De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] DE BELLENBLAZER [pagina 4] [p. 4] ‘Qui donc aurait le droit de haïr sa misère devant le Fils de Dieu navré sur son Calvaire?’ (Chanson bretonne). [pagina 7] [p. 7] De Bellenblazer Gij danst op mijn adem gij vlucht van mijn lippen, O! droom, die tot breken wil eeuwig ontglippen. O schoonheid! ik wiegel u groot op mijn luim. Mijn spel en mijn spiegel! Mijn hemelruim! Mijn zuchten doorhuivert de wanden vol weelden. Mijn geestdrift verzuivert de kleuren en beelden. Hoe zie ik bevreemd, als mijn lippen berusten, in die glanzende beemd naar het draven der lusten. In roerloozen dommel, van wond'ren volvlogen, als een donkere hommel aan een bloem, omgebogen; zoo hangt gij, doorraasde gereed tot uw zwerven, Vaarwel! mijn verbaasde! Mijn droom, die moet sterven.... [pagina 8] [p. 8] Daar drijft ge, getild op de toppen der winden. Gij fonkelt en trilt op het licht, mijn beminde. Gij vlucht langs de dingen. Gij drijft door dit dal. Uw reis is mijn zingen. Mijn tijd'lijk heelal. Ginds valt al tot nevel in 't zonlicht, dat schijnt, aan donkeren gevel de droom, die verdwijnt. De bel, die ik blies aan mijn bevenden mond tot een eeuwig verlies van de wijs, die ik vond. In mij is al 's hemels en werelds geschater; de vreugd' en het leed door het licht en het water. In mij is de bron en de zee, en ik zie mijn adem tot zonnen van fantasie. [pagina 9] [p. 9] O! bel, die ik blaas, gij, mijn lachend verdriet! Mijn vluchtige vreugde mijn liefde, mijn lied! Ge danst op mijn adem Gij rust op mijn luim. Ik zing.... en omvadem het wereldruim. Vorige Volgende