| |
De pest
De pest is een algemene ziekte die zich zelden tot enkele patiënten beperkt: waar ze eenmaal komt, verspreidt ze zich gemakkelijk door besmetting.
De ziekte heeft een natuurlijke of een bovennatuurlijke oorzaak, de laatste komt van God of de duivel. Dat God de mensen als straf voor de zonden de pest zendt, blijkt uit de bijbel, bij voorbeeld in het geval van koning David. Om diens zondige volkstelling bracht de verwoestende engel in drie dagen zeventigduizend mensen om (2 Samuël 24). Hetzelfde valt duidelijk te lezen in de vermaningen die gegeven worden in Leviticus 26:25, Numeri 14:12 en Deuteronomium 28:21. Niet alleen Gods volk, maar ook de blinde heidenen hebben dat kunnen
| |
| |
zien: zij noemen immers dit kwaad ‘iets Goddelijks’, om met Hippocrates te spreken. Diodorus Siculus en Dionysius van Halicarnassus hebben het over ‘een door God gezonden ellende’, wij noemen het ‘de gave Gods’. In de oudheid dacht men dat Apollo in zijn woede de pest naar de aarde zond, zoals Homerus schrijft. Anderen menen echter dat priesters, tovenaars en duivels haar kunnen verwekken. Maar elke vorm van pest breekt gewoonlijk uit door natuurlijke factoren. De held Achilles, die de geneeskunst geleerd had van zijn meester Chiron, begreep dat de pest uit een verkeerde samenstelling van de lucht voortkwam. De natuurlijke oorzaak is meestal bedorven lucht, soms ook slecht voedsel.
Allereerst kan een vijandige en kwaadaardige constellatie van de sterren de lucht met pestig vuur bederven. Sterrenkijkers zeggen dat het hierbij vooral om Saturnus gaat als hij door de drie hete tekenen van de dierenriem trekt.
De lucht wordt echter meestal kwaadaardig door slechte weersomstandigheden of verrotting. Hippocrates denkt hierbij aan een zomers jaargetijde, als de lucht niet met zachte regen ververst wordt en evenmin met winden doorwaaid raakt. Volgens de al eerder genoemde Diodorus Siculus ontstond hierdoor de beruchte pestepidemie te Athene. Ook de Romeinse schrijvers Livius en Seneca menen dat te grote droogte en hitte ervoor verantwoordelijk zijn. Het Carthaagse leger werd in een ongewoon hete zomer op Sicilië door de pest overvallen. Volgens Diodorus schijnt hier de situatie van het gebied zelf ook meegewerkt te hebben. In de moerassige omgeving huiverden de soldaten voor zonsopgang vanwege de koele wind die van het water kwam, maar 's middags hadden ze het gevoel van hitte te versmachten. En er is zeker geen geredere oorzaak voor de pest dan onbestendig weer met abrupte temperatuurschommelingen.
Kwade dampen, die niet ververst worden, kunnen de lucht gemakkelijk besmetten, zoals in muffe kamers die lang niet
| |
| |
gelucht zijn. Volgens Seneca is het dan ook niet vreemd dat de pest zo vaak volgt op aardbevingen. Er ligt veel ongezondheid in de diepte verborgen en ook in stilstaande pestige wateren; als de lucht die daar hangt zich over de aarde kan verspreiden, doodt ze de meeste mensen die haar inademen. In Italië steeg eens uit een put die lange tijd gesloten was geweest, een kwade damp op, die alle omstanders meteen doodde. Ook onbegraven lijken en een menigte dode sprinkhanen vergiftigen de lucht, evenals uit andere landen aangevoerde pestwinden. Bovendien kan de pest ontstaan door vergif, namelijk door allerlei smeerseltjes en poeders, waarmee bij voorbeeld het water besmet kan raken.
Een andere oorzaak schuilt in slecht en bedorven voedsel: het zorgt voor de groei van vergiftigde vochten in ons lichaam, zoals Galenus herhaaldelijk zegt. De pestepidemie in Athene was des te verwoestender omdat volgens Diodorus het voorgaande natte jaar een bedorven oogst had opgeleverd. Ook de slechte voeding in hongersnood, bij voorbeeld ten tijde van een beleg, is een boosdoener. Toen het leger van de Perzische koning Xerxes uit Griekenland moest vluchten, aten de soldaten volgens Herodotus bladeren en wortels; Plutarchus schrijft hetzelfde over de legers van Caesar en Alexander de Grote. Epidemieën tijdens een beleg deden zich onder meer voor in Marseille, belaagd door Julius Caesar, en in Leiden.
