Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772
(1939)–Jacob Bicker-Raye– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |||||||||||
[5 Februari]Na ons de gewone jaarlijksche mededeeling gedaan te hebben van de personen, die op de nominatie voor schepenen geplaatst waren en de daarop volgende verkiezing voor burgemeesteren, schepenen enz., benevens de bijzonderheden omtrent de opbrengst der groote accijns, blijkt uit de notitie van 5 Februari, dat het een voordeelig jaar is geweest voor den heer Hoofdofficier. Op dien datum had deze rekening gedaan aan de stad, wegens de portie, die de stad had van de boeten, die aan den hoofdschout betaald werden. Gewoonlijk was die som ongeveer gelijk aan de onkosten van processen, enz. en werd ‘kieten’ gerekend. Maar dit jaar waren er zulke considerabele processen en zoo vele consultaties bij den Hoofdofficier ingekomen en zoo hoog waren de onkosten opgeloopen, dat na een zeer nauwkeurig examen, per slot van rekening, den Hoofdofficier nog toekwam een somma van 14.500 gulden aan geld.Ga naar voetnoot1) Wat een buitenkansje voor den hoofdschout. | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
aan den stok gekregen. Dat was hem slecht bekomen, want bij de vechtpartij werd 's mans been ‘aan stukken geslagen’. En op 12 Maart werd op de Baangracht een pasgeboren kindje uit het water gevischt, waarvan de nek ook al ‘aan stukken’ was gebroken. | |||||||||||
[15 Maart]Een heldendaad van hemzelf haast hij zich ons te vertellen. Die had plaats op 15 Maart. Toen was er een sjees met twee paarden bespannen, waarop een burgerman en een juffrouw zaten, buiten de Leidsche poort, in het paardenwed omgevallen. Gelukkig was Jacob Bicker Raye er bij; ‘met eygen handen’ heeft hij de juffrouw uit het water gehaald.
Weer een vechtpartij, op 5 Maart, op de Blauwe Brug, waar een varensgezel door een valschen speler wordt doodgestoken. Ze hadden ruzie gekregen en de matroos had eerst den ander een snee over zijn wang gegeven, hem vragende, hebt gij genoeg? Waarop de ‘valsche speulder’ zei: ja, steek je mes maar op. De goedige matroos wilde zijn gekwetsten tegenstander naar den barbier brengen, om hem te laten verbinden, maar de ander stak hem toen verraderlijk zijn mes in de borst. | |||||||||||
[12 April]Op de Leidschestraat, op het hoekje van de Keizersgracht, was een zilversmidswinkel en daar kwam iemand op 12 April een zilveren tabaksdoos koopen. In plaats van te betalen, stak hij er een stuk of vier in zijn zak en toen de winkelierster dat toch wel een beetje heel vreemd vond, trok de man zijn hartsvanger en gaf de vrouw zeer schielijk zeven steken, waarvan een door haar hand. Geen wonder dat de vrouw een keel opzette van je welste; tal van menschen kwamen toeloopen, waarop de dief over de onderdeur sprong en aan den haal ging. Ze liepen allemaal onder het geroep van ‘houdt den dief’ achter hem aan, maar hij was ze te vlug af en ontkwam.
Een turfvulster bij den heer Van Loon had te diep in het glaasje gekeken en viel ‘door den dronk’ van boven neer in het turfschip, waardoor ze een miskraam kreeg en schielijk gestorven is. | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
Het ongeluk gebeurde op den Singel tegenover de Latijnsche School (thans het Bevolkingsregister en het Politiebureau). Er was een groote zware koets met vier paarden op hol geslagen en iedereen maakte dat hij weg kwam. Een meisje van zestien jaar zat op den wal iets uit te spoelen. Was ze nu maar gebleven waar ze was, dan was er niets gebeurd, maar ze had de onvoorzichtigheid naar den huizenkant te vluchten en viel, ongelukkigerwijs, midden op straat, vlak voor de koets. Eerst de paarden en toen nog de koets over haar heen. Geen wonder dat ze ellendig omkwam. We krijgen alle details. De vingers waren haar van de handen getrapt, zij was zwaar gekwetst, want het voorste wiel was haar over de borst gegaan, en het achterste over haar lendenen. Opdat wij de situatie goed zullen begrijpen, legt onze schrijver ons nog uit, dat zij voor het voorste wiel een slag omdraaide. Het was op den 24sten April dat dit droevig ongeval plaats had en op den laatsten April kregen twee zwagers bij de Utrechtsche poort ruzie en stak de een den ander morsdood. | |||||||||||
[9 Mei]Bij de Garnalenmarkt (waar thans de Universiteitsbibliotheek is) sprong op 9 Mei een manspersoon in den Singel en heeft ‘sijn selfs’ verdronken.
