Held voor alle werk. De vele gedaanten van Tijl Uilenspiegel
(1998)–Marnix Beyen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Na kort in het odium van de collaboratie te hebben gedeeld, ging Tijl Uilenspiegel samen met de IJzertoren de snelle heropstanding van het Vlaams-nationalisme symboliseren.
| |
[pagina 101]
| |
4 1948-1998Hoe de Vlaams-nationalistische Uilenspiegel kon herrijzen omdat hij katholiek was. Hoe hij tijdens de woelige jaren '60 rebelleerde en gaandeweg het Belgische politieke landschap verliet om zijn eeuwig-jonge dagen te slijten als object voor verzamelaars, antiquaren en andere liefhebbers.Het toekomstvisioen van mensen als Folker Godhard en Aloïs Pas werd sneller werkelijkheid dan zijzelf hadden durven hopen, en dan hun tegenstanders hadden gevreesd. Verrassend snel kwarn het Vlaams-nationalisme het diskrediet te boven waarin het door de Tweede Wereldoorlog was verzeild geraakt. Het zou nog tot halfweg de jaren '50 duren eer deze come-back zou resulteren in reële partijvorming en tot halfweg de jaren '60 voor deze nieuwe partij, de Volksunie, electorale successen beleefde. Toch had al vanaf de late jaren '40 de Vlaams-nationalistische subcultuur, met heel wat van haar vooroorlogse retoriek, symboliek en ceremonieel, zich hersteld.Ga naar eind198 Eén van de belangrijkste verklaringen voor deze snelle rehabilitatie was ongetwijfeld de houding van de machtige Vlaamse katholieken die, verbitterd door het anti-leopoldisme van de liberalen en socialisten tijdens de Koningskwestie, zich solidair opstelden met de in hoofdzaak Vlaams-nationalistische ‘slachtoffers van de repressie’.Ga naar eind199 Doordat de Vlaamse katholieken, net zoals de Waalse antiklerikalen, de Koningskwestie in communautaire termen vertaalden, ontstond de paradoxale situatie dat hun Koningsgezindheid een opening creëerde voor het anti-Belgische Vlaams-nationalisme. Het resultaat was dat de Vlaams- | |
[pagina 102]
| |
nationale subcultuur, misschien meer nog dan vóór de oorlog, lange tijd een vrijwel uitsluitend katholieke aangelegenheid was. De ‘verrijzenis’ van het Vlaams-nationalisme had dus veel minder met Tijl Uilenspiegel dan met de eigenaardigheden van het Belgische politieke landschap te maken. Maar omgekeerd hadden deze politieke ontwikkelingen wel hun weerslag op de Uilenspiegel-figuur. Gaandeweg kon hij immers uit zijn schuilplaats in de anti-repressieblaadjes en -pamfletjes te voorschijn komen en zijn vooroorlogse plaats weer innemen binnen de Vlaams-nationale retoriek en verbeelding. Om dat te bereiken moest hij echter door een overwegend katholieke fase. Met name in katholieke jeugdbewegingen maakte hij al vlak na de oorlog zijn opwachting. In een Kampvuurrepertorium dat Hein Nackaerts in 1945 en 1946 voor de katholieke scouts opstelde, stelde deze als beginsel vast: ‘Het kampvuur moet geleid worden door Uilenspiegel, als heraut en dat moet vooreerst een leutige Uilenspiegel zijn, die zijn menschen kan begeesteren en kwistig warme vreugde over de deelnemers kan uitstrooien.’ De animator van het geheel moest er voor zorgen dat zijn gehoor ‘werkelijk ééne groote familie wordt, die in gulle Vlaamsche vreugde zingt, lacht, danst en speelt, terwijl Tijl de vele touwtjes van het tintelende plezier in handen houdt: Uilenspiegels leute!’Ga naar eind200 Toch was dit niet de enige Uilenspiegel die volgens Nackaerts de jeugdbeweging moest domineren. Er was immers ook de vrome Uilenspiegel, degene die Anton Van de Velde in Tijl I zijn ‘avondgebed’ tot Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen had laten richten. Ook dat gebed maakte deel uit van Nackaerts' kampvuurrepertorium.Ga naar eind201 Meer nog dan de scouts stelde de Boerenjeugdbond (BJB), in de vroege jaren '60 omgevormd tot Katholieke Landelijke Jeugd, zich onder het patronaat van Tijl Uilenspiegel. Ook voor hen moest Uilenspiegel niet alleen het gezonde Vlaamse vertier uitbeelden,Ga naar eind202 maar meer en meer ook de Vlaamse vroomheid en de katholieke zeden. Om dat laatste aspect te benadrukken werd de hulp van de kuise maagd Nele ingeroepen. Als ernstige en voorbeeldige jongelui prijkten Tijl en Nele tussen 1954 en 1963 op de cover van het ‘kontaktblad voor gewestleidingen van de BJB’, een blad dat trouwens ook naar hen werd genoemd. Vanaf oktober 1954 ging ook een ander tijdschrift scheep on- | |
[pagina 103]
| |
der de vlag Tijl en Nele, meer bepaald het orgaan van de Rodenbach- en Lutgartkring. Onder de naam van deze 19de-eeuwse West-Vlaamse dichter en van die 13de-eeuwse ‘flamingantische’ heilige hadden een aantal Vlaams-nationalistische studenten en intellectuelen, onder wie Maurits Coppieters, zich sinds 1949 ‘in het drukkende Vlaamse vacuüm van Leuven’ verenigd.Ga naar eind203 Hoewel zij hun katholicisme vurig beleden wilden zij toch in de eerste plaats politieke actie voeren voor de Vlaamse zaak, iets wat vóór 1949 veel moeilijker denkbaar was geweest. Zij richtten zich vooral naar de jeugd en wilden voor Leuven worden wat de ‘Zilvermeeuwtjes’ al enige jaren waren voor Brussel: een schuiloord waar het radicale, katholieke Vlaams-nationalisme opnieuw tot wasdom kon komen. De Tijl die in dit blaadje opdook was dan ook een heel andere dan de gezonde guitigaard of de vrome bidder van de katholieke jeugdbewegingen. Deze Tijl werd onder meer door Herman Drieu, één van de bezielers van het blad, in de huid gestoken van de Nederlandse hoogleraar H.L. de Vries Reilingh, die op een studentencongres in Amsterdam steun had beloofd aan het Vlaamse federalistische streven, op voorwaarde dat de Vlamingen zelf een coherente koers zouden varen. Tijdens een andere ‘ontmoeting met Tijl’, liet Drieu hem erover klagen dat de Vlamingen steeds maar nostalgisch terugblikten naar hun verleden, terwijl zij in het heden hun voornaamheid waren verloren.Ga naar eind204 Dit voorbeeld van de Rodenbach- en Lutgartkring laat duidelijk zien hoe de respectabiliteit die Uilenspiegel in katholieke kringen had herwonnen, een hernieuwde politieke recuperatie door de Vlaams-nationalisten vergemakkelijkte. Terwijl Uilenspiegel bij het begin van de eeuw katholiek was kunnen worden dankzij de Vlaamse Beweging, kon hij na de oorlog Vlaams-nationalistisch blijven dankzij zijn katholieke gehalte. Typerend daarvoor was ook dat het oude Verdinaso-lied ‘Als Uilenspiegel is opgestaan’ in de late jaren '40 opnieuw werd gezongen door de jeugd van de Katholieke Studenten Actie.Ga naar eind205 In 1949 dook Uilenspiegel in zijn vooroorlogse, triomfantelijke gedaante op in een prent van de katholieke, Vlaams-nationalistische tekenaar en publicist Luk Verstraete, met de klassieke Vlaams-nationalistische attributen en met als onderschrift de slotzin uit de Légende van De Coster. Dat de IJzertoren in deze prent tegen de achtergrond werd geplaatst van de | |
