| |
Scheurbuik
Scheurbuik is een inlandse ziekte onder de volkeren van de noordelijke landen, met name Holland, Zeeland, Vlaanderen, Westfalen, Pommeren, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Ijsland, Groenland en Spitsbergen. Ik kan getuigen dat van de Nederlanders die in 1617 te Venetië vochten sommigen er zeer veel last van hadden zonder dat de Venetiaanse dokters begrepen om welke ziekte het ging. Zo iets heeft ook onze ambassadeur mij verteld. In Venetië ontmoette hij een Poolse graaf die zo gekweld werd door scheurbuik dat hij leven noch sterven kon. De doktoren stonden voor een raadsel tot de ambassadeur zijn vrouw liet komen, die wel wat van medische zaken wist. Toen zij zag dat het om scheurbuik ging, legde ze de doktoren uit hoe men bij ons deze ziekte behandelt. Daarop haalden ze een kruid dat bij Verona in een beek groeide - de naam ervan
| |
| |
kon de ambassadeur zich niet herinneren. Het had een scherpe smaak, net als de planten die wij gebruiken. De Poolse graaf kreeg er enige verlichting door en toen hij zich later naar streken begaf waar de juiste planten voorhanden waren, genas hij volkomen.
Scheurbuik begint zich over meer gebieden te verspreiden en kan daarom ook een epidemische ziekte genoemd worden, zoals Ronsse doet. Misschien is het onderscheid tussen epidemische en endemische kwalen eigenlijk niet wezenlijk, maar ik beschouw scheurbuik als endemisch. Hij hoort niet tot de nieuwe ziekten want hij heerst in onze gewesten al lang: dat kan men bij voorbeeld lezen in de beschrijving van de noordelijke landen van Olaus Magnus. Ook Plinius noemt een ziekte in Duitsland, stomacace of scelotyrbe, waarbij de tanden uitvallen en de knieën los worden. Hippocrates heeft het over bloedende scheurbuik.
De artsen die dit gebrek stomacace of scelotyrbe hebben genoemd, zijn waarschijnlijk Grieken geweest. Stomacace betekent mondkwaal of mondkak want bij scheurbuik stinkt de mond. Scelotyrbe betekent scheurbeen, naar de pijn die de zieken in hun benen voelen, zoals scheurmond naar de mond en scheurbuik naar de buik, waarvan het vlies soms scheurt. Reinier Snoy, arts te Gouda, noemde scheurbuik gingipedium, naar de werking ervan op het tandvlees en de voeten. In Holland noemen wij deze kwaal naar de blauwe plekken meestal blauwschuit.
De ziekte bezit een kwaadaardige en verborgen eigenschap die zich door het hele lichaam, vooral in de delen die het voedsel verwerken, verspreidt. Ze komt voort uit melancholisch, grof en wei-achtig vocht en gaat gepaard met sombere stemmingen, zware benen, vermoeidheid, benauwdheid op de borst, bedorven tandvlees, stinkende adem en blauwe plekken, vooral op de benen.
| |
| |
Als de vochten van ons lichaam goed functioneren, smelt het voedsel in de maag tot een soort room, die we chijl noemen. Werkzaam geworden door onze natuurlijke warmte, scheiden zich voedzame bestanddelen af en overtollig vuil wordt geloosd. Vervolgens worden nuttige ingrediënten in de maag en de darmen gekookt; daarna gaan ze naar de lever om daar als het ware vermalen te worden tot fijn en zuiver bloed. Om dit beter te laten verlopen, trekt de milt het grofste deel van de chijl, vermengd met wat wei, naar zich toe. De milt maakt van deze dikke, zure chijl ook een soort bloed om zichzelf en enige aangrenzende organen te voeden. Wat ook zij niet kan gebruiken, loost ze via de nieren en zo komt het dat bij miltziekten de urine dikwijls bruin is.
