Uit de wijdte(1943)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Winterboom Gestriemd van regen, aan den rand der hei en afgebogen naar het toornend Westen; zijn kale takken tot een groot gewei waaruit één vaan zwiert aller bladerresten; van wat hij moeizaam won beroofd en vrij voor allen smaad en ondergang ten leste, hoe zie ik in 't verweer der takken mij het taai geloof in wat hij zong, bevesten. Die eens de vreugd zòò zwaar gedragen heeft tot eigen schaduw, kan 't verlies niet haten. Wie zòò zichzelve tot in 't uiterst geeft hoe moet hij rijk zijn in zijn arme state. Want hij voelt klaar, dat hij te dieper leeft en 't alles wint door alles los te laten. Vorige Volgende