| |
| |
| |
Prof. Van Bilsen
De weg van een generatie
‘Voor de Congolezen is onafhankelijkheid een gloednieuw woord. Tot voor kort durfde geen Afrikaanse leider het in het openbaar te noemen. Het werd als een kogel losgelaten in de broze stilte van de Congo-politiek, niet door een Afrikaan maar door een Belgische professor, dr. A.A.J. van Bilsen. Eerst behoedzaam en toen stoutmoedig namen de Afrikaanse leiders de kreet over, tot deze onweerstaanbaar werd.’ (Aldus Colin Legum van The Observer in het oktober-nummer 1959 van Africa South.)
In zijn belangrijke publikatie Een dertig-jarenplan voor de politieke emancipatie van Belgisch Afrika kritiseerde (de toen 46-jarige) Van Bilsen het feit dat Congo werd geregeerd praktisch zonder parlementaire controle en hij viel de onevenwichtige toename van de industrialisering aan die volgens Amerikaans voorbeeld wortelde in het sociale paternalisme. Hij stelde het falen van het bestuur, dat had nagelaten ook maar één Afrikaanse arts, landbouwkundige, technicus op te leiden, tegenover het succes van de zending, die honderden priesters en een bisschop afleverde. ‘In de achtergebleven gebieden is de kerk dynamischer en progressiever dan de staat. Maar het koloniale imperialisme van de laatste halve eeuw is voor eeuwig voorbij.’
‘Van Bilsens voorstel tot een 30-jarenplan had een onmiddellijke en dramatische invloed. De Congolezen waren enthousiast over Van Bilsens standpunt, dat hen in staat stelde openlijk over onafhankelijkheid te praten. In 1956 verscheen in Conscience Africaine (een door katholieken gesponsorde publikatie) een manifest, waarin door een groep gesteld werd dat een Belgisch-Congolese samenwerking zeer gewantrouwd zou worden door de Afrikanen, maar men zou niet vijandig tegenover België staan als het werkelijk ernstig en onpartijdig met hen wilde meewerken aan Congo's onafhankelijkheid binnen 30 jaar.
| |
| |
Maar de Belgen negeerden dit voorstel. Hun sinds lang beloofde studiegroep, die een nieuwe politiek voor Congo zou opstellen, kwam tot stand in België en had uitsluitend Belgische leden. Ook wees niets erop dat er spoedig een beslissing zou worden genomen.’
‘De groep Congolezen richtte een waardig maar standvastig verzoek tot de gouverneur van Congo. De leider hiervan was Patrice Loemoemba. Na 11 voorbeeldige dienstjaren in het postkantoor werd hij beschuldigd van fraude en gevangen gezet. Toen hij vrijkwam, vestigde hij zich te Leopoldstad, waar hij snel bekend stond als een briljant pamflettist en spreker. Eerst was zijn relatie tot Kasavoeboe stroef, later kwam daar verbetering in.’ (Ook uit Africa South.)
Prof. Van Bilsen in Enkele aspecten van het Congo-probleem: ‘Loemoemba was in 1960 de meest progressieve Congolese leider. Hij was verre van een fellow-traveller, maar wel ongetwijfeld de meest neutralistische. Hij was zeer intelligent en bezat een buitengewoon scherp zintuig voor politiek, maar het ontbrak hem aan politieke ervaring. Hij was ongeduldig en het was zijn ongeduld en een zekere onstabiliteit, die zijn ondergang bewerkstelligden. Kasavoeboe is een veel kalmer man, een wijze, die zijn tijd wacht. Hij is geen spreker, hij is intellectueel minder briljant dan Loemoemba, maar zijn nationalisme is niet minder sterk. Hij was zakelijker in z'n benadering en hij was ouder. In de tijd dat Kasavoeboe zich voornam z'n land van het kolonialisme te bevrijden, was Congo nog volslagen geïsoleerd van de buitenwereld, door het koloniale regime en het ontbreken van intellectuele elite. In die tijd was Loemoemba een vooruitstrevende Afrikaan in Stanleystad. Het manifest van Kasavoeboe van augustus '56, waarin om onmiddellijke onafhankelijkheid en federalisme werd gevraagd, overrompelde Loemoemba. Pas in 1958 werd Loemoemba een strijder voor onafhankelijkheid, in de tijd toen er al een gat geslagen was in de koloniale isolatie, toen de Congolezen naar de tentoonstelling in Brussel waren geweest en de echo's van de Gaulles redevoeringen en van het Pan-Afrikanisme in Accra tot Congo doordrongen. Loemoemba's nationalisme nam daarom meteen een vorm aan en bediende zich van een woordkeus die meer overeenkwam met het ritme van de Afrikaanse en Afro-
| |
| |
Aziatische beweging. Maar ook Kasavoeboe was geëvolueerd. Hij had steeds meer vertrouwen in de toekomst van z'n land als één geheel. Hij bleef het federalisme bepleiten, maar met een sterk centrale regering. De twee mannen ontmoetten elkaar en kwamen tot een soort schikking gedurende die korte periode tussen de onafhankelijkheid en het begin van september 1960.’