[pagina 104]
| |
ruïnes van zijn in 1946 verwoeste voorganger, moest het verrijzenismotief nog zichtbaarder maken. De verwoesting van de IJzertoren gold immers in Vlaams-nationalistische kringen als het symbool van de Belgische knechting, terwijl de heropbouw ervan, die in 1949 nog maar net begonnen was, de onverwoestbaarheid van het eeuwige Vlaanderen zou moeten aantonen. Niet toevallig werd de prent afgedrukt in de jongerenbijlage van het katholieke dagblad De Standaard, dat sinds 1947 weer openlijk een Vlaams-nationalistische koers vaarde en aanstuurde op een legitimatie van de Vlaams-nationale collaboratie. Drie jaar later, toen de bouw van de IJzertoren al in een vergevorderd stadium verkeerde, verscheen Uilenspiegel nóg triomfantelijker en stijdlustiger voor diezelfde toren, in een prent van Paul De Bruyne. Het gamma aan Vlaams-nationalistische attributen was hier tot een maximum uitgebreid: behalve de trommel en het leeuwenschild droeg Uilenspiegel ook een leeuwenvlag en een goedendag. De uil op zijn schouder was vervangen door de blauwvoet en op zijn vilthoed stond de ‘levensboom’ gegrift, het runenteken dat als een kenteken fungeerde van het naoorlogse radicale Vlaams-nationalisme.Ga naar eind206 De continuïteit met het vooroorlogse Vlaams-nationalisme werd nog benadrukt door de beginwoorden van het Uilenspiegel-lied, die in het groot werden afgedrukt: ‘Als Uilenspiegel is opgestaan’. Uilenspiegels hernieuwde canonisatie binnen het Vlaams-nationalistische pantheon leek op dat ogenblik wel bezegeld. Vlaanderen was niet heropgestaan dankzij Uilenspiegel, maar Uilenspiegel was gereanimeerd dankzij de politieke heropstanding van het Vlaams-nationalisme. In de jaren '50 en '60 maakte Tijl Uilenspiegel zeer frequent zijn opwachting in allerhande publicaties uit de Vlaams-nationalistische sfeer. In het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) werden het Vlaams-nationalistische, het katholieke én het ludiek-studentikoze aspect van Uilenspiegel gecombineerd. Dat zij zich daarbij aan Flor Grammens spiegelden, blijkt uit het feit dat zij tot vandaag Het gramme visserken tot hun liederenrepertorium rekenen. De combinatie van ludieke lol en Vlaamsgezindheid kwam tot uiting in hun protestactie tegen de alternatieve, anti-amnestiebedevaart van Fosty (1953); de combinatie van narrenstreken en militant katholicisme vertoonde zich tijdens hun slag | |
[pagina 105]
| |
om het stadhuis (1955) van Leuven uit protest tegen de antiklerikale onderwijswet van de socialistische minister Collard, de wet die het begin van de schoolstrijd inluidde. Bij beide gelegenheden, die aanleiding gaven tot liederen die tot vandaag in de Studentencodex te vinden zijn, voerde Tijl Uilenspiegel de gelederen van het KVHV aan.Ga naar eind207 Niet alleen de soldateske én koldereske Uilenspiegel-traditie werd voortgezet in het KVHV, ook de poëtisch-mystiekerige beeldvorming rond Nele als toonbeeld van vrouwelijkheid zette zich verder in deze mannenclub. In het Lied van Nele, dat ook al sinds de jaren '50 tot het KVHV-repertoire behoort, wordt Tijls geliefde door de openbloeiende lente en door haar eigen dromen geïnspireerd tot haar liefde voor Vlaanderen:
En 't windeken speelt met mijn dromen
ik droom er mijn Vlaanderen vrij!
Ik sta voor mijn land 't Land van mijn hart
Mijn Vlaanderen!
Vanaf de jaren '60 lijkt Uilenspiegel gaandeweg meer naar de marges van het Vlaams-nationale discours verhuisd te zijn. Of misschien juister: naar de geïsoleerde voorposten van dat discours. Want verrassend snel - zelfs nog vóór zij enige electorale successen boekten - zagen de Vlaams-nationalisten een aantal van hun oude eisen in vervulling gaan. Toen in 1958 het Schoolpact het levensbeschouwelijke conflict tot bedaren bracht, konden de Vlaamse christen-democraten zich immers weer voluit in de communautaire strijd werpen. Na de eenheidsstaking van 1960, toen een verregaande verstrengeling tussen wallingantisme en socialisme ontstond, bracht dit het federaliseringsproces in een stroomversnelling. Dit gaf een aanzienlijk prestige en de bijhorende verkiezingssuccessen aan de Vlaams-nationalisten, maar zadelde hen tegelijk met een fundamenteel probleem op. Doordat namelijk het officiële België zelf zijn communautair probleem oploste, werd het gras gedeeltelijk voor de voeten van de Vlaams-nationalisten weggemaaid, behalve voor de meest radicalen, die op korte termijn naar volledige onafhankelijkheid streefden. Deze laatsten, die niet alleen voor hun nationale eisen, maar ook voor hun maatschap- | |
[pagina 106]
| |
