Held voor alle werk. De vele gedaanten van Tijl Uilenspiegel
(1998)–Marnix Beyen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Het Leuvense activistische weekblad Uilenspiegel verwachtte dat de Duitse bezetting van België een nieuwe dageraad voor Vlaanderen zou inluiden.
| |
[pagina 37]
| |
2 1868-1821Hoe Tijl Uilenspiegel, na de dood van de romanticus, alleen verder reisde door het grillige politieke landschap van België, waar zijn zonderlinge gave tot bilokatie manifest werd. Hoe hij er onder meer vroom katholiek werd en Vlaming om minder Belg te zijn, maar hoe hij tegelijk zijn Belgische vaderland verdedigde tegen de Duitsers.De jaren 1860 mogen dan al jaren geweest zijn van hevig Belgisch patriottisme, het waren ook de jaren waarin het denken over de verschillen tussen Vlamingen en Walen een belangrijke nieuwe impuls kreeg. Met name de jonge wetenschap die zichzelf ‘etnologie’ of ‘fysische antropologie’ noemde, zocht een antwoord op de oude vraag naar de oorsprong en het belang van de taalgrens in de fysische verschillen tussen de overwegend Germaanse Vlamingen en de overwegend Keltische Walen. Deze etnologen waren geen separatistische, flamingantische heethoofden, maar vurige Belgische patriotten met een grote wetenschappelijke geloofwaardigheid. Het linguïstische - en eventueel dus raciale - verschil was en bleef nog geruime tijd een van de belangrijkste grondslagen van het Belgische nationalisme: precies daarin verschilde België van al zijn buren. De pionier van deze jonge Belgische etnologie, Léon Vanderkindere, kwam net als De Coster uit een milieu van Brusselse progressief-liberalen, al behoorde hij tot een jongere generatie. Met De Coster deelde Vanderkindere, die in 1872 De Costers leermeester Altmeyer opvelgele als hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis aan de Brusselse universiteit, zowel | |
[pagina 38]
| |
een democratisch-liberaal politiek programma als een romantisch bevlogen voorliefde voor de ‘Germaanse’ Vlamingen. Zijn eerste wetenschappelijke publicatie op etnologisch gebied, zijn dissertatie De let race at de l'influence dans las diversae manifestations de l'activité des peuples, verscheen pas in 1868 - het jaar na de verschijning van de Légende d'Ulenspiegel -, en pas in de jaren 1870 zou Vanderkindere deze inzichten gebruiken om de ‘communautaire’ verschillen in België te verklaren.Ga naar eind60 Zijn ideeën kunnen dus geen rol hebben gespeeld tijdens de genese van de Légende, maar zij beïnvloedden wél diepgaand de lange receptiegeschiedenis van dat werk. Toen De Coster in 1879 stierf zonder de roem te hebben gekend waarop hij gehoopt had, sprak de Waalse schrijver Charles Potvin tijdens de begrafenis een rouwrede uit die was opgesteld door Camille Lemonnier, de Fransschrijvende Vlaming die vanaf 1880 de mentor werd van het baanbrekende tijdschrift La Jeune Belgique. De Légende d'Ulenspiegel werd in die rede ‘le poème d'une race’ genoemd. Daarmee bedoelde de Belgische patriot Lemonnier niet het Belgische, maar wel het Vlaamse ras, een ras met rede, een eigen ziel en zelfs een eigen vaderland, waarvan ‘alle krachten en alle tederheden samengevat werden’ in De Costers werk.Ga naar eind61 Vijftien jaar later was de literaire waarde van de Légende, dankzij de generatie van La Jeune Belgique, wél erkend en kreeg de schepper ervan een monument in zijn woon- en sterfplaats Elsene. Ditmaal hield Lemonnier zelf de toespraak. Hij noemde de Légende nu ronduit ‘la Bible flamande’ en gaf daarbij onmiskenbaar aan dat hij ‘Vlaams’ in zijn moderne betekenis begreep. ‘Land van Brabant en land van Vlaanderen, zijn jullie geen tweelingpercelen van eenzelfde vaderland en van eenzelfde ras?’, zo vroeg hij zich af - en daarom was voor hem de Légende pas compleet bij de oprichting van het monument: de held ervan was geboren in het oude graafschap Vlaanderen, maar de auteur én de held werden nu vereeuwigd in het oude Brabant.Ga naar eind62 Zo was de Légende niet meer het epos van het oude graafschap, maar wel dat van het moderne Vlaanderen. Ter gelegenheid van diezelfde inhuldiging schreef de Fransschrijvende Leuvense dichter Émile Van Arenbergh een gedicht ter ere van De Coster, waarin de ‘vervlaamsing’ van de Légende nog | |
[pagina 39]
| |
sprekender tot uiting kwam:
Ô toi qui fis rugir, en ta voix mâle et fière,
Le vieux lion flamandGa naar eind63
Al waren deze uitspraken nog steeds uitingen van Belgisch patriottisme, toch was er iets fundamenteels veranderd: Vlaanderen was niet langer het weinig betekenisvaste en overwegend symbolische superlatief van België dat het voor De Coster was geweest, maar wel een vast omlijnd territorium waarvan de bevolking heel eigen kenmerken had - al behoorde de taal voor deze Franstalige Vlamingen niet tot de kern van het Vlaams-zijn. In 1892 kon Francis Nautet de Légende dan ook niet langer zonder meer een (Belgische) ‘Bible nationale’ en een perfecte evocatie van het voorouderlijke België noemen, maar moest hij dit verduidelijken: ‘Het werk is Vlaams zo men wil, maar de held is eigen aan de twee rassen’.Ga naar eind64
