De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] IX. Gij streelt mijn hand en stil, naast U gezeten, hoor ik de woorden, die ge voor mij kiest. ‘Het sterkste staat die mensch toch in dit leven die langzaam wint, al naar hij meer verliest.’ Gij lacht mij toe, lieftallig en versleten. Gij drukt mijn hand. Ik zeg ‘natuurlijk kind. Ik heb dit altijd ook diep in mijn hart geweten Ik heb dien vrede, kind, nog boven U bemind. Maar hoe vind ik den weg om U nièt meer te vinden Maar hoe ontzwerf ik dit, wat mij aan U verpandt? Hoe vind ik dat stil huis, waar de gesloten blinden de zon van uw gezicht weert met gestrenge hand? Niets, niets dan eenzaamheid nog moge mij omwinden. Hoe blusch ik toch dit vuur, dat mij aan U verbrandt?’ Vorige Volgende