pelijke blauwdrukken expliciet aanknoopten bij het anti-democratische Vlaams-nationalisme van het interbellum, bleven onverminderd de tussenoorlogse mythologie, met Uilenspiegel als onderdeel, hanteren. In het Vlaams Blok, de partij die 1978 ontstond toen de hardliners zich afscheidden van de volgens hen te gematigde Volksunie, circuleren tot op vandaag plannen om een Uilenspiegel-standbeeld op te richten in Antwerpen.Ga naar eind208 De meer gematigde Vlaams-nationalisten daarentegen zagen hun raison d'être gedeeltelijk verloren gaan en kwamen in een identiteitscrisis terecht die sindsdien alleen maar groter is geworden. Een strijdbaar Vlaams-nationaal discours en de bijhorende verbeelding bleken nog slechts relevant in een aantal conflicthaarden, plaatsen waar de linguïstische, culturele en/of economische toestanden van die aard waren dat een eenvoudige federale logica er moeilijk op toe te passen was. De hoofdstad Brussel, waar het traditionele Belgische - overwegend Franstalige - establishment zich stevig had vastgeankerd en waar sinds de late 19de eeuw bovendien ook de bevolking als geheel grotendeels was verfranst, was de meest evidente en meest explosieve van deze brandhaarden. De eerder genoemde Jeanne de Bruyn had al tijdens de Tweede Wereldoorlog voorzien dat de hoofdstad een blijvend probleem zou vormen. Haar Uilenspiegel-roman De speelman en zijn zoon eindigt in een visioen waarin Vlaanderen dankzij de Duitse bezetters vrij is geworden. Slechts één ‘doffe vlek’ bleef over in het Vlaamse landschap, en dat was Brussel. Uilenspiegels zoon Michiel zag het als zijn taak dat probleem uit te roeien en stevende, samen met de ‘gesneuvelden van vele eeuwen’, naar Brussel om er de Vlaamse standaard te gaan planten.Ga naar eind209 Het was een open einde, dat Uilenspiegels taak voor de toekomst in Brussel situeerde. Dat het Uilenspiegel- en Lamme Goedzak-motief daar nog tot vandaag wordt gehanteerd om Vlaamse eisen kracht bij te zetten, bleek al uit het citaat van de TAK-aanhangers, dat in de inleiding van dit boekje werd aangehaald. Dat Taal Aktie Komité, dat in 1972 werd opgericht met als specifieke doelstelling de verdediging van de Vlaamse belangen in Brussel, stelt zich radicaal en luidruchtig op, maar distantieert zich uitdrukkelijk van de oude antidemocratische stroming binnen het Vlaams-nationalisme, zij het niet altijd even duidelijk. Daardoor | |
[pagina 107]
| |
geniet het een vrij grote respectabiliteit binnen een ruimere kring van Vlaamsgezinden. Getuige daarvan het interview dat het door De Standaard werd toegestaan bij zijn 25ste verjaardag. De Uilenspiegel-retoriek van zijn kopstukken kan dan ook niet echt als ‘marginaal’ bestempeld worden, temeer daar de Brusselse situatie ook door vele niet-nationalistische Vlaamsgezinden als een situatie van ‘onderdrukking’ wordt ervaren. Het lijkt te gaan om een eenzaam restant van een ooit krachtige politieke symboliek. Hoe irreëel en schimmig Uilenspiegel als Vlaams-nationaal symbool is geworden, blijkt misschien nog het best uit het feit dat hij sinds de jaren '60 vooral nog optrad in het buitenland, waar kleine groepjes Vlaams-nationalisten meenden Vlaamse stellingen te moeten veroveren of verdedigen. Eigenlijk was dit al in de jaren '50 het geval toen in de Belgische protectoraatgebieden Ruanda en Burundi de radicale Vlaamsgezinden tegen het Franstalige bastion van de koloniale elite tekeer gingen in hun tijdschrift Uilenspiegel. In Johannesburg kwam een groep Vlamingen, die zich wel bloedverwant voelden met de blanke Zuid-Afrikanen, maar die tegelijk toch hun eigen Vlaamse identiteit wilden bewaren, geregeld samen in taverne Uilenspiegel, waar ze ook een huisorgaan onder die naam volschreven. Veel minder rechts van aard, maar daarom niet minder marginaal, was het initiatief van een aantal radiopiraten uit Frans-Vlaanderen om een Nederlandstalige - of juister, West-Vlaamstalige - vrije radio in de Noord-Franse ether te doen gaan onder de naam Radio Ulenspiegel. De leider van deze radiopiraten, Pascale Vanbremeersch, verantwoordde deze keuze onder verwijzing naar het subversieve karakter van de spotzieke Uilenspiegel. Met andere woorden, hij had eerst en vooral de oude volksheld voor ogen.Ga naar eind210 Maar Régis de Mol, de regionalistische volksvertegenwoordiger die de actie van Vanbremeersch en Co ondersteunde, trok een meer directe parallel met het boek van De Coster, waaruit hij vooral het eeuwigheidsgehalte oplichtte. Zoals zovelen vóór hem citeerde hij de slotwoorden uit de Légende d'Ulenspiegel en hij richtte daarbij een waarschuwing tot alle ‘Flamands et hommes libres’: ‘Ne l'enterrez pas trop vite! Ne vous rangez plus aux côtés de nos Inquisiteurs! Retrouvez l'esprit et la fierté d'UYLENSPIEGEL. Il en va de notre survie!’ Dergelijke dramatische uitroepen waren niet volstrekt | |
[pagina 108]
| |
ongegrond, want de Franse staat had dit ‘subversieve’, regionalistische initiatief de clandestiniteit ingedreven.Ga naar eind211 Dergelijke schaduwgevechten maakten van Tijl Uilenspiegel wat sommigen onterecht, overigens tot groot ongenoegen van de Vlaams-nationalistische Uilenspiegel-aanhangers, in de romanheld van De Coster hadden willen zien: een Vlaamse reïncarnatie van Cervantes' picareske, wat potsierlijke held Don Quichotte.Ga naar eind212 Als hij zijn geloofwaardigheid als held wilde behouden, moest deze Vlaams-nationale Uilenspiegel grondig van karakter veranderen. Dat wordt geïllustreerd door de geschiedenis van de zogenaamde Tijl Uilenspiegel-prijs. Deze prijs werd sinds 1963 jaarlijks door de CVP-jongeren uitgereikt aan een persoon die zich bijzonder verdienstelijk had gemaakt voor de Vlaamse zaak, wat opnieuw symptomatisch kan genoemd worden voor de verregaande symbiose in die dagen van Vlaamsgezinde en katholieke desiderata. De prijs ging vergezeld van een Lamme Goedzak-prijs voor de meest ‘lamlendige’ daad op Vlaams gebied én met de Nele-prijs voor wie de Vlaamse cultuur op een bijzondere manier in het buitenland had bekendgemaakt. Het prototypische beeld van Uilenspiegel als symbool van de Vlaamse strijdvaardigheid en vrijheidszin, Nele als verpersoonlijking van het spirituele Vlaanderen en Lamme als incarnatie van het materialistische en al te brave Vlaanderen, werd dus andermaal bevestigd. In 1970 werd besloten dat aan de uitreiking van deze prijzen ook een sociale motivatie kon worden verbonden.Ga naar eind213 Een louter Vlaams-nationaal programma had blijkbaar zijn werfkracht verloren. Het is ongetwijfeld veel meer aan deze sociale dan aan een nationale logica te danken dat de pragmatische Belgische premier Jean-Luc Dehaene in 1994, ondanks enige uiterlijke verwantschap met Lamme Goedzak, de Uilenspiegel-prijs mocht ontvangen.Ga naar eind214 De verschuiving naar andere, ‘modernere’ themata bleek nog duidelijker uit de laureaten van 1998. De Responsible Young Drivers mochten de veer van Uilenspiegel op hun hoed zetten omwille van hun ‘stoutmoedige acties’ voor een veiliger verkeer. Vlaams staatssecretaris voor Verkeer Jan Peeters werd met de Lamme Goedzak-prijs bedacht ‘wegens een gebrek aan diezelfde stoutmoedigheid rond een verkeersveilig België’. De Nele-prijs was voor de Foyer in Molenbeek, een organisatie die taallessen geeft aan migrantenjongeren.Ga naar eind215 | |
