vliezig was - zoals bij een ongeboren vrucht - en waar negen pond water uitkwam. De Arabier Albucasis getuigt een kind gezien te hebben dat zoveel water in het hoofd had dat de hals het op het laatst niet meer kon ondersteunen, of het kind nu stond of zat. Uiteindelijk stierf het dan ook. Volgens Placentius komt de kwaal alleen bij pasgeborenen voor, maar ik heb haar gezien bij kinderen van drie, vier, vijf, zes jaar en ouder.
De oorzaak van een waterhoofd kan zowel inwendig als uitwendig zijn. De eerste is te herkennen aan een bleke gelaatskleur. In het hoofd verzamelt zich een taaie, slijmerige, soms bloederige en scherpe waterigheid, die door haar grote hoeveelheid, dunheid en hitte soms tussen de huid en het schedelvlies schiet, soms tussen het schedelvlies en de schedel, soms tussen de schedel en het dikke hersenvlies, soms in de hersengroeven. Hieraan vooraf barst de grote hoeveelheid waterig en scherp bloed uit zijn bloedvaten. Vaker is er een uitwendige reden: een slag of stoot van de vroedvrouw tijdens de bevalling, vooral als zij het hoofd te veel knijpt, drukt of trekt. Daardoor wijken de naden van de schedel uiteen en gaan de adermondjes open, zodat er vocht in kan lopen, wat de zwelling veroorzaakt. In dit geval is het gezichtje bij de bevalling rood.
De aandoening is bijzonder gevaarlijk omdat het scherpe en zoute vocht zich invreet in de omringende delen, in het bijzonder de hersenen, en hen vervolgens bederft en verteert. Paré verhaalt over een kind waarvan de hersenen, na de dood, niet groter dan een kaatsbal bleken te zijn. Bij een inwendige oorzaak is de kwaal dodelijk, maar bij een uitwendige komt de patiënt er vaak doorheen.
De genezing begint met verdunnende en verdrijvende staving van het vocht, gevolgd door verdroging en versterking. Pas in uiterste nood mag men het hoofd opensnijden. Omdat jonge kinderen nog niet goed geneesmiddelen kunnen slikken, kan men de voedster een zacht waterafdrijvend drankje geven. De levenswijze moet dezelfde zijn als bij waterzucht.