De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] VII. De nacht is lang en zwart, voor die, verscheurd van binnen, in 't machtelooze bed zijn radeloosheid dooft. En droog schuift het geluid van het onrustig linnen gelijk een toonloos lied langs het doodzieke hoofd. Hoe martelt ons het spel van gaan en herbeginnen, van moed, die ons ontvlucht, geluk, dat weer verdooft, van zwakheid, die ons tart, van heimwee dat wil winnen, van wijsheid, klaar en star, van angst die haar weer rooft! Dan zien wij door ons raam plots in dat zwart' en verre verdriet, dat schreit en snikt en diep met ons verzinkt, het koel-standvastig licht der flikkerende sterren, dat met zijn rechte pijl door alle sferen dringt. En 't is ons bij dat licht, dat niets ons kan versperren, of nog een klein geluk door onze wanhoop zingt. Vorige Volgende