Als dit proces naar behoren verloopt, voelt men zich gezond, maar als de maag en de darmen te veel scherpe en kwade kost niet goed verteren kunnen en ook de vuiligheid niet voldoende weggehaald wordt, komt de chijl grof en onzuiver in de lever. De milt kan dan niet alle onzuiverheden naar zich toe trekken en wat ze ontvangt niet voldoende bewerken. Zo blijft het bloed onzuiver en levert verkeerd voedsel aan het lichaam. Overal waar het komt, veroorzaakt het scheurbuikachtige besmettingen.
Het is nu wel duidelijk op welke plaats scheurbuik zich ontwikkelt: meestal in de milt, soms in de lever. Ook de alvleesklier, de poortadervertakkingen, de middenrifaderen en het bindweefsel aan de binnenzijde van de buikwand kunnen de kweekplaats vormen. Ten slotte gaat de ziekte door alle aderen heen. Al eet een patiënt gezond, dan nog vervuilen de besmette wegen in het lichaam de chijl: op het laatst is alles besmet, zoals te zien is als men bloed aftapt. Het is zwart, grof, rauw en onzuiver.
De uitnemende schrijver Plutarchus merkte al op dat we van de dingen die ons in leven houden ook ziek kunnen worden. Galenus schrijft dat door de hitte van de lucht en door voedsel
| |
| |
dat zwart en grof bloed maakte, veel mensen in Alexandrië melaats werden. Zo worden de mensen in de noordelijke landen gekweld door scheurbuik, vooral wanneer ze aan zee wonen en op zee varen. Zij gebruiken namelijk veel gezouten en gerookt vlees, ranzig en rauw spek, worsten, saucijzen en gezouten, gerookte en gedroogde vis, zoals haring, bokking en zalm. Ook eten ze eenden, ganzen en zwanen. Dit voedsel zorgt voor grof bloed en geeft dus de eerste aanzet tot de ziekte.
Ook bedorven koren leidt tot scheurbuik, waarvan we een mooi voorbeeld hebben gezien bij de belegering van Breda. Ieder die brood van bedorven tarwe at, werd ziek. Het ging om wel 3300 slachtoffers, zoals de zeer ervaren Nicolaas Schavart, tegenwoordig heelmeester te Dordrecht, toen te Breda, mij vertelde. Velen van hen zijn door hem op deskundige wijze genezen. Dodoens schrijft over bedorven rogge die in 1556 in Brabant de scheurbuik bracht en in 1525 is de theoloog Dorpius er in Leuven aan gestorven, terwijl de artsen volgens Van Foreest niet wisten om wat voor ziekte het ging.
De ziekte wordt eveneens veroorzaakt door beschuit, die op verre reizen wordt meegenomen, en door oude kaas, kool, ajuin, bonen en erwten, vooral als ze niet goed bewaard worden. Deze spijzen bevatten weinig voedzame en veel overtollige stoffen, die grof, dik en rauw bloed maken. De Friezen eten veel meer grove gerechten en lijden daardoor veel meer aan scheurbuik dan de Hollanders. Als geluk bij een ongeluk beschikken we hierdoor over een uitmuntende beschrijving van de kwaal door Severinus Eugalenus, een ijverig en deskundig arts te Dokkum.
Als verkeerde drank geldt in de eerste plaats bedorven water, dat vol wormen zit. Oost-Indiëvaarders krijgen het vaak: ik heb gehoord dat het zo vreselijk stinkt dat niemand ervan kan drinken zonder de neus dicht te houden. Onzuiver, brak water - tussen zoet en zout in - en water uit stilstaande grachten is slecht, evenals het bier dat ervan gebrouwen wordt.