Prof. van Bilsen noemt de redenen waarom Loemoemba, die de progressieve vleugel van het Afrikaans nationalisme vertegenwoordigde, evenmin in een verantwoorde regering kon ontbreken als Tsjombe en Kasavoeboe. Herinnert zich dat in maart en juni '60 toen Tsjombe en zijn vrienden de onafhankelijkheid van Katanga wilden doordrukken, Tsjombe wel bereid was op bepaalde voorwaarden, zijn land met Congo te verenigen. Loemoemba weigerde. (In Katanga waren de leiders geen nationalisten in de anti-koloniale zin van het woord. Ze waren nauw verbonden met de belangen van blanke groepen, die voor een onafhankelijk Katanga en Congo waren, verdeeld in verschillende gebieden, elk direct verbonden met Brussel). Loemoemba weigerde te onderhandelen. Katanga scheidde zich af toen het Congolese leger en bestuur ineenstortten en werd het hart van de crisis. Kasavoeboe en Loemoemba riepen de hulp van de Ver. Naties in.
Loemoemba verloor zijn vertrouwen in de Ver. Naties, omdat de troepen niet ingezet werden om de wettige centrale regering (waarvan Loemoemba de leiding had) te helpen met het herstellen van de orde. Hij probeerde hulp te krijgen in de Ver. Staten en wendde zich, toen hij nul op het rekest kreeg, tot de Sowjet-Unie, die bepaalde technische militaire hulp toezegde. ‘Toen Katanga eenmaal afgescheiden was, werd het direct krachtig gesteund door machtige Belgische kringen, niet alleen uit de zakenwereld, ook van regeringszijde. Totaal in tegenstelling tot de vroegere Belgische politiek, die gericht was op de eenheid van gecentraliseerd Congo, in nauwe relatie tot België, steunde de Belgische regering nu de gedeelten die aan de greep van de Loemoembabeweging wilden ontkomen, namelijk Katanga. Terwijl Congo zonder Katanga en zijn bronnen niet kan bestaan. Later hielpen de Ver. Naties indirect door het noninterventieargument, de status quo
| |
| |
te bestendigen van alle veranderingen die door geweld werden verkregen.’
5 september 1960 werd Loemoemba ontslagen.
In Antwerpen kwam ik door een toeval in contact met een zekere heer Bussers, leraar met verlof uit Leopoldstad. Een middelbare man, die me een boekje wou opendoen over de zwarten en het had over Van Bilsen, de grote ophitser, die fascist was.
‘Van Bilsen,’ zei een collega in Brussel, ‘heeft een politieke reuzenzwaai gemaakt van ultra-rechts naar links. Tijdens de bezetting was hij bij het gewapend verzet. Het is een zeer kundig, belangrijk man.’
‘Ik denk,’ aldus een vriend van prof. Van Bilsen, ‘over Congo niet net als hij. Dat wás het geval, tot de val van Loemoemba.’ Deze laatste opmerking, waarop m'n zegsman niet verder wilde ingaan, werd het uitgangspunt.
Prof. A.A.J. van Bilsen is secretaris-generaal van de Dienst voor de Ontwikkelingssamenwerking. Hij zou in een science-fiction-film de figuur kunnen spelen die in een ruimte, ver boven de straten, alles wat daar beweegt, via een handle onder zijn groot bureau, kan stopzetten. Het kantoor van de Ontwikkelingsdienst is namelijk op de laatste verdieping van een zeer hoog gebouw.