Het gebeurt echter nogal eens dat iemand van schrik de pest krijgt als hij een lijkbaar met een slachtoffer ziet. Hoewel niet precies bekend is hoe in dit geval het pestvuur binnenkomt, blijkt hier weer eens de wonderbaarlijke kracht van de inbeelding: het staat vast dat de lichaamsvochten door de hevige gemoedsbeweging in verwarring gebracht en bedorven worden. Een niet aflatende angst voor de pest verergert de zaak dan nog. Omdat ze niet bang zijn, krijgen pestartsen, schoonmaaksters en cellebroeders zelden de pest, terwijl iemand met meer angst zich die terstond op de hals zou halen en eraan zou ster- | |
| |
ven als hij ook maar één keer hun werk zou doen. Als iemand besmet wordt en meteen in paniek raakt, kan hij nauwelijks genezen omdat het zaad dan te diep in het hart schiet en de levenskracht te zeer verzwakt raakt om de besmetting er nog uit te kunnen werken.
Naast de symptomen van de ziekte zelf zijn er ook voortekenen die de komst van de pest aankondigen. Onze sterrenkijkers weten wat dit betreft veel over kometen en andere gesternten te vertellen. De doktoren, schrijft Plutarchus, zijn bang voor een pestige zomer als er veel spinnekoppen en ander ongedierte als padden, vliegen en schallebijters gesignaleerd worden, naast welig tierend onkruid en duivelsbrood. Hun angst wordt groter als bovendien de vis dood op het water drijft en de vogels hun nesten, de muizen en mollen hun gaten en de wilde dieren hun holen verlaten, op zoek naar betere lucht. Men kan ook concluderen dat de pest niet ver is als er veel mensen tegelijk ziek worden en als de venijnigheid van de kwalen toeneemt.
De pest kent veel verschillende symptomen, die nogal wat gemeen hebben met die van andere ziekten. Het is in het begin vaak onzeker of iemand besmet is, als zich maar enkele van de signalen voordoen, bij voorbeeld onpasselijkheid, braken, hoofdpijn, rillingen, dorst, flauwte en benauwdheid, slapeloosheid of juist zeer vast slapen, purperen vlekken, peperkorrels, gezwellen (bubones) en vooral pestkolen (anthrax). De arts moet ten tijde van grote sterfte altijd op de ziekte bedacht zijn en haar ook bij weinig symptomen serieus behandelen. De ervaring heeft geleerd dat vele onschuldig lijkende kwalen na een tijdje in pest kunnen veranderen: tijdens een epidemie hebben alle ziekten wel iets van de pest.
Dat wijst ook de genezing uit. Ik heb mensen gezien die woonden in de buurt van pesthaarden en maar enkele symptomen vertoonden, maar toch met pestdranken genezen werden. Hieruit blijkt dat het kwaad van binnen wel degelijk aanwezig
| |
| |
geweest was. Geen enkele ziekte is besmettelijker dan deze en Seneca schrijft terecht dat je je er niet tegen kunt wapenen en dat ze zonder onderscheid des persoons sterken en zwakken overvalt. Ze brengt zowel jong als oud in groten getale naar het graf, zegt Horatius.
Dit hebben we nog pas zelf gezien, toen in 1636 in Dordrecht (en in de rest van het land) hele gezinnen tegelijk stierven en de ziekenhuizen te klein waren om de patiënten op te vangen. In 1603 stierven er in onze stad zoveel mensen dat de straten leeg leken, zoals in 1635 ook in Leiden het geval was. In vroeger tijden, in 1502, 1505 en 1522 stierven in sommige Nederlandse steden meer dan vijfhonderd mensen op één dag en vielen de vogels van de stank dood neer, terwijl velen met het brood in de mond en de beker in de hand aan tafel doodbleven. In de straten groeide gras, aan de deuren mos. In de kleine stad Oudewater, zo schrijft Bor in zijn Nederlandse historiën, woonden tijdens het beleg van 1575 nog geen driehonderdvijftig burgers omdat de pest er in het voorgaande jaar ongeveer drieduizend slachtoffers had gemaakt. Dat gebeurt vooral als ze niet voldoende geschuwd wordt want dat is dé manier om de pest als een lopend vuur te verspreiden. Daarom is er in onze stad in 1636 op gruwelijke wijze een hele straat uitgeroeid. Hierover klaagt de dichter Lucretius tijdens de Atheense pestepidemie:
De ziekt' gaat dapper voort, het een' lijk dringt het ander,
omdat men zonder vrees gestaag loopt bij elkander,
het vuur is nimmer stil, de brand komt overal,
zodat er niemand blijft bevrijd van ongeval.