| |
| |
Ook het klimaat en de ligging van een gebied kunnen door kou, vocht, brakheid en onzuiverheid heel wat bijdragen aan het ontstaan van de aandoening. Zo waren de jaren 1556 en 1562 vochtig en regenachtig, met zuidelijke winden en daarop volgde volgens Ronsse overal scheurbuik. Noordelijke wind - koud, grof, brakkig en besmet met veel dampen van de zee of de rivieren - besmet eveneens het bloed. In plaatsen aan zee of bij stilstaande wateren is de scheurbuik algemeen, in droge komt hij niet voor. Dat is zelfs in onze waterrijke gewesten zo: het gebrek heerst niet zo erg in Gouda en Rotterdam en nog minder in Dordrecht, waar de rivieren volop stromen, maar zoveel te meer in Amsterdam en Noord-Holland, waar veel meren en stilstaande wateren zijn. Door Gods voorzienigheid groeit het voornaamste medicijn, het lepelblad, daar in overvloed en wordt dat bij ons niet in het wild aangetroffen. In onze omgeving vinden we alleen planten met geringere kracht, voldoende voor de lichtere variant van de ziekte.
Sommigen zeggen dat zilte zeelucht de voornaamste oorzaak van scheurbuik is, maar ik denk dat ze hem wel bevordert, maar niet als enige verantwoordelijk kan zijn. Het volk wordt er immers op veel plaatsen die ver van zee liggen door gekweld, zoals midden in Holland. In andere steden dicht bij zee, bij voorbeeld Venetië, heerst de ziekte niet.
Ook lichaamsbeweging kan het proces beïnvloeden. Wie zijn tijd in ledigheid doorbrengt, verzamelt veel overtollig vocht dat anders door beweging zou verteren. Daarom worden stadsbewoners meer door scheurbuik getroffen dan boeren en vrouwen meer dan mannen. Het ophouden van de natuurlijke lozing, bij voorbeeld bij de menstruatie of bij aambeien, werkt eveneens mee. Daarnaast vermeerdert te veel slaap de scherpe vochten, te veel waken verteert de aangeboren warmte.
Zwaarmoedigheid of droefheid leidt tot zwart en zwaar bloed en verhoogt dus de kans op scheurbuik. Bij mensen die het lang moeilijk gehad hebben en die ongezond leven, kan
| |
| |
men er haast van uitgaan dat scheurbuik zal ontstaan, alleen of samen met andere kwalen. Bovendien kan door langdurige koorts de mettertijd zwart geworden gal de ziekte mee veroorzaken.
Eén factor kan buiten alle andere om verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de ziekte, namelijk besmetting van de ongeboren vrucht door de vader of de moeder, of door de min die het pasgeboren kind zoogt. Zo iets gebeurt ook gemakkelijk als iemand samen met een zieke uit één kan drinkt. Van zijn zachte, bloederige tandvlees en stinkende adem blijft gemakkelijk wat in de kan hangen, dat bij de ander aankleeft. Evenzo kan de stank van de lijken anderen besmetten.
Scheurbuik wordt zelfs overgebracht door kussen. Geen wonder, zegt Van der Horst, dat de scheurbuik zich in Holland zo verspreidt en dat ook vreemden ermee besmet worden: het zoenen is er net zo gewoon als het groeten, vooral bij de vrouwen! En niet alleen bij de jonge - hun kusjes kunnen niet zoveel kwaad omdat zij niet vaak aan deze ziekte lijden, die hun bovendien niet zo tegenstaat: hoe aangenamer iets is, hoe minder schadelijk, want de besmetting volgt op de inbeelding - maar helaas ook bij de oude teutebellen, met wie men de kinderen naar bed zou kunnen jagen, zo monsterlijk zijn ze! Deze oudjes zouden zeer beledigd zijn als zij zonder kus begroet werden. Ik heb in Venetië gezien hoe de edellieden elkaar nog op de Romeinse wijze zoenden dat het klapte, wat toch in de andere steden van Italië vreemd zou overkomen. Bij ons gebeurt dit weinig onder de mannen, behalve misschien als ze een goed glaasje gehad hebben. De deftige oude vrouwen zouden er genoegen mee moeten nemen dat men hen uit eerbied oversloeg!