En de kamer van de secretaris-generaal bezit twee lange, bijna geheel uit ramen bestaande wanden. Prof. Van Bilsen (doceert aan de Rijksuniversiteit te Gent en de Rijkshandelshogeschool te Antwerpen) is zeer recht van rug en nek en kijkt, 't koppig hoofd iets geheven, in het verlengde van zes wegen, elk met rijen geparkeerde en zeer klein lijkende auto's langs de kant. Wendt hij het hoofd naar links, dan ziet hij zijn naaste buur: de hoge grijze koepel van het Gerechtshof. Hoewel zijn gezicht niet bepaald toeschietelijk is, zijn z'n stem, lach en zwarte blik dit wel, al is de laatste tot imposante, zeer kwade duisternis in staat. Het lichaam is lang en maakt een indruk van snelheid en efficiency. Tevens van grote stiptheid. Binnen het bereik van een lange, goed verzorgde rechterhand ligt een scherp
| |
| |
gepunt potlood, dat tijdens het praten verschillende malen wordt opgenomen, niet altijd om dienst te doen.
ik: ‘Uw vriend zei dat hij in de zaak-Loemoemba uw tegenstander was, maar wilde er niet verder op ingaan.’
prof. van b. (na korte tijd zwijgen): ‘Het slaat op het feit dat ik adviseur ben geweest van Kasavoeboe. Maar ik ben het van alle Congolese leiders geweest, ook van Loemoemba. Toen de heer Kavasoeboe hier was, in '59, was in diezelfde tijd de heer Loemoemba hier. Ik heb zijn spreekbeurten ingeleid in Gent. Tijdens de ronde-tafelconferentie eiste de Belgische overheid dat wanneer de Congolese leiders adviseurs wensten, dit openlijk bekend moest zijn. De heer Kasavoeboe vroeg mij 't eerst, dus ben ik officieel zijn man geworden. Dat is wat de mensen onthouden. Na de conferentie is Kasavoeboe weer naar Congo gegaan, ik ben officieel zijn adviseur gebleven tot de val van Loemoemba.
Loemoemba heeft mij officieel voor de radio beschuldigd dat ik Kasavoeboe had ingefluisterd hem te laten vallen. Ik weet, dat men dat denkt. Het wordt, blijkt nu, ook in de kring van m'n vrienden gedacht. Nee (zeer afwerend op m'n interruptie), het is van geen belang. Het is voor mij makkelijk te zeggen: ik heb deze rol gespeeld. Uit loyaliteit tegenover Kasavoeboe zwijg ik. Er zijn er die makkelijk uit de biecht klappen als het om zwarte staatsgeheimen gaat. Ik respecteer zwarte staatsgeheimen evenzeer als blanke. Ze zullen mij nog dikwijls rangschikken bij de groep van Kasavoeboe, niet bij die van Loemoemba, maar het gaat voorbij.’
Na enkele seconden zwijgen: ‘Ik kan het in 5 minuten ophelderen. Misschien doe ik dat over 10 jaar. Als 't geen schade kan berokkenen.’
‘Ik mag trouwens sinds ik deze post bekleed u niets zeggen. Nee, ik mag niets zeggen, ik mag ook geen geschreven verklaring afleggen. Niets. U kunt mijn l'Indépendance de Congo lezen, van mei' 62 en daaruit citeren.’
ik: ‘Niets zeggen, dat is niet wat u gewend bent.’
prof. van b.: ‘Nee (lacht), de dingen die ik vroeger verdedigd
| |
| |
heb, hebben nooit gestrookt met de Belgische politiek. Maar (zwarte blik) ik heb de leiding van de ontwikkelingssamenwerking, dat is een taak van belang. Ik heb 't zwijgen er voor over.’
ik: ‘Uw dertig-jarenplan voor de politieke emancipatie van Afrikaans België sloeg destijds in als een bom.’
prof. van b.: ‘Niet toen het in het Nederlands verscheen. Het was oorspronkelijk een lezing, het was een inleiding die ik hield voor de leerlingen van een katholieke school voor sociaal werk. Een jaar later, in '55, verscheen het in de Gids op Maatschappelijk gebied. De reactie was heel rustig. In '56 werd het in het Frans vertaald en in Congo door Congolezen gelezen. Het heeft sterk geïnspireerd. De reactie op de Franse uitgave was wild. Er werd gesproken van verraad. Er dreigden toen wel moeilijkheden...’ In '57 begon prof. Van Bilsen in Brussel een privé-studiebureau voor Afrikaanse vraagstukken. Het was het centrum van de Marzorati-groep, waar advies werd gegeven aan Afrikanen uit Congo, Roeanda en Boeroendi.
