De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] XII. Ik heb mijn hoofd vaak in uw schoot gelegd verward en klagend en bedroefd ten doode. Ik heb mijn leven in den droom gezegd. Gij wist het raadsel, dat ik had van noode. Ik hing U aan, ontwapend en oprecht. Gij hebt geglimlacht, dat ik U vergoodde. En toen ik opstond tot het nieuw gevecht, was ik gegrepen en mijn kracht gevloden. Nu sta ik eenzaam in den tempelhal, blind en gebonden, tusschen Filistijnen. Ik wacht en bid dat God mij zenden zal de laatste kracht, om alle vreugd' en pijnen in één omhelzing en geweld'gen val in 't puin van mijn geloof te doen verdwijnen. Vorige Volgende