De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] XI. Al grooter rees de maan van achter 't land. En de verheven populierenkruinen stonden extatisch voor dien rooden brand. De nachtegalen kweelden in de tuinen. Toen brak mijn twijfel en ik nam uw hand en lei die zachtjes aan mijn hart, dat bonsde; en voelde eeuwig mij aan U verwant, en heel mijn leven achter mij vergonsde. En ik ben eenzaam van dat uur af aan, dat ik stil rees, gelijk de maan uit duister naar uwen hemel, liefde, en uw luister. En word ik wakker van dien ouden waan, is 't, of ik nog, als in dien nacht hoor spreken ‘Ik hou van jou’.... en of mijn hart zal breken. Vorige Volgende