De ballade van de vleermuis(1925)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Derde zang. Haar handen lagen stil en wachtten het droeve en lange avonduur, in haar bewegen en gedachte was noch het bittre meer noch zachte maar slechts de asch nog van het vuur waarin ze eenmaal rees en lachte. Bekende liefde.. veel misdeelde, van elken dag en elken nacht, was als een bloem waarmee ze speelde, die z' onnadenkend schaadde en streelde, en de verwelkte geur herbracht van vroege langgebroken weelde. [pagina 21] [p. 21] Soms als een bliksem deed verscheuren het nachtzwerk in één felle schicht, en alles stond opeens in kleuren, was 't of van jeugds verlicht gebeuren plots gordijn werd weggelicht, tot het weer donker werd en treuren. Uit vensteropening en portalen scheen haar het leven vergezicht, waarheen de voeten konden dwalen als door onweezelijke zalen, ten einde overlaaid van licht, waarin ze nauw zou ademhalen. [pagina 22] [p. 22] In zachte dagen der seizoenen, of in den nevel voor den nacht, was haar het bijzijn van festoenen van bloemen goed als visioenen, dan streelden hare handen zacht het open sterven der pioenen. Zooals een golf, een schuimgekroonde temidden andren ruischte en rees, en voortrolde en met zwaarbetoonde geweld neerstortte en dreunde en hoonde, tot haar de kust ter rust verwees, was zij de trotsche en de onttroonde. Zooals een rosse tulp bij stonden de wind nadanst voor 't open raam, en danst zich dood, haar bladen wondden zich los en doen de laatste ronde, zoo hief zij zich in 's levens naam gewillig op maar zeer geschonden. [pagina 23] [p. 23] O! eens 't geluk weer voelen prangen als nimmer meer maar nooit genoeg, maar O! de weemoed zwaar gehangen, om armen moe van veel ontvangen, de weemoed van het hart dat vroeg niets meer veracht nog kan verlangen. Maar èens nog.. en haar lippen trilden, eens nog langs wangen hals en borst, de volle stroom van jonge wilde begeerte voelen gaan.... ze rilde, en al haar wanhoop en haar dorst, zwierde als een vogel op en gilde. [pagina 24] [p. 24] Tot in den schemer zacht en treurend na zware en lang doorwoelden nacht, het moede hoofd terzijde beurend, zë insliep, nog de wals naneurend die haar voorheen had weggebracht in armen streelend en verscheurend. Aan haar gesloten venster hingen de webben zilverig van dauw, en aan den rand der Oosterkimmen, kwam reeds de morgen rozig glimmen en ergens zwonk een vleermuis grauw, ter steê van onbekende dingen. Vorige Volgende