Omdat de pest zo besmettelijk is dat de arts vaak eerder sterft dan de zieke, moeten wij ons inprenten niet lichtvaardig bij de patiënten in de buurt te komen. Er zijn genoeg voorbeelden van mensen die daardoor gestorven zijn. Ik zal er maar één
| |
| |
verhalen, uit een brief van Adolf Vorstius, hoogleraar in de geneeskunst en tegenwoordig rector van de Hogeschool in Leiden. Een Leidenaar zag dat zijn vrouw aan de pest leed en gebood zijn dochtertje naar haar toe te gaan om afscheid van haar te nemen, wat de moeder overigens niet gevraagd had. Zij, jong en terecht bang, weigerde dit, maar haar vader dwong haar de kamer binnen te gaan. Daar ontving ze huilend en bevend het pestig vuur en ze stierf kort na haar moeder.
Besmetting vindt plaats als er kwaad zaad uit een ziek lichaam komt en overgaat op een ander lijf, dat daarvoor vatbaar is. Wat van het ene lichaam naar het andere komt, is niet de ziekte zelf - want de overbrenger blijft ziek - maar iets dat dezelfde ziekte kan verwekken. Dit zaad is als de desem die, met ongedesemd deeg vermengd, de totale hoeveelheid laat rijzen.
Besmettelijk zaad kan zich aan de vochten of aan de geesten van het lichaam hechten, maar het pestzaad is zeer bijzonder. Het dringt niet alleen snel het lichaam binnen, maar kleeft met grote hardnekkigheid ook aan kleren en huizen. Hier in de stad brak de ziekte na enkele weken weer uit in huizen die na een sterfgeval grondig gereinigd waren. Zelfs al schijnt de zon en waait het, dan blijft het zaad nog lange tijd actief en laat het zich op verder weg gelegen plekken met volle kracht gelden. Vast en zeker komt uit de zieke lijven een of andere damp of wasem voort, maar niet elke uitwaseming is krachtig genoeg om anderen te besmetten. Daarom loopt men zelf ook minder risico bij zieken in het eerste stadium dan bij stervenden of pas gestorvenen.
Ook gezonde mensen die uit een pesthuis komen, kunnen via hun kleren anderen aansteken. De ziekte wordt niet alleen overgebracht door de lucht, maar de oorzaak nestelt zich in alles wat los, leeg en open is, zoals veren, bedden, wol, lakens, linnen en bont. We zien met verbazing aan dat Jan en Alleman gretig probeert huisraad en inboedel te kopen van huizen waar
| |
| |
iedereen gestorven is, alsof men bang is te laat te zijn om goedkoop aan zijn dood te komen! Terwijl ik dit schrijf, wacht een gestorven vrouw op haar begrafenis: ze kocht linnen uit een pesthuis, waste het en wilde het met winst doorverkopen, maar bij thuiskomst bemerkte ze dat ze dat had opgelopen wat ze dacht weg te wassen. De edele dr. Van Foreest meldt dat ergens buiten Alkmaar zeven kinderen stierven toen ze speelden op de plaats waar hun moeder kleren die zij uit een pesthuis in Zeeland had, te luchten had gehangen. Hij zegt dat de pest zich zo enige maanden kan verschuilen en ik meen dat het zelfs enige jaren is. In Italië had iemand tijdens een epidemie de touwen waarmee de zieken naar het ziekenhuis of het graf gedragen werden, achter een kist gesmeten, waar ze twintig of dertig jaar bleven liggen. Toen het huis eindelijk eens schoongemaakt werd - onze vrouwen wachten niet zo lang! - moest de kist van zijn plaats. De jongen die het touw aanraakte kreeg de pest, besmette een ander en zo kwamen er door dit ongelukje ongeveer tienduizend mensen om. Volgens Cardanus, beroemd arts te Milaan, brengen honden en katten het vergif in hun haren over. Terecht gebiedt de magistraat dan ook loslopende honden ten tijde van een epidemie te doden. Alleen wat heel hard en vast is, zoals steen en metaal, wordt niet gemakkelijk besmet. Daarom zegt de Italiaanse geneeskundige Mercurialis dat mensen die uit vrees voor besmetting geen geld durven aan te raken, dom zijn. Men moet echter wel voorzichtig zijn met geld dat een pestig mens in zijn bezwete handen gehad heeft want het is dikwijls vuil en vet en besmette vuiligheid kan er gemakkelijk aan vastkleven. Daarom wil ik alle zieken aanraden hun doktoren geen oude munten te geven, behalve wanneer ze schoongewassen zijn, anders zou de medische hulp ze wel eens geweigerd kunnen worden.
