De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] VII. De zon, zoo zegt ge, is het leven. En alles buigt zich naar haar hart. De bloemen wringen zich tot geven en barsten tot hun schoone smart. De zon is heel ons wild verlangen De wil, de waarheid en de moed. De dorst in jou naar je gezangen, zon is gelooven, groot en goed. ‘Stil! leg je kleine hart te luist'ren. Hoor naar de stilte en het duist're gedruisch van tuim'len en gegons. Vanaf de bergen, diep naar ond'ren, verzinken, in die zon, met dond'ren de sneeuwlawinen achter ons.’ Vorige Volgende