In de plaats van zijn oom was Jan de la Bassecour pensionaris geworden. Dat gaf natuurlijk een groote fuif en er werd, vooral door de jongelui, flink gedronken ‘op de felicitatie’. Twee van de ‘leyjonkers’, de een was de zoon van dominee Hagelis en de ander de zoon van een burgemeester (Bicker Raye heeft blijkbaar zooveel respect voor zoo'n machtig heerschap, dat hij diens naam maar niet vermeldt) waren zoo vroolijk geworden, dat zij 's nachts over de schutting in de naast bijgelegen tuinen klommen en daar allerlei ‘brutaliteiten’ pleegden. In een tuinhuis vonden ze eenig linnen en de beste pruik van den heer des huizes en daarmede versierden ze de beelden in den tuin. Op een grasveld had mevrouw kostbare kanten te bleeken gelegd. Die werden met modder en vuil bewerkt. Ook waren ze op een plat geklommen, hadden een ruit ingeslagen, en daardoor ‘gewaterd’, hetwelk in een kamer liep op een fraai tapijt, tafel, stoelen enz. | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
[2 Juni]2 Juni was een treurige dag: ‘is mijn waarde huisvrouw Sophia Maria Goossens in het een en dartigste jaar haars ouderdoms na een uitteerende siekte van zes weken, begonnen met een pleuris in de rechterzij, 's avonds overleden en den 8sten s'avonds in de Oude Kerk begraven’ schrijft de bedroefde weduwnaarGa naar voetnoot1). | |||||||||||
[1 Juli]Het is niet de gewoonte van Bicker Raye ons alle personen te noemen die naar de Oost vertrekken of er van daan komen, maar ditmaal was 't met mevrouw Geerling, de weduwe van den heer Pieter Vuyst, oud-gouverneur van Ceylon, die met haar dochter op 1 Juli te Amsterdam arriveerde, een bijzonder geval. Niet zoo zeer omdat Pieter Vuyst een hooge positie had bekleed, maar meer speciaal om de gruwelijke wijze, waarop de man aan zijn eind was gekomen. Hij had, als gouverneur van Ceylon, eenige vooraanstaande personen wegens landverraad om het leven laten brengen en dat had de ‘Batavise regeering’ hem hoogst kwalijk genomen. Zoo kwalijk zelfs, dat hij nu op zijn beurt ter dood gebracht werdGa naar voetnoot2). Bicker Raye beschrijft ons die terechtstelling in geuren en kleuren. Ze hadden het slachtoffer eerst op een stoel gezet, toen het hoofd door beulshanden achterover gehaald en met een mes den hals afgesneden. Zoo hadden ze hem eerst laten doodbloeden. Het lijk werd daarna gevierendeeld, de vier stukken en de ingewanden verbrand en de asch, benevens de aarde, die met bloed gedrenkt was, en zelfs het hemd van den beul, dat met bloed van het slachtoffer bevlekt was, verzameld, in een vaartuig naar zee gebracht, en daar had men het vaartuig met alle overblijfselen van wijlen den gouverneur van Ceylon laten zinken. | |||||||||||
[22 Juli]Van wat voor soort personen de justitie zich bediende om misdaden enz. te ontdekken, blijkt uit de notitie van 22 Juli. Er was toen een slecht vrouwspersoon bij de Zuiderkerk doodgestoken en men zegt, dat het ‘een hoer was en een verklikster, die veel dienst aan de justitie deed, waarover men meent dat het geschiet is’. Zij was ook nog vijf maanden zwanger, had men hem verteld. | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