[pagina 109]
| |
Hoewel het katholieke flamingantisme ook na de Tweede Wereldoorlog lange tijd het gebruik van het Uilenspiegel-motief domineerde, kon het er ook nu geen monopolie over verwerven. De communautaire, ideologische en sociaal-economische breuklijnen die door het Belgische politieke landschap liepen, lieten een dergelijke hegemonie immers niet toe. Eerst en vooral was men in Franstalig België niet vergeten dat De Coster zijn boek in het Frans had geschreven. Nog tijdens de oorlog had de Franstalige collaborerende uitgeverij La Toison d'Or het initiatief genomen om een goedkope volkseditie van De Costers epos op de markt te brengen, met als expliciet doel ‘la régénérescence d'un véritable sens culturel wallon’ tot stand te brengen.Ga naar eind216 Ze werd hierbij niet geïnspireerd door de Vlaamse Uilenspiegel-uitgave van Het Laatste Nieuws, wel door de goedkope volkseditie die in diezelfde periode op de markt werd gebracht van Consciences Leeuw van Vlaanderen. Het is typerend voor de manier waarop tijdens de laatste oorlogsjaren Duitsgezinde kringen in Wallonië zich door de opbodpolitiek met het Vlaams-nationalisme lieten verleiden om hun Belgisch nationalisme opzij te zetten ten voordele van een sterkere beklemtoning van hun Waalse, volkse identiteit. Een Belgische geloofsbelijdenis was in de gegeven situatie immers zo goed als onmogelijk. Net zoals dit voor de Vlaamse volksedities het geval was, werd de beslissing van La Toison d'Or ongetwijfeld even sterk gemotiveerd door commerciële als door politieke overwegingen. Terwijl deze wallingantische recuperatie van Uilenspiegel een zeldzaamheid bleef - wat niet verwonderlijk was gezien de weinig vleiende typeringen die de Walen te beurt vielen in de Légende -, kreeg de Belgische Uilenspiegel na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe adem. Al in 1944 had hij een officieel cachet gekregen, toen hij verscheen op de postzegels die werden uitgegeven ten voordele van de tuberculosebestrijding. In 1960, op een moment dat de Uilenspiegelfiguur nochtans weer stevig in het Vlaams raamwerk was ingemetseld, werd dit officieel karakter nog versterkt. De Belgische regering liet toen een luxe-editie van de Légende drukken dat als present-exemplaar kon worden aangeboden aan bevriende staatshoofden of regeringsleiders.Ga naar eind217 Deze officiële Uilenspiegel was in principe tweetalig, maar werd de facto vooral opgeëist door de Franstaligen. Tijdens het academiejaar 1946-1947 bijvoorbeeld | |
[pagina 110]
| |
pakte het Gentse Institut des Hautes Études, dat in 1930 was opgericht als een Franstalig intellectueel bolwerk tegen de vernederlandste universiteit, in een lezingenreeks van Henri Maldiney uit met Uilenspiegel als typische vertegenwoordiger van de Franse cultuur in België.Ga naar eind218 Maar de Franstalige Uilenspiegel-liefhebbers konden uiteraard niet voorbijgaan aan het feit dat een heel andere Uilenspiegel in Vlaanderen het mooie weer maakte. Uit hun kringen kwamen dan ook periodieke oprispingen van verbolgenheid over de misplaatste Vlaamse recuperatie van een Franstalige romanheld. Met name in 1968, tijdens het eeuwfeest van het epos, beten een aantal Franstalige intellectuelen scherp van zich af. In het Charles De Coster-nummer dat het literaire tijdschrift Le Thyrse tijdens dat jaar publiceerde, vroeg Louis Daubier (een pseudoniem van de dichter en romanist Louis Dupont) zich af waarom Tijl ‘niet meer zong in Vlaanderen’. Het was een allusie op de tien liederen die De Coster hem had laten zingen in de Légende. ‘Zou men het hem verboden hebben, door hem te verplichten zijn geuzentrommel te ruilen voor die van de ‘Vlaamse Militanten Orde’?’ Anders, zo ging Daubier verder, zou Tijl als een refrein in beide landstalen hebben herhaald dat Claes het recht had zijn zoon op te voeden in de taal van zijn keuze.Ga naar eind219 De verwijzing naar de slogan ‘Walen buiten’ van de Vlaamsgezinde studenten in Leuven - een eis die nog tijdens hetzelfde jaar in vervulling zou gaan - was evident, maar eigenlijk werd hier een ouder en fundamenteler meningsverschil tot uitdrukking gebracht, dat voortsproot uit totaal verschillende interpretaties van het begrip ‘vrijheid van taal’. Het territorialiteitsbeginsel (iedere regio haar eigen taal), dat de gematigde flaminganten als reactie op het Waalse federalisme sinds de jaren dertig tot fundament van het Belgische taalregime hadden gemaakt, was nooit ten volle aanvaard in Franstalige kringen.Ga naar eind220 Die bleven zweren bij het personaliteitsbeginsel (iedere persoon is vrij de taal van zijn of haar keuze te hanteren), althans voor zover het Vlaanderen betrof. Het eentalig Franse karakter van Wallonië werd door die Franstaligen niet in vraag gesteld, aangezien zij de superioriteit van het Frans als cultuurtaal als een evidentie aanzagen. Wanneer Daubier zich afvroeg of ‘het echte Vlaanderen’ nu eindelijk zou ontwaken, dan had hij daarmee, net zoals De Coster, geen | |
[pagina 111]
| |