Toch werd de Uilenspiegel-figuur pas tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw door de Vlaamse Beweging zelf ontdekt.Ga naar eind65 Op dat ogenblik was voor die Vlaamse Beweging België nog steeds het enig denkbare vaderland. Maar in tegenstelling tot de Franstalige flandrofielen hadden de Nederlandstalige flaminganten steeds geijverd voor de gelijkberechtiging van de Vlaamse volkstaal. Ook verschilden zij van de Franstalige Vlaanderen-minnaars doordat zij hun Vlaamse eisen zeer zelden met een politiek en sociaal vooruitstrevend programma verbonden.Ga naar eind66 Integendeel, tot aan de vooravond van de 20ste eeuw was de Vlaamse Beweging een hoofdzakelijk kleinburgerlijke beweging die de verdediging van de volkstaal beschouwde als een element uit een bredere strijd tegen de moderne, seculariserende tendenzen die vooral uit Frankrijk kwamen.Ga naar eind67 Rond de eeuwwisseling kwam daar verandering in: mensen als Julius MacLeod en Lodewijk De Raet wisten eindelijk een koppeling door te drukken van de Vlaamse strijd aan een intellectuele en sociale emancipatiestrijd. Het kon niet volstaan dat Nederlands en Frans gelijkberechtigd werden - daarvoor was de wettelijke basis gelegd in 1898 -, de gelijkberechtiging van het Nederlands moest ook dienen als uitgangspunt voor een grotere sociale mo- | |
[pagina 40]
| |
biliteit van de volksklasse in Vlaanderen. Concreet groeide uit deze gedachtegang het streven naar de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Maar de eerste jaren van de 20ste eeuw waren geen gunstige jaren voor politieke verwezenlijkingen op Vlaams vlak: de invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging (1900) bracht immers ‘de vervanging van min of meer Vlaamsgezinde katholieken door onverschillige tot vijandige antiklerikalen’ teweeg in het parlement, waardoor de politieke basis te klein bleek voor verdere toegevingen aan Vlaamse eisen.Ga naar eind68 De frustratie die hier het gevolg van was, gecombineerd met de zojuist besproken inhoudelijke vernieuwing, zorgden voor een radicalisering van de Vlaamsgezinde opvattingen en retoriek in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog. Binnen die context - dus ruim vóór Van de Voordes klacht uit 1930 - kon Tijl Uilenspiegel een pion worden op het imaginaire schaakbord van het Vlaamse politieke discours. In oktober 1900 koos de Antwerpse vrijzinnige flamingant Raf Verhulst voor zijn nieuw algemeen cultureel weekblad de titel Tijl Uilenspiegel. Die naamkeuze werd evenwel niet geïnspireerd door het flamingantische, maar wel door het algemeen-satirische potentieel van de Uilenspiegel-figuur. Het blad, dat al in maart 1902 ter ziele ging, moest de Vlaamse tegenhanger worden van bekende satirische tijdschriften zoals Punch in Engeland of Ulk & Kladdaradatsch in Duitsland. Hoewel hier duidelijk sprake was van een gepolitiseerde versie van de oude Uilenspiegel-figuur - zo trad Uilenspiegel er op in anti-Britse karikaturen naar aanleiding van de Boerenoorlog in Zuid-Afrika (1898-1902) -, bevat de anderhalve jaargang van het blad geen enkele verwijzing naar het boek van Charles De Coster. Voor het ‘Heldenspel in vijf bedrijven’, dat Verhulsts stadsgenoot en politieke geestverwant Antoon Moortgat twee jaar later, in 1903, onder de titel Uilespiegel ten tonele bracht, had de Légende d'Ulenspiegel wél de voornaamste inspiratiebron gevormd. Niet alleen de setting ten tijde van de Nederlandse Opstand, maar ook het optreden van figuren als Soetkin (in het Heldenspel niet Tijls moeder, maar wel zijn geliefde) en Lamme Goedzak maken dat duidelijk, al wordt De Coster nergens expliciet vernoemd. Maar vooral had Moortgat het flamingantische potentieel dat in De | |
[pagina 41]
| |
Costers epos aanwezig was, sterk uitgebuit. Waar De Coster Uilenspiegel had voorgesteld als de ‘geest van Vlaanderen’, werd hij onder Moortgats pen de ‘bruidegom van Neerland's droeve maged’. Bij het einde van het stuk, wanneer Alva's troepen voor de deur staan, slaapt deze Vlaamse maagd (verpersoonlijkt door Soetkin) en Uilenspiegel zweert haar niet te zullen wekken ‘voordat de laatste bloedhond weer zal vertrekken’. Deze belofte van verrijzenis, die De Coster al in de slotzinnen van zijn boek had gesuggereerd, werd door Moortgat waargemaakt: in een toegevoegde, korte ‘apotheosis’ toonde hij het Antwerpse Landjuweel van 1892, waar Peter Benoits Rubensmars weergalmde en waar het volk vreugdevol scandeerde:
Herboren! Herboren
Is Vlaandrens blijde Geest!
't Is Feest!
De zilvren klokken zingen in den kanten toren!