[12 September]12 September was een prachtdag; er werd weer justitie gedaan en ditmaal was 't bijzonder mooi en liep alles vlot van stapel. Onze verslaggever merkt dan ook op: ‘de onthoofding ging extra-ordinair wel’. De beul had zeker mooi raak geslagen, meteen den kop er af, wat niet altijd zoo goed gelukte. De mannen, die hiervan profiteerden, waren een valsche munter en iemand, die zijn bijzit vermoord had. Een brandstichter, die ondanks dat hij uit de stad gebannen was, er toch in was gekomen, zich met een pistool in de hand tegen de dienders had verweerd en zelfs een dienaar van de heilige Hermandad licht had gekwetst, werd gehangen. We willen voor den man hopen dat ook dat hangen even vlot is gegaan als de onthoofding, ‘extra-ordinair wel’. Acht, w.o. vier vrouwen, kregen nog de gebruikelijke rammeling en een van deze laatste een brandmerk op den koop toe. Gerechtigheid was alweer geschied. | |||||||||||
[24 September]De oude mevrouw Pels, de schatrijke weduwe van den in 1731 overleden bankier Andries Pels, had ook nog al pech. Kort geleden had zij haar arm gebroken en nu, op 24 September, haar been. Het feit is wel niet zoo bijzonder merkwaardig, ware het niet, dat het mevrouw Pels gold, de rijkste dame van de stad, die op een inkomen van 70.000 gulden, hoogste van het kohier, werd geschat. | |||||||||||
[4 November]Een meid, die eenige jaren te voren bij een gemeene (publieke) vrouw gediend had, en zeer in decadentie geraakt was, had haar oude meesteres op 4 November nog eens opgezocht en had deze een snee in de keel gegeven, met intentie deze af te snijden en geld te stelen. De keel ging er blijkbaar niet heelemaal af, want de vrouw schreeuwde nog en de buren kwamen aanloopen, maakten zich van mes en meid meester, riepen den onderschout, Jan de Ridder, en deze politieman bracht, zonder hulp, heelemaal op zijn eentje, de vrouw naar de Boeijen. De verwonding ‘wert niet doodelijk geoordeelt.’ | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
[20 December]Op 20 December een moord in de Diemermeer. In een sloot werd een kerel vermoord gevonden en het lijk stond recht overeind, wel tien voet van den wal, met diverse sneden in lichaam en hals. Hoofd en borst waren boven water en in de hand had het slachtoffer nog de schee van een mes. In zijn zak nog wel tien gulden. | |||||||||||
[23 December]In de kerken werd begraven. Er waren grafkelders, die telkens geopend werden, wanneer dat noodig was. Hiervoor zorgden de doodgraversknechts. Zoo gebeurde het ook dat op den 23sten December een graf moest schoongemaakt worden in de oude Waalsche kerk. De knecht, die met dit lugubere baantje belast was, had er reeds twee kisten uitgehaald, nu was de derde aan de beurt. Nauwelijks kwam echter de lucht een beetje in die kist, of er vloog een lichte vlam uit, die tot aan het orgel kwam. De knecht werd stijf van schrik. Zoo iets had hij nog nooit mee gemaakt en van de alteratie viel hij van zich zelf. Twee maal moest de man gelaten worden, voordat hij weer een beetje bij zijn positieven kwam, maar hij was zoo ‘gealtereerd’, dat hij wel altoos ongelukkig zal blijven.
Dit is de laatste notitie in het jaar 1733 en na nog medegedeeld te hebben dat er 1069 menschen gestorven zijn, ‘hetgeen extera veel is,’ teekent onze schrijver ‘Eynde van het jaar 1733, Jacob Bicker Raye’. Ditmaal voluit. Een prachthandteekening. |
|