De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Late Geranium Een bloem terhalverhoogte van het verblindend raam, in witte zon en schaduw nog levend in Gods naam. Haar kroon is nauw nog bloeiend, haar stengel amper groeiend; de laatste bleeke loten staan wachtend en gesloten. Een hand schuift in den morgen het wit gordijn terzij. Dan lacht haar kleine kroon nog in 't licht, dat trekt voorbij. Dan valt de middag, grijzend en zij staat, roerloos rijzend, in liefde ongeboren en veel te hoog verloren. Soms breekt, ter wederzijden, uit haar gerekte steel een arme scheut tot leven, plooit open en.... wordt geel. Een enkel blad, naar boven oud en van stof bestoven, hangt in de lucht gezworven noch levend, noch gestorven. [pagina 44] [p. 44] Kleine gesprekken breken de stilte om haar heen. 's Nachts valt, donker door duister, haar roode hart uiteen Des morgens vallen winden al lachend om de blinden. En lieve vogels zweven door 't oude, schoone leven. Geschoven voor dit spelen. Zoo arm, zoo onvervuld, in een afwezig streelen verbrandt zij tot geduld. Haar wortels, half ontwonden, hebben zichzelf gevonden en drinken nu en later uit een gestorven water. Vorige Volgende