Maniere des levens, der gener, die van verscheyde sieckten ghedroygt werden.
Het XX. Capittel.
WAnneer u stant verswackt, en dat de laetste jaren
Ontrent u kranck gestel haer krachten openbaren,
Soo datter dit en gunt aen Maegh of Lever schort,
Of datter quellich vocht van boven neder-stort:
En laet u niet terstont een dranck of pillen brengen,
En laet geen bitter sap met vreemde kruyden mengen:
Maer oeffent u gedult, en hout de Leden stil,
En let hoe dattet gaet, en waer het henen wil.
Gebruyckt maer weynigh spijs; en tracht gerust te wesen;
Dat kan oock menighmael een sware quael genesen,
Weet dat een kranck gestel niet hardt en dient gedruckt,
En dat een krachtigh touw niet stijf en dient geruckt.
DE lichamen, die noch verder van de ghesontheydt geweken zijn, en door de minste oorsaeck in siekten vervallen souden, ten zy sulcks door de konste belet werden, sullen wy nu mede in dit Capittel baren regel van leven voorschrijven. Waerom soodanige lichamen de siekten soo onderworpen zijn, moet insonderheydt op twee oarsaken gheleydt werden, te weten overvloedt, en verdervinghe van 't bloedt. Als een van beyde ons met eenighe sieckte schijnen te dreygen, soo dienense terstont wech-genomen te werden, al-eerse het lichaem van den natuerlijcken stant in een sieckelijken verwerpen. Maer hier staet wel aen te merken, dat het niet altijdt noodigh en is, sijn toevlucht terstont tot de medicamenten, oft genees-middelen te nemen: alsoo door rusten en vasten alleen veel groote sieckten konnen voor-komen werden, soo dat dickwils genoegh is, in dese gelegentheyt niet te arbeyden, en luttel te eten. Maer indien 't verval grooter is, als dat het op dese manier soude verbetert konnen werden; dan salmen tot de twee voornaemste genees-middelen van den overvloedt, en bedervinge des bloets komen, te weten, het aderlaten, en purgeeren, en alsoo devolheyt verminderen, en de quaetheyt verbeteren. Het welck niet alleen, nopende 't gheheele lichaem, maer oock aengaende de bysondere deelen te verstaen is. Dan hoe dit alles dient in 't werck ghestelt, dat gaet een ander deel der Medicijne aen, het welck van de genesinge handelt: en daer over salmen te rade gaen met een gheleert en ervaren Medicijn. Alhier hebben wy alleen voor, het lichaem voor ongesontheydt te bewaren, en niet van deselvige te ghenesen. Derhalven sal ick daer van hier geen breeder gewagh af maken: maer alleen twee dingen vermanen.
Eerstelijck, dat de Lenten, ofte het voor-jaer de bequaemste tijt is, om de sieckte voor te komen: en dan is het goet bloet te laten, en te purgeeren, gelijck Hippocrates leert in sijn 47 Spreucke van 't 6 Boeck. Dan het is is bequamer de slijmerachtige, ende swaermoedige vochtigheden, die in de winter vergadert zijn, in 't beginsel van de Lenten te suyveren: en op het laetste, de galachtige, die als dan insonderheydt beroert werden. Het is oock goet, de swaermoedige vochtigheden en swarte Gal, in den Herfst te suyveren, ende alsoo de sieckten, die daer uyt plegen te groeyen, voor te komen.
Ten anderen, dient oock wel t'onthouden, dat het soo goet niet en is als sommige voorgeven: Aloë, Bitterheyligh, of Pillen die daer van gemaeckt werden, voor de gesontheydt dickwils in te nemen. Galenus schrijft in 't 6 Boeck van d' ongemengelde Genees-middelen, dat den Aloë de Maegh soo aengenaem is, als eenigh ander genees-middel; en de Bitter-heylig wert van vele seer gepresen, om de bedorven vochtigheden, die aen de fluysen van de maegh gebacken sijn, te suyveren. De Arabische Medicijn Mesue hout den Aloë voor een vande beste, ende aldergesontste genees-middelen. Want also andere purgeerende dingen de maeg plegen te verswacken, en de leden te beschadigen: soo meent hy dat den Aloë daer van bevrijt is, als dewelke niet alleen niet en soude beschadigen, maer daer-en-tegen oock verstercken. Ia hy is van gevoelen, dat de gene, die hem gestadigh gebruyckt, geen sieckte overkomen sal, dewelcke niet geneesbaer en is. Maer dit wert wel te recht wederleyt van Cardanus 1. de Sanit. 45. alwaer hy schrijft: dat Galenus seer qualijck geleert heeft, dat den Aloë des maeghs vrient is: en dat hy door die dwalinge ontallijke menschen, die door sulck behulp tot een hoogen ouderdom meenden te geraken,.vroegh om den hals gebracht heeft: Want dewijl de soete dingen de maegh aengenaem zijn: en den Aloë seer bitter is, dien volgende ook onaengenaem en schadelijck. De Bitter-heyligh mede, al isse verbetert ende somtijdts niet onnut: soo keurt hy evenwel deselvige oock hinderlijck aen de maegh en 't leven. En daerom meent hy dat Mesue, als aen Galenus te veel geloofs gegeven hebbende, niet alleen geenen hoogen top geschoren heeft, maer in de sleur van sijn jonckheydt met den Aloë gestorven is. Dat de Lever daer van beschadicht wert, gaet wel soo vast, en sulcks getuygt Scaliger, veertigh jaren langh ondervonden te hebben, 160. excerc. 3. ende dat hy vele verlost heeft, die door het gebruyck van Aloë in groot gevaer vervallen waren. Dan dit wil ick alleen aennemen van schrale en magere Luyden, in de welcke den Aloë, ghelijck oock alle purgatien, als mede andere heete en drooge genees-middelen, gantsch onnut en schadelijk zijn. Soo schrijft Galenus 8 sec. loc. dat den Aloë alderhinderlijckst is, alsulcke menschen die sonder eenige quade humeuren van een heete ende drooge gematigheyt gequelt werden. En dat de naeste schade komt over de gene, die kout en droog zijn, en in 't ghemeen alle die alleen uyt quade hoedanigheyt in eenigh deel beschadicht is. Want daer geen overvloedt van vochtigheyt en is, daer werdt door het ghebruyck van Aloë, het lichaem uyt-gedroocht. Maer de gene die veel met catarren en sinckingen gequelt zijn, een slijmerige maeg hebben, en vochtigh van complexie zijn, konnen den Aloë insonderheydt als hy wel bereydt is, ofte daer hy inkomt, als Bitter-heyligh, en Pillen Ruffi, sonder hinder ghebruycken. Dan die aen 't speen vast zijn, kan hy door 't openen van die aderen, niet altijdt dienstig wesen. Siet van die kracht breeder by Matthiolus op het 3 Boek van Discorides cap. 22. Valesius 9. Contr. 3 en Dodonaeus in 't 11 Boeck van sijnen Kruyt-boek op 't tweede Capittel.