Nu mag de vrijheidszonne gloren
Want Uilespiegel komt, ons aller uitverkoren!Ga naar eind69
Hoewel het stuk van de atheneurmleraar Moortgat wel enige aansporingen bevatte om de religieuze twisten terzijde te schuiven voor het welzijn van Vlaanderen (‘Roomsch of kalvinist, uw bloed behoort uw land!’) was de antiklerikale toon ervan onmiskenbaar. De ophemeling van de Nederlandse Opstand tegen het katholieke Spanje was in die jaren bijna per definitie een antiklerikaal statement. Wilde men binnen het verzuilde klimaat van het eerste decennium van de 20ste eeuw de populaire volksfiguur ook voor katholieken aanvaardbaar maken, dan moest men hem wel naar een andere periode muteren. Dat was wat de Antwerpse gemeenteambtenaar en journalist Jan Bruylants een jaar na het verschijnen van Moortgats Uilespiegel deed - zij het dan onder het pseudoniem Auctor. In zijn avonturenverhaal Tyl Uilenspiegel in Vlaanderen liet hij zijn held geboren worden in de 18de eeuw en uitgroeien tot één van de bezielers van het katholieke, conservatieve verzet van de Brigands tegen de ‘heiligschennencle’ Franse revolutionairen.Ga naar eind70 En toch was ook dit boek in hoge mate schatplichtig aan Charles | |
[pagina 42]
| |
De Coster, al was het maar omwille van het Groot-Nederlandse motief dat opmerkelijk genoeg in Bruylants' roman, sterker nog dan in die van De Coster, vervat ligt (‘Wij moeten ons vereenigen met Holland om één Groot-Nederland te worden!’Ga naar eind71) De goede heks heette bij Bruylants dan wel Nelle en niet Katelyne, maar haar profetie bij de geboorte van Uilenspiegel leek sterk op die van de Légende: ‘De Vlaamsche geest, zoolang verloren, werd in uw zoon herboren!’ Het romantische verrijzenismotief, dat in de verhalen van De Coster en Moortgat slechts helemaal aan het einde zijn intrede doet, was in de tekst van Bruylants al vanaf het begin aanwezig. Volgens het romantisch-flamingantische schema was Vlaanderen dan ook gedurende de 17de en 18de eeuw ingedommeld en was de Boerenkrijg één van de eerste aanzetten geweest tot het langzame en moeizame ontwaken in de 19de eeuw. Daarom werd deze episode frequent bezongen in de vroege flamingantische literatuur, onder meer in de Boerenkrijgromans van Hendrik Conscience en van August Snieders (beide uit 1853). Ten tijde van de Napoleontische dreiging, tussen 1851 en 1870, was dit Boerrenkrijgmotief ook populair bij vele Fransschrijvende, Belgisch-patriottische auteurs, onder meer bij de progressieve liberale Brusselse advocaat en hoogleraar Auguste Orts, die in 1863 een monografie over de Boerenkrijg publiceerde.Ga naar eind72 Omstreeks 1870 dacht zelfs Charles De Coster eraan een tweede Uilenspiegelroman te schrijven, die zich zou afspelen ten tijde van de opstand tegen de Sansculotten. Ga naar eind73 Dat daarvan niets in huis is gekomen, had waarschijnlijk veel te maken met de veranderende politieke toestand: door de abdicatie van Napoleon III na het fiasco in de Frans-Pruisische oorlog werd een anti-Franse houding veel minder noodzakelijk voor Belgische patriotten. De flaminganten die in Frankrijk de verachte secularisering en modernisering verpersoonlijkt zagen, hielden wél vast aan hun anti-Franse houding en de Boerenkrijg bleef nog een eeuw lang een belangrijk icoon in de Vlaamsgezinde retoriek. De Boerenkrijg bracht echter nog geen definitieve bevrijding en Jan Bruylants zag zich dan ook genoodzaakt het verrijzenismotief aan het eind van zijn roman te hernemen. Nadat Uilenspiegel, samen met een aantal andere dappere maar anonieme Brigands is gefusilleerd, verrast hij zijn treurende geliefde Nele met de woor- | |
[pagina 43]
| |
den: ‘Tijl Uilenspiegel kan niemand dooden!... Hij leeft zoolang het Vlaamsche volk leeft, om slechts dan te verdwijnen, als het Vlaamsche volk geen Vlaamsch volk meer is... Maar lijdt het, is het in nood, dan wordt Tijl opnieuw geboren, in de eene of andere streek van Vlaanderen, en 't volk vindt in hem een steun, omdat hij de geest van 't volk is, de geest van Vlaanderen... En wil de overmacht hem gevangen houden, dan komt de maagd hem verlossen. Doen zijne vijanden hem den eeuwigen sluimer slapen, dan komt de maagd van Vlaanderen hem wekken!...Wij zijn eeuwig, Nele!...’ En het boek eindigde met een niet mis te verstane waarschuwing aan het adres van de tegenstanders van de Vlaamse beweging: ‘Mocht een godvergeten hand Vlaanderen opnieuw in kluisters willen klinken, dan keert Tijl Uilenspiegel weder.’Ga naar eind74 In tegenstelling tot het boek van De Coster en tot de Nederlandse vertaling ervan door Richard Delbecq (1896), kende Bruylants' katholieke Uilenspiegel-versie wél een groot populair succes, wat verschillende herdrukken nodig maakte. Dit had uiteraard veel te maken met het feit dat Bruylants' boek veel minder hermetisch was geschreven, maar waarschijnlijk nog veel meer met het katholieke karakter ervan, waardoor Bruylants' Uilenspiegel niet zoals die van De Coster op de index terechtkwam. Het was niet de eerste keer dat de populaire Uilenspiegel-figuur door de katholieke Kerk werd gerecupereerd. Die begreep dat, waar verbieden onmogelijk bleek, aanpassen en ‘kuisen’ de boodschap was. In 1637 was in Antwerpen de eerste gecensureerde editie van het volksboek op de markt gekomen, niet toevallig ook de eerste editie waar Uilenspiegel stierf in de katholieke, Vlaamse vestingsstad Damme.Ga naar eind75 Eeuwenlang zouden de originele en de gecensureerde versie naast elkaar bestaan. Het is waarschijnlijk voortbouwend op deze traditie dat in 1878 in Leuven een weekblad werd opgericht onder de titel Uilenspiegel. Recht voor de vuist. De redacteurs, die anoniem wensten te blijven, lieten vanaf het begin duidelijk verstaan wat hun doel was: zij wilden meewerken aan ‘de vernietiging van franskiljonismus en vergeuzing’, twee kwalen die zij nauw met elkaar verbonden achtten.Ga naar eind76 Een dergelijke combinatie van titel en opzet laat iets vermoeden van de geringe impact die Charles De Costers legende van de ‘opper-Geus’ Uilenspiegel toen in het katholieke Vlaanderen genoot. | |
