De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] VI. Zij zeiden tot elkaar, wanhopig en verslagen, elk uit de bitterheid van hun ontgoocheling, dat zij het leven niet meer samen konden dragen en als het morgen werd elk zijne wegen ging. Toen wendden zij zich af en hun gezichten lagen naar een verschiet gewend, dat treurend openhing, Maar in dit laatste uur kwam diep bewogen klagen het onvergeet'lijk lied van hun herinnering. Dan sloten zij hun hart, om deze pijn te stillen, en d'oogen loken zij, heet en van tranen blind. En beiden voelden zij door hun vertwijf'ling trillen dezelfde teederheid, die werelden verbindt. Want, als een spiegelbeeld van beider goede wille, stond vragend tusschen hen en zag hen aan.... het kind. Vorige Volgende