Het zaad(1944)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] De korens Hoe 't glanst en deint en wendt op elk bevinden, de wieg der korens kantelt 't allenkant. Daar lacht het lieve licht uit, het beminde en zingt het lied van het volstemming land. Het wordt alom bewandeld door de winden wat star weerstreeft of afnijgt elegant. Tot het verstomt en willig zich laat binden en hangt verlangend naar 't geopend zand. Eens weggeslingerd, springend tot fonteinen over der aarde donkerenden schoot; dan na 't uitbundig en bevallig deinen slaan vuur en vlegel het tot meel en brood. Als wij, ópgaand, al ondergaande zijn en het leven schoren door een schijnbr'en dood. Vorige Volgende