[pagina 44]
| |
Deze strijdbare contrareformatorische Uilenspiegel lijkt nochtans vóór het verschijnen van Auctors boek een zeldzaamheid te zijn geweest. Nadat het weekblad Uilenspiegel in 1882 had opgehouden te bestaan vonden we er geen spoor van terug. De Uilenspiegel zoals hij opdook in de gecensureerde volksboeken, kende geenszins datzelfde strijdende karakter. De censoren vergenoegden zich ermee ‘de anticlericalia van de faecalia zoals kaf van koren’ te scheiden en lieten dus de scatologische Uilenspiegel voor de rest ongemoeid. Daarin verschilden zij fundamenteel van Bruylants' Uilenspiegel-versie: hij smeedde zijn held om tot een actieve, moreel onaantastbare strijder voor het katholieke geloof. Dat hij deze beweging uitvoerde met Charles De Costers hevig antiklerikale roman als tussenstap, is minder paradoxaal dan het lijkt. Ten eerste was het De Coster geweest die Uilenspiegel had gepolitiseerd en geheroïseerd. Hij had daarmee de narratieve structuur geschapen waarop andere Uilenspiegel-vereringen zich konden enten. Om van de schalk uit het volksboek een held te maken, moest men op een heel ander register overschakelen, wat De Coster had gedaan. Om van De Costers antiklerikale held een katholieke held te maken, volstond het om het bestaande schema op een andere, zo nodig tegengestelde, manier in te vullen. Maar er was ook een tweede reden. De Coster en Bruylants hadden, ondanks hun immense ideologische verschillen, een belangrijk punt gemeen. Zoals ik in het eerste hoofdstuk benadrukte, had de vooruitstrevende liberaal De Coster van Uilenspiegel niet alleen een strijder tegen het klerikale dogmatisme gemaakt, maar ook een verdediger van de Vlaamse voorouderlijke vrijheden. Onder ‘Vlaams’ werd verstaan: datgene wat het meest eigen was aan België, omdat het de verschillen met het imperialistische Frankrijk benadrukte. Door dit beroep op de voorouders vanuit een zeer contextgebonden vrees voor Frankrijk, benaderde hij dicht de stellingname van de lagere katholieke clerus in Vlaanderen, die zich Vlaamsgezind en anti-Frans opstelde uit vrees voor de secularisering.Ga naar eind77 Terwijl de oude volksheld voor de kerk slechts een subversieve anarchist was geweest, kon de strijder voor de Nederlanden die De Coster van Uilenspiegel had gemaakt, relatief gemakkelijk in een katholiekflamingantisch discours worden ingeschakeld, vanuit een gezamenlijke anti-Franse bekommernis. Dat het Bruylants inderdaad min- | |
[pagina 45]
| |
stens zoveel te doen was geweest om een verdediging van traditionele, pre-moderne waarden als om het behoud van de Vlaamse taal, bleek uit de verantwoording die hij aan zijn boek toevoegde. Met het schrijven van zijn boek had hij vooral de jongeren willen wakker schudden ‘die de Vlaamschgezinde gevoelens als nutteloos en noodeloos beschouwen, omdat vele Vlamingen in den invloed van de Fransche Revolutie geen gevaar meer zien’.Ga naar eind78 Niet de Franstalige Belgen vormden voor Bruylants een gevaar, wel de Fransen uit het Frankrijk van de Revolutie. Tijdens de eerste decennia van de zoste eeuw profiteerde Tijl Uilenspiegel dus mee van de impuls die de Vlaamse Beweging kreeg tijdens die periode, maar hij slaagde er vooralsnog niet in het verzuilde karakter van die beweging te overstijgen. Veeleer werd hij uiteengereten door de opbodpolitiek tussen de katholieken en de vrijzinnigen, die beiden het monopolie over de Vlaamsgezindheid voor zich opeisten. Het gezamenlijke optreden van de ‘drie kraaiende hanen’ - de socialist Huysmans, de katholiek Van Cauwelaert en de liberaal Franck - ten gunste van een vernederlandste universiteit, deed vooralsnog weinig af aan dit fundamenteel verzuilde klimaat.
De Eerste Wereldoorlog bracht hierin, zoals in zoveel, een bruuske verandering. Een verandering die van cruciaal belang was voor de verdere evolutie van Tijl Uilenspiegel. Terwijl voordien de Vlaamse eisen vrijwel steeds geformuleerd werden binnen de bestaande politieke fracties, die slechts occasioneel tot een Vlaamse frontvorming kwamen, werden tijdens die oorlog de kiemen gelegd voor een reële partijvorming op basis van de Vlaamse desiderata. Hiermee was de cruciale stap van cultureel flamingantisme naar Vlaams-nationalisme gezet, althans door een klein gedeelte van de Vlaamse Beweging. Dat betekende niet zomaar een versnelling van een bestaande evolutie, maar wel een fundamentele gedaanteverandering. De Vlaamse eisen werden door deze groep resoluut bovenaan het politieke programma geplaatst (dus boven de levensbeschouwelijke geschillen), met de eis van politiek zelfbestuur als logisch gevolg. Hoewel dit nog slechts zeer zelden een pleidooi voor een onafhankelijk Vlaanderen inhield, maakte deze eis voor het eerst een conflict tussen Vlaanderen en België mogelijk. De | |
[pagina 46]
| |
geschiedenis van het interbellum en de Tweede Wereldoorlog, maar ook de naoorlogse geschiedenis van België, bewijzen dat. Katalysator van deze evolutie was een door de Duitse bezetter haastig geïmproviseerde strategie, die de geschiedenis zou ingaan als de Flamenpolitik. Toen deze het in Vlaanderen aanwezige ressentiment over het slabakken van de politieke emancipatie van Vlaanderen aanvoelde, besloot hij daarop in te spelen door een aantal verlangens van deze radicale Vlaamsgezinden in te willigen. Slechts een kleine groep, overwegend jonge en radicale Vlaamsgezinden, aanvaardde deze uitgestoken hand in de hoop op die manier het Vlaams emancipatieproces te versnellen - al waren de meningen over het toekomstige Vlaanderen binnen deze groep wel erg verscheiden. Om het contrast te benadrukken met de traditionele Vlaamse Beweging, die de vaderlandse godsvrede wilde behouden zolang de oorlog duurde, noemden deze