taalkundig gedetermineerde regio, maar wel een mythisch beginsel, een icoon van de (Belgische) vrijheidszin op het oog. Om dit ‘werkelijke Vlaanderen’ te doen ontwaken, moest aldus nog Daubier de echte Tijl, de Tijl die niet geperverteerd was door het Vlaams-nationalisme, zijn afkeer uitspreken ‘van een beweging waarvan de voornaamste leiders zich op openlijke en schandalige wijze uitspreken voor de vrijheidsdodende geest en methoden van een moderne Filips II, die dertig jaar geleden begonnen is overal ‘dood, bloed en tranen’ te zaaien’. Met deze simplistische gelijkschakeling van de hele Vlaamse Beweging met het bruutste nazisme stond Louis Daubier zeker niet alleen onder de Franstalige intellectuelen in België. In hetzelfde nummer van Le Thyrse noemde ook Jean Francis het taalkundige nationalisme ‘een voorspel op alle beestachtigheden’.Ga naar eind221 De actualiteit van De Coster en zijn Uilenspiegel was er dan ook volgens hem in gelegen dat zij, schrijlings gezeten over de taalgrens, een aanfluiting vormden van een dergelijk nationalisme, en dus ook de totale verkettering door de ‘assottés de la langue et des délirants invertébrés’ verdienden. Maar Francis was niet triomfalistisch, integendeel zelfs. Hij moest immers vaststellen dat Tijl Uilenspiegel hoegenaamd niet meer beantwoordde aan de Belgische werkelijkheid: ‘Nooit was een personage in hogere mate de tegenvoeter geworden van wat zijn volk is geworden in deze twintigste eeuw die in kindsheid hervalt in de lage landen’. De Belgen durfden of wilden immers niet langer ‘hun werkelijke nationaliteit’ aanvaarden en keerden zich daarom tot ‘onbestaande’ of tot buitenlandse nationalismen. Ook de journalist van de Franstalige Antwerpse krant Le Matin, die het verwijt van onrechtmatige annexatie van een Franse romanheld richtte tot de Uilenspiegel-gezellen nadat deze de honderdste verjaardag van La Légende in het Antwerpse stadhuis hadden gevierd, liet niet na hierbij te vermelden dat een dergelijke annexatie ook al tijdens de Duitse bezetting was gebeurd.Ga naar eind222 De Vlaamsgezinde Antwerpse krant De Nieuwe Gazet weet de geprikkeldheid van Le Matin onder meer aan het feit ‘dat Uilenspiegel o.m. een ongenadige satire is op een zekere bourgeoisie, die Le Matin zo na aan het hart ligt’.Ga naar eind223 Pour le besoin de la cause werd de sociale Uilenspiegel-interpretatie dus opgediept door deze Vlaams-nationalisten. Maar het voornaamste argument van De Nieuwe Gazet | |
[pagina 112]
| |
tegen de beschuldiging van annexatie lag in de wedervraag ‘hoe wij een figuur zouden kunnen annexeren, die in wezen door en door Vlaams is’. Deze kringredenering - Uilenspiegel kan niet niet-Vlaams zijn omdat hij Vlaams is - bewijst hoe diep een anachronistische lezing (of niet-lezing) van De Costers Légende had ingewerkt op de Vlaamse Uilenspiegel-interpretatie. In een zich snel federaliserend België, waarbinnen de taalgemeenschappen de primaire referentiekaders werden, bleek het pessimisme van Daubier en Francis gerechtvaardigd. De Franstalige pogingen om Uilenspiegel als het symbool van een unitair ‘Belgique à Papa’ te bewaren, waren tot mislukken gedoemd. De doorwerking van het Uilenspiegel-motief in Franstalig België werd dan ook, in nog hogere mate dan voorheen, hoofdzakelijk een aangelegenheid van literatuurkenners en -liefhebbers, wie het vooral om De Coster en zijn boek te doen was. Als in dat boek een politieke boodschap werd gelezen, dan was het steeds minder een nationale, steeds vaker een universele boodschap: Uilenspiegel was misschien niet langer de incarnatie van het Belgische ras, hij verpersoonlijkte nog steeds de algemeen menselijke hang naar vrijheid en rechtvaardigheid.Ga naar eind224 In het voorwoord van de Uilenspiegel-uitgave die de Brusselse uitgeverij Labor in 1983 op de markt bracht, verwoordde Jean-Pierre Verheggen deze idee zeer treffend: Tijl vertegenwoordigt alleen maar zijn eigen, diasporische en individualistische weerstand, en niets anders: geen enkel volk, geen enkele natie... en àlle volkeren, alle naties, allemaal...!’Ga naar eind225 Maar ook nadat het Franstalige verzet tegen de Vlaamse recuperatie was geluwd, kon het katholieke Vlaams-nationalisme de Uilenspiegel-figuur nog niet voor zich alleen opeisen. Ook in linkse en uiterst linkse groeperingen ging men immers, méér dan vóór de Tweede Wereldoorlog, het proletarische en/of anarchistische potentieel van het Uilenspiegel-motief uitbuiten, zoals ook Bertolt Brecht het van plan was geweest in een toneelstuk dat hij nooit zou schrijven.Ga naar eind226 Voor de communistisch-geïnspireerde intellectuelen en literatoren werd in 1952 de studiekring ‘Uilenspiegel’ opgericht. Deze nam zich voor de problemen van de Vlaamse literatuur te bestuderen in verband met de grote maatschappelijke en ideologische stromingen en die voor publicatiemogelijkheden zou zorgen voor de Vlaamse vooruitstrevende auteurs.Ga naar eind227 Eerder al, in | |
[pagina 113]
| |
1949, hadden de lezers van De Rode Vaan een stripversie van Solovjevs Russische Uilenspiegel-boek Uilenspiegel stoort het feest onder ogen gekregen, en tussen juli 1954 en juli 1955 konden zij zich dagelijks verlustigen in een aflevering van een stripverhaal dat trouw was gebaseerd op de Légende van De Coster. Opnieuw was de chronologische samenhang met de Vlaams-nationalistische Uilenspiegel-traditie opvallend. Was het toeval dat drie jaar eerder Willy Vandersteen zijn Uilenspiegel-strip had laten verschijnen in het kaholieke Ons Volk? Hij was minder dicht bij de versie van De Coster gebleven, maar had zijn held toch ook temidden van de Opstand tegen Spanje geplaatst. In de daaropvolgende jaren zou Uilenspiegel een belangrijke rol blijven spelen in het werk van Vandersteen, met name in de reeks Onze Geuzen. Kaproen was Uilenspiegel niet vergeten! Tijdens de jaren ‘60 zou de linkse Uilenspiegel-variant, die zelden echt gethematiseerd werd maar eerder als een vanzelfsprekend icoon fungeerde, meer en meer in het vaarwater komen van non-conformistische protestbewegingen met een trotskistische, anarchistische of niet nader geformuleerde gauchistische inslag. Het is boeiend om even stil te staan bij de manier waarop Hugo Claus’ Uilenspiegel in deze invloedssfeer terechtkwam. Oorspronkelijk schreef Hugo Claus, toen een rijzende ster aan het firmament van de Nederlandstalige (toneel) literatuur, zijn toneelstuk Uilenspiegel in opdracht van de Universitaire Lustrum Commissie van de eerbiedwaardige universiteit van Leiden. Dat deze een toneelbewerking van De Costers Légende koos voor haar 78ste lustrumviering in de zomer van 1965, was niet helemaal verrassend, want in dat boek werd een vleiend beeld opgehangen van de stichter van de Leidse universiteit, Willem van Oranje. Claus' oorspronkelijke bewerking volgde die Légende dan ook trouw, bijna schools, al woog het sociale protestmotief misschien relatief zwaar door in zijn stuk.Ga naar eind228 Maar toen hem twee jaar later een Franse bewerking van hetzelfde stuk voor het Brusselse Théâtre National gevraagd werd, bracht Claus een cruciale verandering aan, met name in het finale visioen van Tijl en Nele. De mysterieuze ‘zeven’, die Tijl doorheen het hele stuk had gezocht, werden er geopenbaard als de zeven hoofdzonden, die zich voor hun ogen transformeren in de zeven cardinale deugden. Tot zover volgde de versie van 1967 | |