Het draaide volop toen voor de wereldtentoonstelling plotseling honderden Congolezen naar Brussel kwamen.
prof. van b.: ‘Dat jaar 1958 is toen wel het keerpunt geweest.’
ik: ‘U ging in '46 naar Congo.’
prof. van b.: ‘Om een Belgisch persbureau op te richten. Dat was m'n begin als persman. Ik had een onafhankelijke positie, heb er veel kunnen zien en er alle mogelijke contacten gehad. Ik had Zuid-Afrika bereisd, de Zuidafrikaanse wereld verkend. Daarna ben ik docent geworden aan het Universitair Instituut voor de Overzeese gebieden, waar wij het overheidspersoneel voor Congo vormden. Het was in 1950. Ik ben in de loop van die jaren tot het dertig-jarenplan gekomen. Ik was ook adjunct-kabinetschef van de minister van Openbaar Onderwijs en secretaris van het Harmel Centrum, dat tot taak had de Vlaams-Waalse problemen aan een objectief onderzoek te onderwerpen. Na de storm om dat dertig-jarenplan heeft men mij wel willen afzetten als docent, maar dat is heel erg moeilijk in een vrij land.’
ik: ‘Nu bent u sinds een jaar zeer hoog ambtenaar.’
prof. van b.: ‘In de loop van '61 werd er officieel een beroep op mij gedaan. Ik was naar de VS vertrokken. Na m'n verblijf in Congo (maakte studiereizen door Afrika in '54, '55, '59, '60)
| |
| |
werd ik door de Harvard University uitgenodigd voor 2 jaar bij het Center for International Affairs. Na een tijd aarzelen ben ik teruggekeerd. Ik was van plan om in Amerika te blijven.’
ik: ‘Waarom ging u terug?’
prof. Van b.: ‘Ik dacht, het is belangrijk. Het kan belangrijk zijn. Het betekent ook dat ik niet meer vrijuit mag schrijven en spreken over deze dingen. Niet meer het recht heb een privé-mening over 's lands kwesties te uiten.’
ik: ‘U bent tijdens de Duitse bezetting in het verzet geweest.’
prof. Van b.: ‘Ik heb van februari '44 tot de bevrijding een guerrilla-groep geleid, in de Ardennen. De tijd daarvoor had ik een opdracht in Nederland. Het was in de periode waarin we bericht kregen uit Engeland dat de Duitsers in Nederland alle ondergrondse organisaties hadden opgerold. We kregen de opdracht uit Engeland, om vanuit België in Nederland een nieuw informatienet op te bouwen, maar daarbij alle contacten met het bestaande verzet te vermijden, omdat die vergiftigd waren.’
ik: ‘Die opdracht kreeg u?’
prof. van b.: ‘Ik ben toen gegaan. Ik heb contacten gelegd in Rotterdam, bij een reder o.a., in Amsterdam, op de Volkshogeschool te Bakkeveen en in Utrecht. Daarna moest uit Londen het bewijs komen dat ik die opdracht had. Londen zou het wachtwoord doorgeven: 12 paarden aan tafel. Maar Londen heeft het nooit doorgegeven, het is nooit doorgekomen, ze hebben het nooit gedaan.’
