Het zaad(1944)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Tweede terzien [pagina 29] [p. 29] Het werk der handen Al wat alom zich roerde en openbaarde - sinds God den vragend' Adam, als een tak die wortelloos nog tast, in 't onverklaarde nanachtlijk licht, de vingerspits toestak; En dit nog droomzwaar lichaam als besnaarde met energie en leefdrift, recht en strak - kreeg doel en stem en breidde zich op aarde gelijk een boom, die uit den bodem brak. In 't effen voorhoofd grifte zich het fronzen. In d'onbehouwen steen zinvol de daad. En een groot raderwerk ving aan te gonzen. Sinds zich de nek kromt en de hamers bonzen springt aller arbeid laag en hooggaand zaad uit duizend handen over in de onze. Vorige Volgende