Uit het voorgaande zou eigenlijk ieder nuchter denkend mens moeten concluderen dat de pest besmettelijk is en daarom ver- | |
| |
meden dient te worden, maar bevooroordeelden zijn daarvan nog niet overtuigd. We zullen het daarom aan de hand van onze voornaamste theologen bewijzen.
De grote theoloog Calvijn - die nu bij ons is wat vroeger Pythagoras bij zijn leerlingen was: zij achtten geen andere argumenten voor zijn stellingen nodig dan dat hij het zelf zo gezegd had - schrijft dat het onzin is te verbieden dat men de pest tracht te vermijden. Anderen echter achten het niet geoorloofd zich af te zonderen van pestlijders. Zo prees een predikant in Zwitserland de vrome Bullinger, die de ziekte mee naar huis bracht na een bezoek aan een vrouw die aan de pest leed. Hierdoor verloor hij zijn eigen vrouw en twee dochters. De rechtzinnige predikant Zanchius van Heidelberg had wel waardering voor de liefde en genegenheid van zijn collega, maar niet voor dat bezoek, want de vrouw had wel op een andere manier getroost kunnen worden dan door Bullinger, wiens geleerdheid voor de kerk zo belangrijk was. Toen de goede herder ten slotte zelf door de pest werd aangetast, riep hij: ‘Och, had ik maar de raad van Zanchius gevolgd!’ Maar hij had hem te laat gehoord.
Mensen als Bullinger beschouwen de pest als een gave Gods. Hun argumenten daarvoor komen neer op het volgende. Ten eerste stellen ze dat de pest niet besmettelijk is, maar een gesel van God als straf voor de mens, zoals blijkt uit het voorbeeld van David (2 Samuël 24). Verder menen ze dat niemand de voorzienigheid Gods weerstreven kan. Hij heeft reeds geteld wie Hij wil bestraffen of bewaren en zo iets kan door geen enkele voorzorgsmaatregel ontlopen worden. Bovendien zeggen ze dat de liefde eist dat men iemand in het stervensuur niet in de steek laat.
Wat betreft het eerste punt: al is de pest een gesel of een gave Gods, dat betekent nog niet dat ze niet besmettelijk is. God zond ook de melaatsheid als straf en deze was toch wel degelijk besmettelijk. Als men zichzelf door de wet Gods voor de me- | |
| |
laatsheid hoedt, is het ook geoorloofd zich voor de pest te hoeden. Daar komt nog bij dat de pest bijna altijd ontstaat door natuurlijke oorzaken, namelijk ontstoken of bedorven lucht.