radicalen zich ‘activisten’. Dat de eis voor een eigen, Nederlandstalige universiteit bovenaan het verlanglijstje van de Vlaamsgezinden - en niet alleen van de meest radicalen - stond, hadden de Duitse bezetters maar al te goed begrepen. In 1916 vormden zij de bestaande, Franstalige Rijksuniversiteit van Gent dan ook om tot een Nederlandstalige universiteit en noemden ze naar de Duitse gouverneur-generaal Von Bissing. De kleine groep professoren en studenten aan deze nieuwe universiteit vormde één van de voornaamste broedplaatsen van het activisme. Het was in dit milieu dat Tijl Uilenspiegel pas goed uit zijn politieke marginaliteit werd gehaald en resoluut in het pantheon van Vlaamse helden werd gebeiteld. Op aandringen van hun eerste praeses Arthur Mulier, die dweepte met ‘de in zijn Uylenspieghel-geest zo karakteristieke Vlaamse volksaard’, gaven de studenten van de Von Bissing-Universiteit aan hun ‘gezelligheidsvereniging’ de naam Ulenspiegel.Ga naar eind79 De nationalistische dichter Wies Moens, één van de smaakmakers van het Gentse activisme, benadrukte in zijn memoires dat men die naam niet had gekozen ‘wegens z'n hoedanigheid als meester in de grappen en grollen, gelijk de BlauwboekenGa naar eind80 ons zijn figuur hebben overgeleverd’. Wél moest hij dienen ‘als zinnebeeld van den Vlaamschen levensdrang, als vertegenwoordiger van ‘Vlaanderens geest’, overeenkomstig de uitbeelding die Charles de Coster ons van hèm had nagelaten’. Via | |
[pagina 47]
| |
de Duitse vertalingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen werden verspreid (en die níet op de index stonden), ‘deed het “epos” van De Coster’, aldus nog Moens, ‘eerst thàns zijn invloed gelden op de Vlaamsche Beweging’. Meer zelfs, in de Gentse studentenkringen begreep men volgens Moens meteen dat het romantisme van De Costers Uilenspiegel-figuur als nationaal symbool een veel grotere potentie had dan de bestofte romantische helden van Conscience: ‘Zooveel motieven, feiten en toestanden met betrekking tot dien strijd lieten zich makkelijk “actualizeeren”, al was het ook méér in een symbolischen, of zelfs louter illustratieven, dan in een strict-werkelijkheidsgetrouwen zin’.Ga naar eind81 Om die redenen opende Wies Moens in Aula, het blad van het Gentsch Studentencorps, een politiek-satirische ‘Uylenspieghelrubriek’. Moens' adept Arthur De Bruyne zou vele jaren later getuigen dat deze voorliefde voor Uilenspiegel beperkt bleef tot de kleine kring, vaak Groot-Nederlands voelende intellectuelen uit het Gentse universitaire activisme.Ga naar eind82 Toch zijn er aanwijzingen dat Uilenspiegels invloed verder reikte en dat hij ook in ‘eng-Vlaamse’ activistenkringen aan betekenis won. In het Antwerpse geïllustreerde weekblad Vlaamsch Leven, dat onder redactie stond van de wat oudere activist Willem Gijssels, verschenen eind 1917, bij de vijftigste verjaardag van de Légende, enige artikelen over De Coster en zijn werk. Daarin werd zonder schroom, ja zelfs met zichtbaar genoegen, erkend dat het door de Duitse vertalingen was dat Uilenspiegel nu plots op het Vlaamse toneel kon verschijnen. Of, met de woorden van de Brusselse toneelschrijver en novellist Hendrik Coopman, dat het ‘vreemde “Barbaren’” waren ‘die ons zouden leeren [Uilenspiegel] in hooger beroep te huldigen!...’ Toch vroeg dezelfde Coopman zich bezorgd af of het ontwaakte Vlaanderen ditmaal wél naar Uilenspiegels stem zou luisteren.Ga naar eind83 Een groep Leuvense, overwegend socialistisch gezinde activisten was dat in elk geval van plan. De groep bestond hoofdzakelijk uit jonge onderwijzers, onder wie Leo Magits, de plaatselijke secretaris van de Socialistische Jonge Wachten die later een belangrijk pleitbezorger van de Vlaamse zaak zou worden binnen de Belgische Werkliedenpartij.Ga naar eind84 Zij publiceerden in februari 1918 een weekblad met als titel Uilenspiegel van Leuven en als leuze de laatste regels uit de Légende d'Ulenspiegel: ‘Est-ce qu'on enterre Ulen- | |
[pagina 48]
| |
spiegel, l'esprit, Nele, le coeur de la mère Flandre? Elle aussi peut dormir, mais mourir, non’. In een redactionele mededeling waarmee het blad van wal stak werd aan dit verrijzenismotief een wel zeer specifieke wending gegeven. Op allegorische wijze werd verteld hoe Uilenspiegel in augustus 1917, tijdens een wandeling door zijn geliefde Hageland door ‘den eeuwigen vijand van den Vlaamschen stam’ - daarmee werd de Belgische staat bedoeld - op lafhartige wijze in het water van de Gete werd geduwd en een wrede dood dreigde te sterven. Gelukkig hoorde ‘de blonde Duitscher met blauwig oog’ zijn dodenlied, dat het dodenlied van Vlaanderen was, en redde hem uit het water, ondanks de vijandigheid van het Vlaamse volk. En de parabel eindigde als volgt: ‘De stille stem van den Wekker van Vlaanderen - van den grooten zinnebeeldigen Thijl - prevelde dankbaar: ‘Het daghet in het Oosten’... De gehate Pruis wierp de reddingsboei!...’Ga naar eind85 Voor de redacteurs van het tijdschrift bleek deze reddingsboei achteraf zeer verraderlijk: zij liepen stuk voor stuk gevangenisstraffen op, variërende van 4 maand tot een jaar.Ga naar eind86 Hoewel de activisten de Uilenspiegel-figuur niet hebben binnengebracht in de Vlaamse retoriek, was het wel in hun kringen dat katholieken en vrijzinnigen voor het eerst dezelfde Uilenspiegel konden huldigen, namelijk de Uilenspiegel van Charles De Coster - ondanks de antiklerikale toon van diens boek. Voor de vurig katholieke Wies Moens bijvoorbeeld verbleekte ‘het fel antiroomsche’ van sommige passages ‘geheel naast de vurige schildering van 't groeiend volksbesef in de “benauwde Nederlanden”, welke schildering het boek maakte tot een nationaal manifest’.Ga naar eind87 Het nationalistische credo van deze activisten maakte levensbeschouwelijke verschillen secundair en zij hadden geen katholieke versie nodig om De Costers Uilenspiegel te kunnen smaken. Op die manier werd Tijl Uilenspiegel door de activisten gedeeltelijk aan de verzuiling onttrokken. Na de oorlog werden deze pleidooien voor ontzuiling ten bate van Vlaanderen hernomen door de Vlaams-nationalisten, die zich onder de naam ‘Het Vlaamsche Front’ aaneensloten tot een politieke partij, doorgaans kortweg ‘Frontpartij’ genoemd. Deze partij ging aanvankelijk niet uit van de activisten, maar wel van de zogenaamde ‘Frontbeweging’: de beweging die gedu- | |
