Juli]
10 Juli - Justitie gedaan. - Een oude vrouw van zes en zestig jaar gewurgd. Ze oefende reeds zes en veertig jaar het ‘ambagt’ van dieverij uit en was reeds in het bezit van twee brandmerken. Verder de gewone geeselingen, een stuk of zes. Eén kerel kreeg op last van de Justitie een snee in zijn gezicht. Dat had hij een ander ook gedaan, en nog wel verraderlijk. Niet meer dan billijk, dat de beul hem die snee teruggaf. Oog om oog, tand om tand.
| |
| |
| |
[12 Juli]
Herhaalde malen treffen wij in de dagboeken berichten aan van het overlijden of van overplaatsingen van officieren op 's lands vloot. Wat dit nu eigenlijk met het merkwaardigste, dat binnen Amsterdam is voorgevallen, te maken heeft, is ons niet al te duidelijk. Waarschijnlijk had de schrijver die nieuwtjes van zijn broer Jan Raye, die immers kapitein ter zee was.
Zoo komt op 12 Juli weer een bericht van overlijden van een kapitein en tevens van een commandeur. Onze zegsman weet er nog bij te vertellen, dat die commandeur vrij erg aan den sterken drank was. Het mankeert er nog maar aan, dat hij ons meedeelt dat deze laatste in de jenever gestikt is. Neen, veel piëteit heeft onze deftige achttiende-eeuwer toch ook niet altijd.
| |
[12 Augustus]
Op 12 Augustus krijgen wij het verhaal van een schandelijke aanranding door zes kerels van een meisje van 16 à 17 jaar, wonende bij een fruitverkoopster op den Vijgendam. Het gebeurde om half acht 's avonds, dus op klaarlichten dag, in de Plantage. Het relaas is te stuitend om het hier na te vertellen.
Dat de openbare secreten niet luxueus waren ingericht, kunnen wij opmaken uit het feit, dat het lijk van een vrouw van ongeveer vijftig jaar onder de Oude Brug uit het water is opgevischt. Waarschijnlijk had zij 's avonds naar het ‘sekreet’
willen gaan, waar een groot gat in den vloer was, en is zij toen in het water gevallen, wordt erbij gezegd. Blijkbaar wordt een openbare gelegenheid aan den waterkant bedoeld.
| |
[12 Oktober]
Wij zijn het met den schrijver eens, dat een huwelijk tusschen een man van 98 jaar en een vrouw van 29 jaar wel de moeite waard is
| |
| |
als iets merkwaardigs vermeld te worden. Zoo'n huwelijk werd op 12 October te Amsterdam gesloten. De oude heer moet intusschen nog wat kwiek voor zijn leeftijd geweest zijn. Hij had ook een best baantje in het bierdragershuisje aan de Oude Brug, waar hij acht gulden 's weeks van trok (een zeer behoorlijk burgerman's loon in die dagen) en dat hij nog steeds ijverig en nauwgezet waarnam.
| |
[20 Oktober]
Van dien Kamper schipper, die op 20 October in het water viel en verdronk, weten we tenminste met zekerheid, dat het ongeval niet uitsluitend aan de gebrekkige verlichting te wijten is. De man was dronken en was naast de plank gestapt, toen hij naar zijn schip wilde gaan, dat onder de Oude Brug lag.
Hier heeft onze dagboekschrijver plotseling zijn arbeid gestaakt en blijkbaar in de maand Mei van het volgende jaar heeft hij, aan het slot van het jaar 1734, alvorens dit te beëindigen en te onderteekenen, hier een verklaring van gegeven. Hij had n.l. een zeer zware en langdurige ziekte gehad tot in de maand Mei 1735.
Maar nu zal hij weer beginnen en terloops aanteekenen hetgeen tijdens zijn krankheid is gepasseerd. Hij heeft het wel in zijn memory behouden, maar hij verontschuldigt zich, dat het hem onmogelijk is er dag en datum bij te vermelden.
|
|