De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] X. Het mag dan zijn dat ik verloren ben en dat de nachtwind waait door mijn gelooven. Het mag dan zijn dat ik U gansch niet ken o God, noch ooit mijzelve, noch wat zong daarboven. Ja zelfs dit zingen en mijn eigen stem ligt als de sneeuw in schemering verloren. Want o gij weet niet hoe ik eenzaam ben en van mijn laatste vreugde te berooven. Maar dit hier 's morgens glanzende ontwaken.... Een hooge spar reikt wit tot mijn balcon. En in mijn kamer glijdt de teed're zon. Hoe kan het leven ons welzalig maken één oogwenk ons doorschijnend, en dan weer omschaduwend, als eeuwig, en de sneeuw valt neer.... Vorige Volgende