[pagina 49]
| |
rende de oorlog ontstaan was in de loopgraven, waar een aantal intellectuelen opkwam tegen de achteruitstelling van de in meerderheid Vlaamse soldaten door hun overwegend Franstalige oversten. Deze beweging was aanvankelijk vurig patriottisch, maar had zich doorheen de oorlogsjaren zo sterk geradicaliseerd, dat zij met haar eis tot zelfbestuur dicht in de buurt kwam van het activistische programma. Toen koning Albert I na de oorlog weigerde de eis van de vernederlandsing van de Gentse universiteit in te willigen en vele activisten aan een door henzelf onrechtvaardig genoemde rechtspraak werden onderworpen, groeide de solidariteit tussen de ‘Fronters’ en de activisten, en konden deze laatsten worden opgenomen in het Vlaamsche Front, dat daardoor van meet af aan een anti-Belgische stelling in zich opnam. De Godsvrede-idee, waarmee tijdens de oorlog gedoeld werd op het terzijde schuiven van ‘communautaire’, levensbeschouwelijke en sociale geschillen ten voordele van de Belgische eendracht, werd door de Frontpartij omgevormd tot een pleidooi om de twee laatste breuklijnen (tijdelijk) te begraven en zich met alle energie op de eerste te werpen.Ga naar eind88 In de pen van Multafero, schuilnaam van de gereputeerde dichter en kunstcriticus Pol De Mont, die nog persoonlijk contact met Charles De Coster had gehadGa naar eind89, werd niemand minder dan Tijl Uilenspiegel een pleitbezorger van deze Godsvrede-idee.Ga naar eind90 In zijn pamflet Een droom van Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak liet hij deze twee vagebonden hun toevlucht voor de nacht nemen op het Kielkerkhof te Antwerpen. Tijdens die nacht - ‘toevallig’ de nacht van 11 op 12 juli, de nacht na de Vlaamse feestdag dus - beleven Tijl en Lamme identiek dezelfde droom: Hendrik Conscience, de ‘Patriark’ die op het Kielkerkhof begraven lag, stond op uit zijn graf en riep alle Vlaamsgezinden uit het verleden, uit alle delen van het land, wakker. Wanneer deze allemaal, tot en met de pas overleden IJzersoldaten, waren toegekomen op het kerkhof, ontspon zich onder hen een discussie die al gauw evolueerde naar een vurig en algemeen aanvaard pleidooi voor Godsvrede en voor de oprichting van een Vlaams-nationale partij. Vooral Max Rooses, de liberale flamingant die samen met Pol De Mont aan de basis had gelegen van de literaire vernieuwing van de jaren 1880, nam daarbij het voortouw, al liet hij ruimte voor enig pragmatisme: ‘Diege- | |
[pagina 50]
| |
nen die als leuze voeren: Klauwaerd en Geus, en degenen, die op hun vaandel schrijven: A.V.V.-V.V.C., zullen het van hun geweten niet verkrijgen, dat het wereldbeschouwing of religieuze overtuiging doe zwijgen, om alleen het rasgevoel te laten spreken! Deze allen zullen blijven strijden onder hun eigen, oude vlag. Maar, en nu bid ik u, mij wél te begrijpen! - deze trouw aan hun filozofische princiepen moet dan ook eerlijk worden opgewogen door even innige trouw aan hun stam en taal!’ Met andere woorden, Rooses geloofde binnen de bestaande verzuilde context niet meteen in een eengemaakte Vlaams-nationale partij, maar drong er fel op aan dat de flaminganten er in hun respectieve partijen over zouden waken dat het zogenaamde ‘Minimumprogramma’ - de algemene eentaligheid van Vlaanderen - zou worden verwezenlijkt. Albrecht Rodenbach, de 19de-eeuwse West-Vlaamse dichter die aan de basis had gelegen van de West-Vlaamse studentenbeweging, en de Fronter Firmin Deprez, gingen akkoord, maar gaven te kennen dat voor hen de creatie van een Vlaams-nationale partij het eigenlijke doel bleef. Dat ook de vernederlandsing van de Gentse universiteit vooraan op de agenda moest staan, daar waren alle aanwezige flamingantische geesten het roerend over eens. Bij het ontwaken bespraken Tijl en Lamme hun gedeeld visioen. Beiden voelden zich er rechtstreeks door aangesproken, maar hun reacties stonden diametraal tegenover elkaar. Lamme was bang en wist niet wat hij moest doen, Tijl daarentegen was vastberaden: ‘Het klare, eenvoudige, overtuigende woord van Rooses wordt mijn wet!’ Bij zijn pogingen om Lamme, de ‘Goedzak van Vlaanderen’, te overtuigen datzelfde te doen, liet Pol De Mont hem een passage uit de Légende parafraseren: ‘Schud den versleten, rampzaligen Goedzak af en word stoutzak, Boudzak, Durfzak, Doenzak eens en voor altijd!’Ga naar eind91 Anders, zo beloofde Uilenspiegel, ‘ransel ik u af [...] zoo waar als op dit oogenblik de assche van mijn Vader gloeit als een vuurkool op mijn borst!’ Lamme wordt overtuigd en samen trekken zij op naar Antwerpen, terwijl Uilenspiegel roept: ‘De Gentsche Hoogeschool de Vlaamsche Hoogeschool!’ Lamme, die nu helemaal warm loopt voor de zaak, maakt Uilenspiegel erop attent dat hij iets nog belangrijkers uit Rooses' boodschap vergeet te scanderen, iets dat ‘den Vlaamschen Goedzak’ ook moest ingeprent worden: Geen ware Vlaming stemt nog ooit voor een frans- | |
[pagina 51]
| |
