De bellenblazer
(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |
Odysseus' vaartGa naar voetnoot1)Mijn makkers, die mij zult verzellen
op deze onontkoomb're reis,
wanneer de wind het zeil doet zwellen
en ik het roer, met vast verlangen,
naar 't heimwee van de hemelen wijs,
en vind het eiland der gezangen,
O! redt mij van het paradijs.
Nog vaar ik blank in 't eerst gehuiver
der rimpellooze morgenzee.
Uw riemen slaan zoo stil en zuiver
weerszijden der vertrouwde boorden,
in regelmaat van vreugd' en vree.
Maar o! gezellen! neemt de koorden
en bindt mijn arme hart er mee.
Die van Athene's kracht omgeven,
die aller listen slaaf en heer,
hij moet het overzongen leven
aan aardsche overmacht bevelen.
O! knielt bij Uwen koning neer
en knelt mijn handen in de zeelen,
dat ik ze niet ten doode keer.
Ik zie de toppen al beschenen
van branding-overschuimde rots;
de klip bestegen door sirenen.
| |
[pagina 11]
| |
Hoor! hoe aan kiel en boord het vragen
en weig'ren worstelt mijner trots!
Gezellen, boeit mij, dat ik klage
temidden der verrukking Gods....
Een loom gezang wiegt om mij henen
en der bedwelming eerste tocht
omdwaalt mijn hart -, o! laat mij leenen
aan deze laatste mast het denken.
Ach! gij, die mij tot leidsman zocht,
ik laat het roer ter branding zwenken.
O! redt mij voor de laatste bocht!
Stond ik niet tusschen woeste zeilen
die om mij sloegen, buld'rend breed,
als tusschen zonde's hooge en steile
ontzettingen, die aan mij klampten?
Stond ik niet, waar het water gleed
of zijwaarts tot verleiding stampte,
een sterk man, die den hoon verreet?
Ik voel mij als in droom verzinken....
Mijn hand verliest, verlamd, het roer.
En zoele stemmen overklinken
mijn wil met dood'lijke genade.
O! liefste land, waarheen ik voer....
al nevel.... nevel.... Kameraden!
Opdat ik nochtans heersche....
Snoert!
|
|