en zo was het dan wel nodig dat die overal voorkwamen. In elk land zijn medicijnen voorhanden voor de algemene kwalen, maar ook voor de inheemse. Waar veel slangen zijn, groeien specerijen met tegengif; in West-Indië met zijn pokken groeit pokhout en in ons land groeien in overvloed planten tegen scheurbuik, terwijl die in Italië, waar deze ziekte niet voorkomt, niet groeien en als ze daar kunstmatig aangeplant worden maar nauwelijks opkomen.
Sommigen zeggen dat wij dagelijks van alles gebruiken wat we van ver moeten halen. De Franse arts Primrose leidt uit de consumptie van wijn, suiker, peper en dergelijke af dat God niet gewild heeft dat elk land overal van voorzien zou zijn, opdat de mensen onderling vriendschap zouden handhaven. Het is niet mijn bedoeling een banvloek uit te spreken over dit soort voedingsmiddelen, maar ik wil erop wijzen dat ze voor ons niet noodzakelijk zijn. We zouden gemakkelijk zaken uit ons eigen land in hun plaats kunnen gebruiken, zoals bier in plaats van wijn, honing in plaats van suiker en waterpeper in plaats van peper. De Indianen hebben ondervonden dat parels, goud en zilver hun vriendschap met vreemde volkeren niet bevorderd hebben, maar wel hun deerlijke ondergang! Het land dat niet bezit waar de vreemden op uit zijn, is het gelukkigst.
Uit Gods woord blijkt dat men alle geneesmiddelen in zijn eigen land kan halen. Om de heilige zalf te maken waarmee de hogepriester gezalfd zou worden, zond Hij Mozes niet buitenslands, maar was Hij tevreden met wat er in het gebied zelf groeide: kassie, kaneel, kalmoes en mirre (Exodus 30:22-33). En zond Mozes anderen weg om kruiden te zoeken of gebruikte hij de boom die bij de rivier zelf stond om de bitterheid weg te nemen en het water van Mara drinkbaar te maken (Exodus 15:23-25)? Goot de Samaritaan de gewonde die hij op de weg vond, iets anders in de wond dan de olie en wijn die hij bij zich had (Lucas 10:33-34)? Sommigen zouden de genezingen die de