Scheurbuik is zeer gemakkelijk te herkennen als hij lang geduurd heeft, maar in het begin is de diagnose problematisch omdat er dan nogal wat overeenkomsten met andere kwalen
| |
| |
zijn. Men mag daarom niet te snel oordelen. Tegelijkertijd heerst het misverstand dat alleen zij die blauwe plekken op de benen en gezwollen, makkelijk bloedend tandvlees en loszittende tanden hebben aan de ziekte lijden: weliswaar duiden deze tekenen op vergevorderde scheurbuik, maar ze komen niet altijd voor.
Wanneer men vermoedt dat iemand aan de kwaal lijdt, moet men eerst te weten komen of de ziekte in dat gebied inheems is en of de patiënt zwaarmoedig is, miltklachten heeft en door zijn levenswijze het ontstaan van scheurbuik bevorderd kan hebben. Ook als men eerst een andere kwaal vermoedt, die maar niet genezen wil en waarvan de symptomen bij scheurbuik passen, kan het daar heel goed om gaan. Beginnende scheurbuik herkent men aan snelle vermoeidheid en een zwaar gevoel in de buik en de benen, die ook zwak en dof pijnlijk aanvoelen, en aan kortademigheid. De zieke wordt dikker en krijgt allengs een fletsblauwe kleur. Al snel volgen roodheid, jeukend tandvlees en een blauwachtige gelaatskleur. De urine is vaak dun, soms troebel, de pols slap en ongelijkmatig, of juist fel.
Als de kwaal doorzet, verergeren de genoemde symptomen, zodat de zieke nauwelijks adem kan halen en zich al bij de minste of geringste beweging slecht voelt. Hierbij komen sneden en scheuren in de buik, zacht, voos, gezwollen en stinkend tandvlees, dat meteen bloedt en zo ver weggevreten wordt dat de tanden losraken. Ik heb sommige mensen op enkele na al hun kiezen uit zien spuwen. De benen willen het lichaam niet dragen en vermageren soms sterk, zoals bij teringlijders, soms ook zwellen ze op door vuile zweren, zoals bij melaatsen. De patiënt heeft ook uitslag van blauwe, rossige en donkere vlekken, meestal op de benen, soms ook op de armen, de rug en de lendenen, dikwijls zo erg dat het lijkt alsof hij ermee beschilderd is. Hierbij komen dan nog koortsaanvallen en allerlei klachten als roos, knobbels over het hele lijf, waterblaren - ook wel bokkewater genoemd -, kwaadaardige zweren en uitein- | |
| |
delijk koudvuur. De oorzaak van de zo grote verscheidenheid aan kwalen is het wei-achtige en zoute vocht, dat de ene keer als water werkt, dan weer bijt en invreet en bovendien vergiftig is. Het veroorzaakt overal pijn, vooral zó fel in de buik dat deze lijkt te scheuren, waarvan ook de naam scheurbuik komt. Uit ervaring weet ik dat alleen de urine bij de diagnose doorslaggevend kan zijn. Op de bodem ervan ziet men dan wat zwaar en grof slijm liggen, alsof het op onnatuurlijke wijze uit het water gezakt was. Daarin drijft vaak een wit- of roodachtig zand dat op grof meel lijkt en dat, als het glas gedraaid wordt, daaraan niet blijft hangen, evenmin als het slijm. Het gezegde dat het een kwaad teken is als het water niet aanslaat, wordt hier bevestigd. Voor ervaren dokters geeft dit de doorslag.
In het begin, als de kwaal alleen nog in de vochten en niet in het ingewand zit, valt scheurbuik niet moeilijk te genezen: dan zijn een betere levenswijze en verandering van lucht voldoende. Maar als de kwaal zich in de lever en de milt genesteld heeft, volgt een langdurig ziekbed en uiteindelijk nogal eens de dood. Dodoens meldt, uit de mond van mensen die het zelf gezien hebben, dat in IJsland sommige lijders plotseling neerstorten en dood blijven liggen.