Aangaande het tweede punt: de voorzienigheid Gods neemt de oorzaken en middelen niet weg, maar stelt die juist vast omdat ze door middel van hen haar besluit uitvoert. Dus al heeft God besloten sommigen te halen en anderen te sparen, dan belet dat nog niet dat de mensen zich proberen te redden, hetzij door medicijnen, hetzij door de plaats van de pest te mijden. Waarom zou men ten tijde van de pest niet mogen doen wat ook gebeurt bij hongersnood, oorlog, vervolging en dergelijke? Wie zal immers ontkennen dat God alles bestuurt en dat er geen haar van zijn hoofd valt zonder dat Hij het voorzien heeft? Niemand heeft hen beschuldigd die voor de hongersnood naar Egypte vluchtten. Daarnaast is het besluit van God ons onbekend en moeten we op de voorzienigheid vertrouwen dat wij niet nalaten alles te doen wat ons leven en onze gezondheid kan baten. De apostel wist goed wat God over hem en de anderen in het schip besloten had, maar toen hij zag dat de matrozen het schip wilden verlaten, zei hij tegen de bootsman: ‘Als zij weglopen, zullen wij allen vergaan.’ Hoewel hij wist dat ze niet om zouden komen, was hem ook niet onbekend dat de middelen om het schip te behouden de handen van de matrozen waren (Handelingen 27:30-31). Hieruit valt te concluderen dat wettige middelen niet strijdig zijn met Gods voorzienigheid en het geoorloofd is medicijnen tegen de pest te nemen of het risico van besmetting zoveel mogelijk te vermijden. Laten we daarom altijd de les die de poëet Jacob Cats voor dit boek dichtte ter harte nemen:
Het einde van de mens blijft voor de mens verscholen,
de midd'len evenwel zijn ieder aanbevolen;
u doet wat u betaamt in ziekt' en ongeval,
en weest dan voorts getroost, hoe God het schikken zal.
| |
| |
Op het derde punt kan men antwoorden dat de liefde niet eist dat iedereen alle zieken hoort te bezoeken, dat zij geholpen kunnen worden door hen die daartoe aangesteld zijn. Het strijdt ook tegen de liefde om omwille van één mens anderen zonder noodzaak in gevaar te brengen door een huis te besmetten. De regel van de liefde is anderen uit naam der liefde niet te kort te doen. Ieder dient dus de pest zoveel mogelijk te mijden, opdat zij niet verspreid wordt. Tegelijkertijd moet men de menselijkheid en onderlinge barmhartigheid niet verwaarlozen. Want uit naam daarvan mag een herder zijn schapen, een man zijn vrouw en mogen kinderen hun ouders of anderen hun beste vrienden niet in de steek laten.
Als de pest nu aanslaat en het vergif het hart bestormt, leidt ze tot flauwte en kloppingen, waarop koorts, een vlugge en slappe pols, grote dorst en braken volgen. Vervolgens slaan de bedorven lichaamsvochten uit tot rode of bruine vlekken, peperkorrels genaamd, en tot gezwellen en bloedzweren, ofte wel pestbuilen. Deze symptomen treden niet altijd op want soms is het gif zo venijnig dat het de patiënt eerder doodt dan dat de uitwendige tekenen zichtbaar zijn. Ook komen niet altijd alle signalen voor want deze passen zich aan bij de hevigheid van de ziekte en de conditie van het lichaam.
Bij geen enkele ziekte is de prognose zo onzeker als bij de pest. Als de zieke lijkt te overleven, wordt hij dikwijls plotseling weggerukt en als hij op sterven na dood lijkt te zijn, komt hij er toch nog doorheen. Het is niettemin een goed teken als de gezwellen al spoedig zichtbaar zijn en op ongevaarlijke plaatsen zitten, bij voorbeeld achter de oren, onder de oksels of in de liezen. Daar zitten immers klieren die de vuiligheid van hersenen, hart en lever opvangen en dit betekent ook dat de patiënt sterk is en de natuur zich op de juiste plaats ontlast. Als de gezwellen groot in aantal zijn is dat nog niet zo gevaarlijk zolang ze maar goed opkomen, meteen gaan zweren en daardoor
| |
| |
de rest van het ziekteproces verlichten. Rode plekjes zijn nog niet zo erg als bruine, maar de peperkorrels zijn meestal dodelijk, net als builen die langzaam opkomen en klein blijven of dicht bij hart en keel staan of zich weer terugtrekken, waarop dolheid, spasmen, braken, koud zweet, buikloop en flauwtes volgen. Van de kwaadaardige bloedzweren kan men er beter maar zo min mogelijk hebben.
Bij de behandeling van de pest geldt dat het moeilijker is de vijand te verjagen dan hem buiten te houden, zoals Ovidius zei. Daarom zal ik eerst middelen noemen waarmee men haar kan voorkomen. De pest is een straf voor onze zonden en daarom is het, ten einde haar te vermijden, allereerst nodig ons door een beter leven met God te verzoenen en door oprechte boetvaardigheid Zijn toorn van ons af te wenden. Als we dat doen, hopen we op Zijn zegen over de middelen die we voor onze redding aanwenden. Deze kan men indelen naar de zes niet-natuurlijke levensvoorwaarden, die bij goed gebruik de gezondheid in stand houden, bij slecht gebruik ongezondheid veroorzaken: de passies, het klimaat, de voeding, de lichaamsbeweging, slaap en de stoelgang.
