De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] XVIII. Ik heb mijn paard, mijn wilde paard gegrepen. Ik heb mijn haat, mijn trots, mijn bloed getemd. Ik heb het eind'lijk met de wilde knepen van al mijn wilskracht in mijn vuist geklemd. Het heeft vernietigd en in blind'lings hijgen is het vertrappend door mijn hart gegaan. Het heeft verwond en schamper neer doen zijgen en het is steig'rend tot mij opgestaan. Nèer dwong mijn hand dat zwart en angstig wezen. Nu staat het sidd'rend en doorrild van vreeze, naast mijn verzonkenheid, gespannen, stil. Als gij mij eenmaal, liefde, weer komt vragen, hier staan twee beelden tot het eind der dagen. Hier is mijn zelfzucht en hier is mijn wil. Vorige Volgende