kiljon! - Of, om het positiever uit te drukken: ‘Vlaanderen Vlaamsch! heel Vlaanderen Vlaamsch! Vlaanderen niets dan Vlaamsch!’ En onder het scanderen van deze leuzen trekken zij voort naar de stad... De radicalisering die de Vlaamse Beweging door toedoen van de Eerste Wereldoorlog had ondergaan, kwam treffend tot uiting in dit pamflet. Het kwam er voor De Mont, die zich nochtans niet in het activisme had geëngageerd, niet langer op aan gelijke rechten voor de Nederlandse taal te verwerven, maar wel een linguïstisch en ‘etnisch’ zuiver Vlaanderen te verkrijgen, waarin uitsluitend Vlamingen over hun lot zouden beslissen. Ook op een minder programmatisch niveau droeg Tijl Uilenspiegel bij tot de verwezenlijking van deze Godsverde-idee. In de marge van de partijvorming rond het Vlaamsche Front ontstond immers ook in vele Vlaamse steden een Vlaams-nationalistische ‘subcultuur’, die volgens sommigen de kenmerken aannam van een ‘minizuil’, maar die nooit zoals de echte zuilen de status verwierf van officieuze gesprekspartner van de Belgische staat. Verzamelpunten van deze Vlaams-nationalistische subcultuur waren de zogenaamde ‘Vlaamse Huizen’, cafés die tegelijk dienst deden als vergaderplaats en als ruimte voor Vlaams-nationale manifestaties. In Gent werd dit Vlaams huis, in de lijn van de activistische gezelligheidsvereniging, ‘Uilenspiegel’ genoemd. Toen deze taverne in 1920 tot naamloze vennootschap werd verheven, bepaalden de statuten - ongetwijfeld geïnspireerd door de Légende van De Coster - dat zij het symbool moest worden van ‘het nimmer stervende Vlaanderen’, een verzamelplaats dus voor radicale Vlaamsgezinden van alle politieke strekkingen.Ga naar eind92 In de daaropvolgende jaren werden ook in andere steden Vlaamse huizen naar Uilenspiegel genoemd.Ga naar eind93 Slaagden de activisten en in hun spoor de Vlaams-nationalisten er dus in Tijl Uilenspiegel gedeeltelijk aan de verzuiling te onttrekken, het strijdlustige pamflet van De Mont maakt meteen duidelijk dat zij hem tegelijk aan een nieuwe tweedeling onderwierpen, de tweedeling namelijk die Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog tegen België - en dus tegen de ‘franskiljons’, later pas tegen de Walen - opzette. | |
[pagina 52]
| |
Tijl werd letterlijk uiteengereten door deze nieuwe breuklijn. Want al had de toe-eigening door de activisten van Uilenspiegel een handlanger van de Duitsers - en dus een vijand van de Belgische staat - gemaakt, het imago van anti-Spaanse verzetsheld dat De Coster hem had toebedeeld, kon minstens zo gemakkelijk worden geactualiseerd door hem tot een anti-Duitse, Belgische patriot om te turnen. Voor velen in België ging Tijl Uilenspiegel tijdens de oorlogsjaren dan ook het verzet tegen Duitsland symboliseren.
In deze prent van oorlogsvrijwilliger James Thiriar wilde de Belgische soldaat Uilenspiegel zich vooral wreken op de activistische ‘landverraders’.
Eerst en vooral aan het Front zelf. De graficus James Thiriar, die als oorlogsvrijwilliger meestreed in de loopgraven aan de IJzer, beschreef na de oorlog hoe een medesoldaat op de verwoeste kerk van Lampernisse de slotwoorden van de Légende aanbracht als een vorm van pep-talk temidden van de oorlogsellende. Thiriar zelf bespeelde in een prent uit 1918 eerder het thema van de wraak dan dat van de hoop. Uilenspiegel verscheen er uitgedost als Belgisch | |
[pagina 53]
| |
soldaat en sprak er zijn banvloek uit over de landverraders. Hij kon daarvoor letterlijk uit de Légende citeren, maar het was duidelijk dat die landverraders niet de Malcontenten, maar de activisten waren.Ga naar eind94 Maar ook buiten het IJzerfront inspireerde Uilenspiegel het verzet tegen de bezetter en zijn handlangers. De Fransschrijvende Antwerpse literatuurcriticus Robert Guiette getuigde hoe hij tijdens de eerste Duitse bezetting het boek van De Coster, dat hij tevoren weinig had kunnen waarderen, leerde appreciëren dankzij het patriottische karakter ervan. Vooral de slotwoorden van het boek vervulden hem met hoop en trots. En hij was niet de enige die deze ervaring meemaakte: ‘Die woorden, op een ogenblik dat er ons nog slechts een lapje vaderland restte, deden rillen van hoop en raakten alle Belgen tot in hun diepste wezen, waar ze ook vandaan kwamen. Ze vonden er de geur en het beeld van hun geplunderd en verpletterd vaderland’.Ga naar eind95 Toen de West-Vlaamse schrijver Stijn Streuvels in 1915 wereldkundig maakte dat hij een jaar eerder een gezellige avond had doorgebracht met een aantal Duitse officieren die in zijn woning waren ingekwartierd, verweet de Antwerpse, Franstalige schrijfster Marie Gevers hem de ‘geest van Tijl’ te hebben verraden.Ga naar eind96 Toch was het vooral nà de oorlog, terwijl de opstoot van Belgisch patriottisme nog doorzinderde, dat Uilenspiegel als bezieler van het verzet tegen de Duitsers werd voorgesteld. De Waalse schrijver Maurice Des Ombiaux gaf in 1918 te kennen dat Uilenspiegel, als hij nog geleefd had, ‘zich ongetwijfeld voor de koning zou hebben ingezet’.Ga naar eind97 Dat is ook wat de Engelsman Geoffrey Withworth hem liet doen in zijn tijdens datzelfde jaar uitgegeven versie van de Légende, die werd omgevormd tot één lange hulde aan het dappere België van Koning Albert.Ga naar eind98 Maar ook in de Nederlandstalige romanliteratuur werd Tijl Uilenspiegel, naast Koning Albert en de Guldensporenslag, het derde tot patriottisme ‘aanwakkerende motief’.Ga naar eind99 De meest opmerkelijke van deze romans was opnieuw van de hand van Auctor alias Jan Bruylants. Diens Tijl Uilenspiegel aan het Front en onder de Duitschers, dat in 1921 verscheen, was een vrijwel woordelijke transpositie naar de 20ste eeuw van zijn in 1904 verschenen Boerenkrijg-versie van de Légende. In plaats van Brigand was Uilenspiegel een Belgisch-patriottische, Vlaamsvoelende sol- | |
[pagina 54]
| |
daat in de oorlog tegen Duitsland geworden. Wanneer hij op het einde van het boek door de Duitsers wordt geëxecuteerd - om uiteraard al snel daarna te verrijzen - roept hij niet, zoals in het eerste boek ‘Leve het Vaderland!’, maar wel ‘Leve Belgiël’, pas in tweede instantie gevolgd door ‘Leve Vlaanderen’. In Thijl Sperreman, de Uilenspiegel-bewerking van de Kortrijkse journalist en volksboekauteur René Vermandere, sterft de Belgische soldaat Tijl wél
Jan Bruylants, alias Auctor, liet Uilenspiegel als Belgische patriot optreden tegen de gehate Duitsers.