[pagina 114]
| |
die van twee jaar eerder, en meteen ook De Costers boek. Maar anders dan in die twee vorige versies, stelde Tijl zich niet tevreden met de transformatie. Integendeel zelfs, ze wekte bij hem alleen maar ergernis: ‘Is het dat maar, de zeven? De goede gewoonten en de laffe moraal, die zand werpen in het hart van de mensen? [...] Ga ver van mij heen! Ik ben de wraak, ik ontsteek het vuur aan jullie steriel hout!’ Claus nam dus categoriek afstand, niet alleen van de burgerlijke moraal waardoor Charles De Coster zich had laten leiden, maar ook van het volgens hem verburgerlijkte marxisme dat in de protestbewegingen van zijn eigen tijd opgeld deed. Maar eigenlijk had Claus aan het Théâtre National een andere tekst aangeboden - een tekst die uit communautaire kiesheid door de directie van het theater werd geweigerd. Want in deze tweede Uilenspiegel-editie, die aanvankelijk Uilenspiegel II zou heten, maar uiteindelijk als Tand om Tand verscheen, verbond Claus zijn oproep tot een doorgedreven non-conformisme met een hevig protest tegen het rechts-radicale Vlaams-nationalisme. Deze derde versie verschilde fundamenteel van zijn beide voorgangers, en had inhoudelijk niets meer te maken met de Légende d'Ulenspiegel, al trachtte Claus er wel de geest van te bewaren. Het verhaal was gesitueerd in het onafhankelijke Vlaanderen van de toekomst, waar een succesrijke popzanger, Jan Van der Molen, carrière maakt onder het pseudoniem Uilenspiegel, zeer tot het ongenoegen van de Vlaamse regering. Deze vergeeft het de zanger niet dat hij, in de woorden van theatercriticus Jacques De Decker, ‘aan de held, die algemeen werd aanzien als het geruststellende symbool van het eeuwige Vlaanderen, zijn stormachtige vrijheidsbestaan heeft teruggegeven om de jeugd aan te zetten tot rebellie tegen de nationalistische, reactionaire en klerikale instellingen van het van België afgescheiden Vlaanderen’. Wanneer de Vlaamse regering begrijpt dat zij Van de Molen alias Uilenspiegel niet voor haar zaak kan inlijven, executeert zij hem. Met deze maatschappijkritische sciencefiction bekritiseerde Claus niet alleen het rechtse Vlaams-nationalisme, maar onrechtstreeks elke vorm van systeemdenken, omdat dat onherroepelijk in totalitarisme verzandt.Ga naar eind229 De politieke geladenheid van het stuk zorgde ervoor dat ook de KNS in Antwerpen, de KVS in Brussel en het Comité van de Guldensporenfeesten Claus' tekst weigerden op te voeren. Na veel gehakketak aanvaardde | |
[pagina 115]
| |
de KVS hem dan toch tijdens het seizoen 1969-'70.Ga naar eind230 Maar Claus was ondertussen uitgeweken naar Amsterdam... De non-conformistische, libertijnse Uilenspiegel distantieerde zich dus van elk politiek programma. In de late jaren '70 echter, toen de Vlaamse communisten zich aan de federale logica aanpasten en op zoek gingen naar een ‘Vlaamse’ identiteit, werd getracht de links-agitatorische Uilenspiegel wel een theoretische onderbouw mee te geven. De Uilenspiegel-feesten die in 1979 plaatsvonden in Damme waren ook voor de Kommunistische Partij en voor het Masereelfonds de aanleiding om dat jaar tot Uilenspiegel-jaar uit te roepen. Verschillende keren werd opgeroepen om de ‘ware’ Tijl uit de handen van de reactionaire katholieke krachten te bevrijden. Dit was geen louter literaire of culturele aangelegenheid, zo werd in De Rode Vaan geponeerd, ‘want de Tijl waarachter het Vlaamse volk zich schaart bepaalt de oriëntatie en de doelstelling van haar strijd, ook vandaag nog’.Ga naar eind231 De ware Tijl, dat was volgens deze linkse maatschappijcritici in de eerste plaats de verpersoonlijking van de ‘weerstand en verzet tegen elke vorm van verdrukking, en een uitnodiging tot kritisch denken’. Tot zover volgden zij expliciet de liberale Uilenspiegel-traditie, die in 1959 een vooraanstaande vertolker had gevonden in Aloïs Gerlo's boekje Charles de Coster en Vlaanderen. Toch trachtte men in dit linkse milieu ook, al ging dat niet zonder moeite, een meer progressieve interpretatie van het Uilenspiegel-thema te geven. Al was De Coster in wezen nog een paternalistisch-denkende liberaal geweest, toch had hij volgens Het Vlaams Marxistisch Tijdschrift binnen de grenzen die zijn tijd hem stelde de socio-economische wantoestanden uit zijn eigen omgeving gehekeld.Ga naar eind232 Dat De Costers Tijl bovendien ook een nationale bevrijdingsheld was, bracht Antoon Roossens ertoe Uilenspiegel als inspiratiebron naar voren te schuiven met het oog op een heroriëntering van de Vlaamse arbeidersklasse. Wilde deze aanspraak maken op de rol van leidende klasse, dan moest ‘zij - als arbeidersklasse - ook de kulturele en nationale problemen van het gehele Vlaamse volk tot de hare maken’. Nationale en sociale noden waren dus inherent met elkaar verweven en de oplossing van de eerste zou niet mogelijk zijn zonder de oplossing van de tweede, net zomin als omgekeerd.Ga naar eind233 Toch bleef ook de deze ‘klein-linkse’ Uilenspiegel, die leven- | |
[pagina 116]
| |
dig werd uitgebeeld in het poppenspel Een vuist in het hart van Freek Neirynck en Paul Berkenman uit 1979, meer een vrijheidsdan een gelijkheidsheld. Daarom waren zijn propagandisten er niet over te spreken dat niemand minder dan Bert Peleman, een vertegenwoordiger van het rechts-katholieke Vlaanderen, naast minister van cultuur Rika De Backer op de ereplaats mocht zitten bij de inhuldiging van het Damse Uilenspiegel-museum in 1979. Daarmee had De Backer, aldus De Rode Vaan, niet gekozen voor de echte Tijl, strijder tegen verdrukking en achterlijkheid, maar voor ‘zijn tegenvoeter, de pseudo-Tijl, die, ook tijdens de Duitse bezetting, door de pseudo-Vlamingen werd ingezet om ons volk beter te ketenen’.Ga naar eind234.
