Het zaad(1944)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] De meloenen Uit stilte en eenzaamheid ontsluimerd' het, al wat hier fleurt en trantelt en wil bloeien. De beziën blozen tusschen 't bladernet, maar aan de aarde de meloenen gloeien. Roerloos en laag in een zonloom vermoeien zwellen zij gulden in hun geurend bed, totdat de zoetheid weder af zal vloeien, zooals de maangloed mindert, onverlet. Geen storm of regen die haar bloei kwam striemen. De groote stilte deed het mijmrend kiemen en om dit centrum beeldde zich 't heelal. Een wereld, volgestuwd van licht en weelde, die zich dan hérbezòn en zich verdeelde, het bloed vergoot, maar daardoor leven zal. Vorige Volgende