Men moet zijn gemoedsbewegingen weten te beheersen en zich vooral wachten voor gramschap en droefheid, omdat ze de geesten in woeste beweging brengen en tegen het hart persen. Bovenal is de vrees hier het allerschadelijkst omdat ze altijd gepaard gaat met zwaarmoedigheid, waardoor zware en zwarte vochten in het lichaam groeien, die iemand vatbaar voor besmetting maken.
De pest ontstaat vooral door bederf van de lucht en hierop moet men dan ook het meeste letten. Modder en vuiligheid dienen van de straat gehaald te worden en grachten zoveel mogelijk ververst om besmetting van de lucht te voorkomen. Ik kan niet nalaten hier met nadruk een klacht van veel burgers te onderstrepen: de stank in de kerk door het openen van graven.
| |
| |
Het is al erg genoeg dat de graven steeds heropend worden om nieuwe slachtoffers te begraven, maar het is nog vreselijker dat ze onder de preek open liggen en iedereen die er in de buurt zit van stank doen vergaan. Ik kan verschillende voorbeelden geven van lieden die dat heel slecht bekomen is. Het zou beter zijn hier de oudheid te volgen en geen doden te begraven op een plaats waar het volk voor de godsdienstoefening verzameld is, vooral niet tijdens een pestepidemie. Kerken zijn gebedshuizen en behoren door ons meer in waarde gehouden te worden dan dat wij ze met onze stinkende lijven zouden bezoedelen. Uit diverse bijbelplaatsen blijkt bovendien duidelijk dat het volk Gods zijn lijken buiten de stad begroef, bij voorbeeld uit Genesis 25:9, Marcus 5:2-14, Lucas 7:12 en Johannes 11:31 en 38. Pas van lieverlee begroef men de lichamen van zeer godvruchtige mannen in de kerk en dat kon ook vorsten en hoge heren niet geweigerd worden. Op het laatst betaalde men er graag voor, omdat niemand meer onder het gewone volk begraven wilde worden. Maar uiteindelijk komt toch ieder op het kerkhof terecht: ik heb tenminste vaak in de Grote Kerk in Dordrecht de graven van mijn voorgeslacht bekeken en bedacht dat er nauwelijks zoveel lijken in kunnen liggen als er namen op staan. Eigenlijk maakt het niets uit waar je graf is: wie goed geleefd heeft en met een gerust gemoed in de Heer is ingeslapen, rust overal zacht.
Om het huis pestvrij te houden is het belangrijk op de juiste wijze te ventileren en ongezonde winden buiten te sluiten. De lucht kan ook gezuiverd worden met grote vuren van welriekend hout, het branden van allerlei reukwaren als wierook en jeneverbessen, het aansteken van pektonnen en tot ontploffing brengen van buskruit. Dr. Levinus Lemnius, eertijds arts te Zierikzee, vertelt hoe soldaten in Doornik al hun geschut tijdens de schemeruren afschoten. Zo werd de besmetting weggenomen en de pest uit de stad verdreven.
Het is goed dikwijls van kleding te wisselen. Men moet liever
| |
| |
kleren van satijn, tafzij, kamelot en wol dragen dan van laken, baai, fluweel en dergelijke. Reukballen van muskus, amber enzovoort zijn slecht. Ze trekken met hun zoete geur de kwalijke dampen aan en leiden ze de hersenen binnen. Men kan beter een sponsje waarin azijn, wijnruit, goudsbloemen en dergelijke geweekt zijn bij zich dragen.