Uit deze eenzijdige gelijkstelling van Peleman met fascisme en collaboratie bleek dat een fundamentele ontwikkeling, niet alleen in de denkwereld van Peleman, maar ook in de Vlaamse Uilenspiegel-traditie en meer algemeen in de Vlaamse cultuurwereld als geheel, de redacteurs van De Rode Vaan was ontgaan. Want sinds omstreeks 1960, nadat de ideologische spanningen ten gevolge van het Schoolpact waren geluwd en het Vlaams-nationalisme door het federaliseringsproces werd voorbijgestoken, was in Vlaanderen een nieuw soort Uilenspiegel-liefhebber opgestaan. Of liever, deze had zich eindelijk hoorbaar kunnen maken doorheen al het politieke wapengekletter. Deze nieuwe Uilenspiegel-liefhebber behandelde Uilenspiegel niet meer in de eerste plaats als een politiek, maar wel als een cultureel gegeven. Of, om met Nietzsche te spreken, hij of zij behandelde Uilenspiegel niet meer monumentaal, maar wel antiquarisch.Ga naar eind235 Het ging deze mensen, die zich gaandeweg verzamelden in Uilenspiegel-genootschappen allerhande, niet om het politieke gebruik van de Uilenspiegel-figuur, maar wel om het opzoeken, verzamelen en eventueel tentoonstellen van alle Uilenspiegel-manifestaties doorheen alle tijden en alle landen. Zij creëerden zelfs een nieuwe wetenschap, de ‘Uilenspiegelkunde’, waarvan de resultaten sinds 1991 verschijnen in de vaak antiquarisch-repertoriërende artikels die het door Walter De Decker opgerichte tijdschriftje Ulieden Spiegel bevolken. Deze nieuwe wetenschap voedde zich enigszins aan de oudere traditie van filologisch onderzoek naar het Uilenspiegel-volksboek, maar populariseerde ze | |
[pagina 117]
| |
en vulde ze aan met onderzoek naar de modernere Uilenspiegelmanifestaties in de literatuur en in de kunst. Deze wending impliceerde dus een gedeeltelijk teruggrijpen, over De Coster heen, naar de vroegere held uit de volksboeken. Tegelijkertijd impliceerde ze ook een wending naar het boek van De Coster. Want in de mate waarin deze Uilenspiegel-liefhebbers zich wél met de Légende bezighielden, besteedden ze meer aandacht aan de literaire waarde, minder aan de politieke of nationale bruikbaarheid van het boek. De fixatie op een aantal motieven uit de Légende maakte plaats voor een meer open en veelvormige benadering van het boek. Daardoor werd iedere politieke, maar in de eerste plaats de Vlaams-nationale inlijving van het boek sterk geproblematiseerd, want precies in de ‘academische marge’ van de Vlaamse Beweging waren al langer vraagtekens geplaatst bij het intrinsiek ‘Vlaamse’ karakter van de Costers Uilenspiegel. De Leuvense germanist R. Willemijns had bijvoorbeeld al in maart 1942 in Nieuw Vlaanderen te kennen gegeven dat volgens hem de Costers Uilenspiegel geen ‘integrale uitbeelding van de taaie, onwrikbare Vlaamsche ziel’ was, maar wel ‘vooral de zuiverste incarnatie van 's schrijvers diepste eigenheid’. Daarmee doelde hij in de eerste plaats op Uilenspiegels felle antiklerikalisme dat niets gemeen had met de Vlaamse volksaard, wel met De Costers persoonlijke overtuiging.Ga naar eind236 In 1960 uitte ook de toonaangevende Leuvense neerlandicus Albert Westerlinck (pseudoniem van José Aerts) zijn scepsis over de stelling dat Uilenspiegel een incarnatie was van het Vlaamse wezen. Hij achtte het Vlaamse volk te sterk cultureel ontwikkeld om te worden vereenzelvigd met ‘een primitief ras met ruwe zeden en instinctieve reacties, met een brutale aanleg om zich uit te leven in animale gevoelens en met een taal “naïef, romantisch en wild.”’ De ophemeling van de Légende d'Ulenspiegel als nationaal Vlaams epos kon dit misverstand alleen maar helpen in stand houden.Ga naar eind237 Dergelijke uitspraken van een in Vlaamsgezinde kringen gezaghebbend auteur als Westerlinck maakten, samen met de hernieuwde aandacht voor het volksboek, de vereenzelviging van Uilenspiegel met Vlaanderen minder evident dan voorheen. De nieuwe, ‘culturele’ of ‘antiquarische’ Uilenspiegel-verering ledge dan ook een groeiende aandacht voor buitenlandse Uilensplegel-tradities aan de dag, en zocht ook steeds meer contact met buiten- | |
[pagina 118]
| |
landse Uilenspiegel-genootschappen, die omstreeks dezelfde tijd op verschillende plaatsen in Europa - maar vooral in Duitsland - tot stand kwamen. Om die internationale samenwerking te bevorderen, werd en wordt het gebruik van de meest geavanceerde media niet geschuwd. De ‘collectors of Ulenspiegel and other Ulenspiegel-maniaks’, waaronder ook de ‘Uylenspieghel's Kring’ uit Damme, openden recent een eigen website op internet, waarop zij een vloeiende kennis van het meest trendy computerjargon aan de dag leggen. ‘Wanna meet with other Ulenspiegel-fans?’ De oplossing is eenvoudig: ‘Give your nickname and connect to the Ulenspiegel chat-box.’Ga naar eind238 Bij een louter vrijblijvend, antiquarisch verzamelen van Uilenspiegeliana wilden deze collectionneurs het evenwel niet laten. Ook zij wilden (en willen) wel degelijk de ‘geest van Uilenspiegel’ levendig houden, maar daarbij wordt Uilenspiegel niet a priori in verband gebracht met één welbepaalde politieke of nationale overtuiging. De vraag ‘Wil de echte Tijl opstaan?’, die in 1990 in het Davidsfondsblad Omtrent gesteld werd, kan en mag volgens hen principieel niet beantwoord worden omdat zij de charme van Tijl juist in zijn veelvormigheid situeren.Ga naar eind239 Een veelvormigheid waar niettemin een universaliteit achter schuilging, aangezien Uilenspiegel in deze nieuwe, antiquarische traditie, net zoals in de Franstalige, liberale traditie, de universele waarden van tolerantie en optimisme incarneerde. In die zin kan de ‘antiquarische’ Tijl gezien worden als een weerspiegeling van de brede democratische consensus die in West-Europa, of althans in NoordWest-Europa, heerst sinds de Tweede Wereldoorlog. Daardoor kon Uilenspiegel nu ook verwezenlijken wat hij vóór de jaren '60 niet kon: terwijl hij voordien wel zélf een wonderbaar talent aan de dag legde om allerlei politieke en ideologische kloven te overbruggen, slaagde hij er nu in mensen uit verschillende politieke strekkingen samen te brengen rond zijn persoon. Zo werd het peterschap van de Uilenspiegel-gezellen, waarvan Bert Peleman één van de drijvende krachten was, aanvaard door socialisten als Camille Huysmans, Frans Masereel en Lode Craeybeckx. Peleman zelf bracht trouwens, net zoals die andere Vlaams-nationalist Roger Gheyselinck, vaak zijn bewondering tot uitdrukking voor de succesrijke Uilenspiegelpropaganda in de Sovjet-Unie.Ga naar eind240 De journalist die in februari 1968 | |
[pagina 119]
| |
