Het zaad(1944)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] De visschen (water) Droom'rig gewiegd, o water, in uw gaarde hangen de sluiers in den blauwen schijn. Er gaat een diep en donker zwenken naar de bebiesde wallen en een loom gedein van rimpels... als 't beneden in de zwaarden der lisschen heen en weer schiet en een klein geluid van plonzen soms en ritslen, waar de reeksen van rit en broed gelegerd zijn. De drift jaagt koud en pijlsnel over de slijken. Een glanzend volgen weêrlicht ginds en hier; een felle stuwing of een loom ontwijken. De ganzenbloemen trillen soms en reiken uit de mysteriën van agaat en wier, waarin de gladde bronst komt overstrijken. Vorige Volgende