‘Bij de bevrijding ben ik officieel bij het Amerikaanse leger gekomen, ik heb enkele maanden in Den Haag op het Bureau van Nationale Veiligheid gewerkt, daarna ben ik naar Congo gegaan.’
ik: ‘Is het waar dat u voor de oorlog sympathie had voor het fascisme? Als dat zo is, zou u mij dan uw politieke ontwikkeling willen vertellen? Ik begrijp namelijk niet hoe iemand iets voor het fascisme kan voelen.’
prof. van b. (na langere aarzeling, zeer weloverwogen sprekend): ‘Het is moeilijk de eigen ontwikkeling te verklaren zonder gevaar te lopen zeer tendentieus te zijn door het verleden te verklaren in het licht van nu. Ik ben opgegroeid in de Vlaams-nationalistische atmosfeer; het nationalisme van de periode tussen de twee oor-
| |
| |
logen was romantisch, vrij sterk aan de taalstrijd gebonden. Maar in de Vlaams nationalistische milieus is een streven geweest om los te komen van wat wij noemden “de romantische engheid”, door een politiek op te bouwen die meer overeenstemde met de tijdsomstandigheden... Zo is de beweging ontstaan die uiterlijk zeer sterk de kenmerken van het fascisme zou hebben, maar die men niet helemaal fascistisch kon noemen... de Dinasobeweging.’
Noemt (nu mompelend sprekend) het streven naar de romantische vorm van de Benelux-idee: ‘Er werd gedroomd van een groot taalkundig verband, één grote machtige, moderne staat met moderne sociale inslag.’
‘Voor mij is de oorlog de breuk hiermee geweest. De Duitse bezetting, het verzet tegen de reactionaire aspecten van deze vorm van burgerlijke dictatuur. Het besef van de grote waarden van de rechten van de mens. Tijdens de bezetting heeft men leren denken aan hetgeen waarde had.
We hebben heel veel vergaderd met mensen van links en rechts, katholieken en niet-katholieken. Ik was voor de oorlog advocaat bij de balie dáár (wijst naar de koepel van het gerechtshofgebouw). Mijn advocatenkantoor was het centrum voor vergaderingen. Er is getracht te komen tot een vorm van travailleurschap, met dezelfde strekking als de pvda, maar het is hier niet gelukt. In die stroming zat ik ook tijdens de oorlogsjaren. Doorslaggevend voor m'n ontwikkeling was het contact met Afrika en de Afrikanen. De ontdekking dat alleen het socialisme de vooruitgang mogelijk kan maken in de nieuwe wereld, het inzien dat in de oude wereld structurele hervormingen nodig zijn. Het is juist dat u mij betrekkelijk links situeert, hoewel ik niet bij een politieke partij ben aangesloten. Als ik, door uw vraag genoodzaakt, hierover hardop nadenk, zie ik in dat er in m'n leven twee historische perioden zijn, die door de oorlog werden gescheiden. Het is eerder voorgekomen dat een breuk een grote overgang teweegbrengt. De oorlog is voor mij deze breuk geweest. Zonder de eerste fase zou de tweede niet gekomen zijn.’
‘U zegt u begrijpt de instelling van die eerste fase niet, ze heeft een zodanig politiek engagement meegebracht dat het mij in de oor-
| |
| |
logsomstandigheden niet mogelijk was afzijdig te blijven. En het feit dat ik over het wereldbeeld bepaalde ideeën had, had het gevolg dat het mij niet mogelijk was bij de nieuwe gedachtenstromingen afzijdig te blijven.
Mijn vader was leraar, hij was een gewezen frontsoldaat uit de Eerste Wereldoorlog. Men is gedetermineerd door zijn milieu, veel meer dan men denkt. Die determinatie heeft tot gevolg, dat men vatbaar is voor bepaalde invloeden. Er moet iets ingrijpends gebeuren om alles im Frage te stellen. Na een breuk is men gedwongen een nieuw standpunt te vinden en dat te verdedigen. (Spreekt langzaam, zit uiterst recht.) De oorlog heeft het proces bespoedigd, vergemakkelijkt. Mijn vader was frontsoldaat, een jong leraar, een frontsoldaat die behoorde tot degenen die de kern vormden van het Vlaams nationalisme in de Eerste Wereldoorlog.’
ik: ‘Een goed gegeven voor een autobiografische roman.’
prof. van b. (gespannen): ‘Roman, nee. Ik heb wel eens gedacht, ik zou deze evolutie tot onderwerp kunnen nemen in een inleiding voor m'n studenten. Misschien doe ik het, misschien ga ik het nog eens schrijven. De weg van een generatie. Duizenden mensen hebben het beleefd zoals ik.’
9 november '63
|
|