op het slagveld, maar leeft hij voort in het monument van de onbekende soldaat.Ga naar eind100 Ook de ‘scharlaken Thijl’ uit de in 1920 verschenen roman van Herman Teirlinck werd bij zijn hardnekkig verzet tegen de Duitse overweldiger (onder meer als oorlogspiloot), geleid door een combinatie van Vlaamsvoelendheid en Belgische gezindheid, zelfs van royalisme, maar dat was dan ook zowat de enige gelijkenis met de Tijl van Auctor.Ga naar eind101 Terwijl die laatste vroom katholiek was en moraliserend handelde, was Teirlincks Tijl een vitalistische held die het volle en moderne leven, waarin zowel eros als thanatos ruimschoots hun deel hadden, vrijuit in zich liet opwellen. Zowel zijn flamingantisme als zijn Belgische gezindheid kaderden trouwens binnen een meer omvattend ideaal van een meer rechtvaardige mensheid.Ga naar eind102 Met de nodige reserve kan worden beweerd dat Teirlinck de progressief-liberale lijn doortrok die De Coster door zijn Légende had laten lopen. De oude, levensbeschouwelijke breuklijn liep nog als een kloof tussen Bruylants en Heirman Teirlinck, maar in het ‘communautaire’ | |
[pagina 55]
| |
conflict, dat in die periode van de activistenprocessen zo centraal stond, stonden beide auteurs in hetzelfde kamp. De derde breuklijn die traditioneel doorheen de Belgische geschiedenis wordt getrokken, meer bepaald de sociale breuklijn, leek net als de levensbeschouwelijke breuklijn dankzij de oorlog gedeeltelijk te zijn gepacificeerd. De socialisten waren bij het begin van die oorlog immers opgenomen in de regering van nationale unie en hadden hun bijdrage geleverd aan de oorlogsinspanning. In tegenstelling tot de flaminganten werden zij daar na de oorlog ruimschoots voor gecompenseerd door koning Albert en de partijleiders, die in 1918 te Loppem buiten het parlement om de krijtlijnen van de naoorlogse Belgische politiek uittekenden. Het algemeen enkelvoudig stemrecht garandeerde een nieuwe socialistische doorbraak in het parlement, een aantal belangrijke sociale wetten werden aangekondigd en de politiek van tripartite-regeringen werd verdergezet. De salonfähigkeit van de socialisten betekende evenwel nog geen duurzame sociale pacificatie. Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden zich immers, buiten België, ontwikkelingen voorgedaan die de sociale breuklijn hernieuwd onder spanning konden brengen. Meer bepaald de machtsgreep van het communisme in Rusland (1917) gaf ook in heel Europa een nieuwe impuls aan revolutionaire initiatieven, die in het onzekere naoorlogse klimaat een goede voedingsbodem vonden. Dankzij de voorzichtige politiek van Albert I tijdens de oorlog (waardoor relatief weinig Belgische soldaten een zinloze dood in de loopgraven hadden gevonden) en dankzij de eerdergenoemde sociale maatregelen, was de levensvatbaarheid van deze initiatieven ‘links van de Belgische Werkliedenpartij’ in België relatief gering.Ga naar eind103 Maar een groep beginselvaste communisten kon geen vrede nemen met de nationalistische en verzoenende positionering van de socialistische leiders en richtte in 1921 een Communistische Partij op. Al vóór de Eerste Wereldoorlog gold De Costers Uilenspiegel als een symbool in de progressieve tegenbewegingen in het tsaristische RuslandGa naar eind104 en dat potentieel werd na 1917 gretig uitgebuit door de nieuwe communistische machthebbers, die Uilenspiegel voorstelden als de incarnatie van het proletarische verzet tegen de bourgeoisie. In tegenstelling tot de katholieken en nationalisten in Vlaanderen moesten zij Uilenspiegel daarvoor niet onderwer- | |
[pagina 56]
| |
pen aan wonderlijke metamorfosen, maar konden zij volstaan met geannoteerde vertalingen van De Costers roman. In bijhorende inleidingen en besprekingen werd de marxistische interpretatie van Uilenspiegel echter steevast herhaald. Ondanks alternatieve versies van auteurs als Eduard Bagritski en Osip Mandelsjtam, die Uilenspiegel eerder als nationale dan als proletarische held opvoerden, werd deze marxistische lezing in 1930 geofficialiseerd door Anatoli V. Lunatsjarski, de toenmalige Commissaris voor Cultuur en Onderwijs.Ga naar eind105 Gezien de toenemende invloed van Moskou op de West-Europese communistische partijen, leek het niet onwaarschijnlijk dat ook deze proletarische Uilenspiegel in het Belgische communisme zijn intrede zou doen. In de eerste jaren na de oorlog waren daar evenwel weinig tekenen van te bespeuren. Het Belgische communisme had Uilenspiegel toen nog niet ontdekt. Kortom, tijdens de eerste drie jaar na de oorlog, die gekenmerkt werden door een streven naar wereldbeschouwelijke en sociale verzoening, zowel op regeringsvlak als binnen het radicale flamingantisme, zien we twee nieuwe Uilenspiegels ontstaan in Vlaanderen: een hevige, min of meer anti-Belgische Vlaams-nationalist en een Belgische patriot met een grote liefde voor Vlaanderen. Het derde Uilenspiegel-type, de internationalistische proletariër, verscheen voorlopig nog niet op het Belgische strijdtoneel. Was deze laatste per definitie vrijzinnig en in dat opzicht althans een directe erfgenaam van De Costers held, dan werd de religieuze gezindheid van de twee ‘Vlaamse’ Uilenspiegels enigszins bedekt gehouden, of toch minstens niet al te sterk benadrukt. Zowel de Belgischgezinde als de Vlaams-nationalistische auteurs waren er voor beducht het levensbeschouwelijk-pacificatorische klimaat van de onmiddellijke naoorlog te doorbreken. |
|