Het zaad(1944)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] De vogels (lucht) Heimwee naar het begeest'rend hoog der lucht rukken de vogels uit d'Aprilsche twijgen. De prille schemer trilt al van gerucht, dat welig opsniert naar het licht gaat stijgen. De vinnige musschen kibblen kort, diep nijgen de duiven tot elkaar of slaan ter vlucht. De vinken schieten laag langs in 't bekrijgen, en de fazant kirt, eenzaam en bevrucht. Tusschen het hellinggras liggen in 't bronze de matte eieren en de meeuw betript het wijfje voor het sneeuwend golvengonzen. De roeken krijschen rond het torenbonzen, waar een verloren strootje afwaarts glipt... Het hemelsch leven woelt weer in de donzen. Vorige Volgende