Uit de wijdte(1943)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Pioenen Breed langs mijn tuinpad pronken de pioenen, die sterke rozen met hun diep fluweel. De zomer zelf wil zich in hen verzoenen, in alle volheid van hun bloem en steel. Zij staan als rosse vuisten tusschen 't groenen. En hun vervloekte geur is wrang en scheel. Zij zijn uitdagend, dav'rende klaroenen, Of 't nog besloten lied tot aan hun keel. Zij willen dat ik klein en slaafsch zal leven. Uit slijk zal bloeien hier aan stut en steen. Maar God gaf mij dit bloed voor mij alleen! En heeft m' om niet geen stijl en vuur gegeven, opdat ik schreeuw tot wien ik overleen: Leef tot het uiterste en dan... waai heen! Vorige Volgende