Voor men 's morgens weggaat, moet men gezicht en handen met helder water met wat azijn wassen en een lepel teriakelwater, gemaakt volgens het recept van Bauderon, nemen of een glas alsemwijn waarin waterlook, alantswortel, citroen en karwijzaad zit. Volgens Lemnius is er niets beter dan verse citroenen of zaad, sap en schillen van deze vrucht. Hij zegt dat hij zich alleen daarmee tegen besmetting placht te wapenen. De dichter Vergilius schrijft hier ook over. Sommigen houden wat zout op de tong en al menen velen dat het onzinnig is iets om de hals te dragen, toch hebben ervaren artsen ondervonden dat een holle hazelnoot, gevuld met kwikzilver, veel mensen tijdens een epidemie voor besmetting behoed heeft. Wie thuisblijft hoeft hier allemaal niet zo nauwkeurig op te letten, maar wie weggaat mag dat pas een uur na zonsopgang doen en moet vooral oppassen voor de stralen van de ondergaande zon. Men mag nooit nuchter maar alleen na een goed ontbijt vertrekken. Wie per se een patiënt moet bezoeken, kan wat teriakel of mithridaat in de neus strijken, op wortels van angelica of zedoar kauwen of pestkoekjes uit de apotheek eten. Men kan het beste bij het hoofdeind van het bed blijven en de gordijnen laten hangen, altijd ervoor oppassend niet tussen het vuur en de bedstede te staan.
In deze tijd moet men niet zo maar raak eten en drinken, maar alleen voedsel gebruiken dat lang goed blijft en voedzaam is. Gulzigheid is uit den boze want, zoals Seneca zegt, veel gerechten maken veel zieken. Men mag echter niet al te sober zijn en te veel vasten: dan verzwakt het lichaam en wordt het eerder besmet.
| |
| |
Tijdens een epidemie mag men niet te veel aan lichaamsbeweging doen en dan nog alleen 's morgens, met een lege maag. Anders schieten de spijzen rauw en onverwerkt naar beneden en dan wordt er onzuiver bloed aangemaakt, dat bij uitstek vatbaar is voor de pest. Een middagdutje is erg schadelijk, maar de nachtrust helpt de vervlogen krachten te herstellen en door bevochtiging het ontsteken van de lichaamsvochten te voorkomen. Te veel waken verdroogt en verwarmt de vochten en tast de krachten aan.
Als men de ziekte toch oploopt, gebruik ik altijd het volgende drankje: neem van mithridaat en diascordium elk twee scrupels en van scordiumzout en cardebenedictus elk een halve scrupel. Verder een lood citroensap en een ons teriakelwater van Bauderon. Meng dit en laat de patiënt het warm innemen, liefst vanaf het beginstadium: hij zal er twee of drie uren of naar omstandigheden nog langer door zweten. Voor degenen bij wie het hete vocht de overhand heeft of die zich erg branderig voelen, kan men diascordium zonder mithridaat nemen en in plaats van teriakelwater goudsbloemazijn of het sap van zuring. Dit drankje mag men eenmaal per dag toedienen, gedurende twee of drie dagen en bij sterke mensen tweemaal daags. Regel de dosering naar de aard van de ziekte en de toestand van de zieke.
Intussen laat ik de patiënten de volgende drank nemen: neem van scordium en zuring elk twee handen vol en kook het in water of zure wei tot je genoeg voor een pint overhoudt. Doe er, als het gezeefd is, drie ons siroop van citroensap, een achtste lood scordiumzout en oliezwaveldruppels voor de smaak bij.
Ik zou ontelbare voorbeelden kunnen geven van mensen die door deze twee middelen van de kwaadaardige koorts en de pestsymptomen genezen zijn, maar ik heb liever dat de eigen ervaring dit bevestigt. Zelf heb ik profijt getrokken van de lessen van professor Santorio in Padua, toen ik hem vergezelde op zijn tocht langs de zieken in 1616 en ook van die van de
| |
| |
hoogleraren Claudini en Bartoletti in het jaar daarop. Ik heb mijn waarde meesters in mijn eigen praktijk altijd gevolgd door scordium toe te dienen, te meer omdat ik las dat het middel van oudsher al in hoge achting stond. Bijgaande afbeelding toont deze plant: ze is genoemd naar het Griekse woord ‘scorodon’, dat ‘look’ betekent, omdat ze daarnaar ruikt. Bij ons wordt ze wel waterlook genoemd. Men moet haar echter niet verwarren met look zonder look.
Wat betreft aderlaten en purgeren kan ik kort zijn: men mag alleen op zachte wijze purgeren en men kan beter niet aderlaten, omdat de krachten daardoor eerder af- dan toenemen. Soms is het echter in het beginstadium noodzakelijk en dan mag het gebeuren, maar alleen met zeer grote zorgvuldigheid door een ervaren arts. De pest moet eigenlijk door haar eigen tegengif verjaagd worden, te weten door de twee voornoemde medicijnen. Vervolgens is men aangewezen op hartversterkende middelen en een gezonde manier van leven.