Scheurbuik verandert soms in een andere dodelijke ziekte, zoals waterzucht, dysenterie of tering. De dood wacht ook als de kwaal gepaard gaat met allerlei zware gebreken, bij voorbeeld buikkrampen, voortdurend braken, felle koortsen, zwerende benen, stuiptrekkingen en bij overerving van de ziekte via de ouders. Hoe donkerder de plekken op de benen zijn, hoe groter de kans op zweren en koudvuur. Als ook de mond of het gehemelte verkleuren, wordt de natuurlijke warmte uitgeblust. Dit is een teken van de naderende dood.
De behandeling van scheurbuik moet aangepast worden aan de oorzaak van de kwaal - grof, zwaar, zwart en rauw bloed, ver- | |
| |
mengd met scherpe, dunne wei. Geneesmiddelen moeten eerst de aderen openen en de ingewanden versterken, terwijl men verstandig moet leven om het groeien van verkeerd bloed tegen te gaan. Daarna moet men een beetje aderlaten, het best uit de aarsader omdat de natuur daar vanzelf al het grofste afval heen zendt. Als dat niet helpt, kan men in de arm of de voet laten, niet te veel ineens en liever twee of drie keer: dan lijden de krachten niet te zeer en geeft men het bloed wat lucht. Deze behandeling heeft alleen maar zin in het eerste stadium, later zou aderlaten niet de ziekte, maar de krachten verminderen. Dan is het beter de kwalijke vochten af te drijven.
Daarvoor kan men de welbekende middelen gebruiken, waarover op andere plaatsen in dit boek te lezen valt, maar dat is in dit geval niet voldoende. Ik zal er een aantal noemen van zachtaardig naar sterkwerkend. Penningkruid groeit onder andere in het Haagse Bos en overvloedig aan de sloten van de Dordtse Waard. Het verkoelt in de eerste en verdroogt in de tweede graad. Het heelt wonden, gaat de besmetting tegen en versterkt de ledematen, zoals ook dr. Wier getuigt. Zuring is een bekend middel, onder andere te vinden in het Haagse Bos en bij Leiden: koud en droog in de tweede graad, ontstopt, verfrist de mond en de maag, verkwikt en versterkt het hart en gaat elk bederf tegen. Dezelfde werking, maar meer verdrogend, heeft kleine zuring, die groeit in de weiden rond Dordrecht. Verder kan men gebruiken: koekoeksbrood oftewel zure klaver, beekpunge, boksbonen, waterkers, koekoeksbloemen, kievietsbloemen, raket, herik, mosterd, kleine gouwe oftewel speenkruid, zonnedauw, waterhanevoet en muurpeper. De laatste drie zijn erg sterk, maar men kan er sap van trekken en daar gewoon water aan toevoegen, om er bedorven tandvlees mee te spoelen. Sommige scheepslui hebben daar baat bij gehad.
Het beste is echter het lepelkruid of lepelblad, zo genoemd naar zijn blinkende, enigszins ronde en uitgeholde bladeren,
| |
| |
die op een lepeltje lijken. Geur en smaak doen aan de kers denken. Het groeit in grote hoeveelheden rond Amsterdam en wordt vandaaruit ook vers naar andere steden verzonden. De ervaring leert dat de gekweekte plant lang niet zo goed is als de wilde. Onze scheepslui vertellen dat er op Groenland tussen de steenrichels bijna niets anders groeit dan zuring en lepelbladeren, die hetzelfde smaken als de onze, maar wat kleiner en meer gekronkeld zijn. Als ze daar komen, hebben ze veel last van scheurbuik en lepelbladsalade is dan hun medicijn tegen de dood.
Als de grove vochten die scheurbuik veroorzaken wat in kracht verminderd zijn, moeten ze afgedreven worden. Dit moet geleidelijk aan met zachte middelen via de stoelgang gebeuren want zoveel vuiligheid kan men niet in een keer kwijtraken en sterke purgatie verlicht de ziekte niet, maar tergt haar. Tegelijk moet men doorgaan met de bovenbeschreven medicijnen en om de acht of veertien dagen purgeren met inheemse kruiden, waarover men kan lezen in het hoofdstuk over de geneesmiddelen.
|
|