de bijeenkomst van de internationale Uilenspiegel-gezellen voor 't Pallieterke versloeg, kon dan ook vaststellen ‘dat onze Tijl één der weinigen is die alle kleuren van de regenboog in harmonie kan brengen’.Ga naar eind241 Net zoals het Belgische politieke landschap als geheel, raakte Tijl ‘ontzuild’. Of juister, hij verloor zijn segmentering op levensbeschouwelijke basis.Ga naar eind242 Op een meer algemeen niveau zouden we deze nieuwe Uilenspiegel-versie dan ook ‘geseculariseerd’ kunnen noemen, want zij kon maar tot stand komen in een wereld waarin levensbeschouwingen hun karakter van homogene religieuze of pseudo-religieuze dogma's hadden verloren. Zoals ieder individu zijn overtuiging kon samenstellen op basis van het brede gamma dat werd aangeboden op de markt van ideeën, zo kon ook iedereen zich een eigen Uilenspiegel creëren. Eind jaren '90 heeft deze ideologische ‘ruimdenkendheid’ zodanige proporties aangenomen dat de Uilenspiegel-fanaten via Internet worden gemobiliseerd onder de op het communistische adagium geïnspireerde leuze: ‘All collectors of Ulenspiegel: Unify Thouselves!’ Tegelijk kwam de genoemde journalist van 't Pallieterke ook tot de voor hem verblijdende constatatie dat Uilenspiegel er niet in slaagde Vlamingen en Franstaligen nader tot elkaar te brengen. Het is typerend voor het feit dat sinds 1960 de communautaire breuklijn in België weer allesoverheersend was geworden, maar misschien niet minder voor de ondanks alles nationale gerichtheid van de ‘nieuwe’ Uilenspiegel-liefhebbers. Telkens opnieuw pleitten zij tegen een eng-Vlaamse interpretatie van de universele Uilenspiegel en kaderden zij hem in bredere verbanden. Zo beschouwde Huysmans - en na hem Gheyselinck - Uilenspiegel als een pleitbezorger avant la lettre van de Benelux-gedachte, en noemde de Kortrijkse romanist Vic Nachtergaele hem niet lang geleden de eerste Europeeër, omdat hij het resultaat was van een verregaande métissage tussen de Romaanse en de Germaanse cultuur.Ga naar eind243 Maar ondanks deze pleidooien voor een meer open benadering, bleef ook bij deze Uilenspiegel-antiquaren de Vlaamse reflex prominent aanwezig: Uilenspiegel was weliswaar een incarnatie van universele waarden, maar deze waarden hadden zich bij uitstek gemanifesteerd in het Vlaanderen dat eeuwenlang tegen onderdrukking had moeten strijden en dat doorheen de tijd een soort etnische smeltkroes was geworden. Daarom was ook de Europese Uilen- | |
[pagina 120]
| |
spiegel zo door en door Vlaams.Ga naar eind244 Voor Lode Craeybeckx, die als burgemeester van Antwerpen de in 1968 in die stad georganiseerde tentoonstelling onder de veelzeggende titel Tijl Uilenspiegel Wereldburger mocht inleiden, riep Uilenspiegel vooral dat op ‘wat voor ons de edelste schoonheid van Vlaanderen uitmaakt,’ namelijk het blijmoedige verzet tegen elke onderdrukking.Ga naar eind245 Voor Vic Nachtergaele moest hij, juist in zijn ‘multiculturaliteit’ een ‘toonbeeld voor de Vlamingen van vandaag’ blijven: ‘Laten zij bewust blijven dat onze culturele rijkdom vele vaders heeft, en beseffen dat de permanente confrontatie met andere culturen essentieel is voor een dynamische volksgemeenschap’. Tijl was ‘bij uitstek de Vlaming zonder grenzen’.Ga naar eind246 Binnen een dergelijke tegelijk universalistische én regionalistiísche gedachtegang was wél plaats voor Wallonië - één van de regio's van het nieuwe Europa -Ga naar eind247, maar veel minder voor een ‘staatse’ constructie als België. Iemand als Nachtergaele, nochtans een van de grote pleitbezorgers van deze ‘open’ interpretatie van Uilenspiegel, was dan ook zodanig beducht voor een Belgische recuperatie van de Légende dat hij zelfs de individualistische en universalistische Uilenspiegel-benadering van Jean-Pierre Verheggen interpreteerde als een uiting van het Frans-Belgische meerderwaardigheidsgevoel.Ga naar eind248 Deze geüniversaliseerde en tegelijk particularistische Uilenspiegel is degene die tot op de dag van vandaag aan de basis ligt van nieuwe artistieke vormgevingen. Motieven uit de oudere flamingantische retoriek keren daarin geregeld terug, zoals in het Uilenspiegel-lied uit 1969 van de Antwerpse folksinger Wannes Van de Velde:
Al eeuwen, wat droevig lot,
wordt hij versleten voor een zot,
maar ik geloof dat voor geen geld.
Voor mij blijft hij de bittere held.
Van Vlaanderen, van dat droevig land
en maak je van Uilenspiegel een zot,
daar krijg je zijn ziel niet mee kapot.Ga naar eind249
In deze strategie om Uilenspiegel van zijn schalkse karakter te ontdoen en te identificeren met de geest van Vlaanderen, was | |
[pagina 121]
| |
Wannes Van de Velde al voorafgegaan door zijn naam- en stadsgenoot Anton Van de Velde.Ga naar eind250 Hoewel Wannes Van de Velde met deze laatste wel een zeker cultuurpessimisme gemeen had, vertaalde zich dat bij hem in een heel andere politieke stellingname. Zijn politiek programma wordt geleid door progressieve thema's als de milieuproblematiek, de arbeidersemancipatie, en recent nog de directe democratie door middel van het referendum.Ga naar eind251 Het Vlaanderen van zijn Tijl Uilenspiegel was dus niet, zoals dat van Anton Van de Velde, een onafhankelijk, katholiek, moreel- en etnischzuiver en autoritair geleid Vlaanderen, maar wel een Vlaanderen waarin zoveel mogelijk mensen op een zo democratisch mogelijke wijze aan de macht konden deelnemen. Wannes Van de Veldes evenknie uit de Westhoek, Willem Vermandere, heeft ook bekendheid verworven door zijn ludieke, maar tegelijkertijd doodernstige pleidooien voor een multiculturele samenleving. Toch gaat deze politieke bewogenheid ook bij hem gepaard met een weemoedig-gestemde liefde voor zijn Vlaanderen, dat hij ruimer ziet dan alleen ‘de Vlaanders’. Op de meest uitvoerige wijze heeft hij deze liefde bezongen in zijn lied ‘M'n Vlaanderland’ uit 1995, waarin hij het begrip Vlaanderen samenbalt in een lijst van zijn meest diverse typerende karakteristieken. Daarin verwerkte hij heel wat kritiek op het rechtse karakter van het Vlaams-nationalisme (‘mijn onverteerd repressieland, mijn nog eeuwig smeulend naziland’) en op de landschappelijke verloedering van Vlaanderen (‘mijn Mercedes-, mijn lederland, mijn shoppingland, mijn carpetland’), maar herhaalde hij daarnaast ook een reeks klassieke iconen uit het Vlaamsgezinde zelfbeeld. Vlaanderen werd niet alleen ‘mijn Ruusbroek- en mijn Rubensland, mijn gezellige Gezelleland’, maar ook ‘Mijn Tijl en Lamme-Goedzakland’ genoemd. Uit Vermanderes eindoordeel op basis van deze veelzijdige inventaris sprak een grote liefde voor Vlaanderen, dat hij typeerde als ‘mijn nie beter of nie slechter land, [...] mijn ondanks alles liefste land’.Ga naar eind252 Deze mix van distantie en affectie kan typerend genoemd worden voor een hedendaagse vorm van cultuurflamingantisme en dus ook voor de nieuwe omgang met een figuur als Tijl Uilenspiegel. |
|