De pest brengt vaak menig ander gebrek met zich mee; de beschrijving ervan zou een boek apart vergen. Ik zal hier alleen nog de behandeling van de gezwellen en de pestknobbels bespreken.
Er zijn twee soorten pestgezwellen: de bubones komen voor in de klieren die de drie voornaamste delen van het lichaam - hersenen, hart en lever - zuiveren. Zulke opgezwollen klieren zitten dicht achter en onder de oren, onder de oksels en in de liezen. De hiervoor al genoemde dranken helpen het pestig vuur naar die klieren te jagen, zodat het lichaam daar van het gif ontlast kan worden.
De gezwellen moeten eerst gestoofd worden met wollen lappen of een sponsje, gedoopt in water waarin heemstwortel, bollen van witte lelies, malve, scabiosa, duivelsbeet, wijnruit, kamille, dille, melote en dergelijke gekookt hebben. Van dezelfde kruiden kan men later een gestampt papje maken en daarbij nog teriakel en saffraan mengen. Na het stoven moet
| |
| |
| |
| |
men onder het gezwel een blaartrekkend middel met een koolblad eroverheen leggen en dat er zo lang mogelijk op laten, terwijl ook de pap om het gezwel heen geslagen is. Als het gezwel zeer groot en pijnlijk is, hoeft men geen trekkende kruiden te gebruiken, maar alleen pijnstillende als violebladeren, malve, bilzenkruid of zuring. Dit om te voorkomen dat er door te sterk trekken te veel vocht, en dus verderf, in het gezwel zou schieten met alleen maar meer pijn en verzwakkende koorts tot gevolg.
Als het gezwel gaat rijpen hoeft men niet, zoals gewoonlijk, te wachten tot de etter helemaal gekookt en volkomen rijp is, maar mag men het eerder openen om het gif niet te lang opgesloten te houden. Hiervoor kan een lancet of een corrosief gebruikt worden. Wat daarbinnen nog ruw en hard is, moet met de genoemde middelen eerst verzacht en tot rijping gebracht worden. Vervolgens brengt men een zuiverende zalf op van terpentijn, mithridaat, aloë, mirre, scordium en azijn. Intussen moet men de wond openhouden tot alles volkomen gezuiverd is, daarna kan men haar sluiten met een loodpleister met iriswortel of met een zinkcarbonaatpleister: als er nog wat gif achtergebleven is, werkt de laatste het beste.
Andere gezwellen blijven buiten de klieren en men vindt ze op allerlei plaatsen, bij voorbeeld onder de kin, midden in de hals, aan de schouder of op de arm. Van buiten lijkt het soms of ze vol etter zijn, maar ze genezen toch met alleen trekpleisters en zonder dat ze geopend worden.
Op alle lichaamsdelen kan anthrax voorkomen, kleine puistjes of harde knobbeltjes die jeuken en erg branden. In het begin zijn ze nauwelijks zo groot als een erwt, maar ze worden steeds groter en gaan steken en ondraaglijk branden, vooral 's avonds, 's nachts en tijdens de spijsvertering. Soms komen er kleine blaasjes op, die bij opening zwart verbrand vlees, dat op een gloeiende kool lijkt, te zien geven. Daarom noemen wij deze bobbeltjes pestkolen.
| |
| |
Omdat het vlees verbrand is, kan zo'n kool niet tot rijping gebracht worden: ze dient terstond met dwarssneden tot op het gezonde vlees en tot bloedens toe gekerfd te worden. Daaraan vooraf moet men een trekkend middel opleggen van zuurdeeg met kleingewreven Spaanse vliegen en azijn. Op het kopje of het blaasje strooie men zwart nieskruid om de kool van het lichaam af te scheiden en het vuur eruit te trekken. Bij de epidemie in Leiden in 1635 leverde dit onverwacht resultaten op. Galenus heeft van de kracht van zwart nieskruid al iets geweten want hij gebruikte het om verharde fistels te behandelen. Eigenlijk hadden we dit al van de boeren kunnen leren: zij genezen hun paarden, ossen, schapen en varkens met bastaard zwart nieskruid. Over het trekmiddel heen kan men een loodpleister met zalf of de bovengenoemde pap leggen. Als de pestkool afgevallen is, dient men de opening te zuiveren en te genezen op dezelfde wijze als bij de andere gezwellen.
|
|