Hoe de gene leven moeten, die even uyt een sieckte opstaen.
Het XXI. Capittel.
HOort noch een korte les u nut te zijn geweten:
Waert gy noch onlangs sieck so wilt met oordeel eten:
Maekt datj' het swacke sterkt, en sachtjens henen drijft
Dat u noch van de quael in maeg of Lever blijft.
Zijt ghy lang sieck gheweest, en metter tijt genesen,
Soo moet oock desgelijcks u voedt sellanghsaem wesen,
Maer was u sieckte kort, en waerje ras gesont,
Soo geeft in volle maet het voetsel aen den mout.
Ghy hebt nu weynigh bloets en dat moet weder groeyen,
Dus wilt u niet te ras met sware dingen moeyen:
Gebruyckt meest sachte kost, en sap van gulle jeught,
Op datje buyten sorgh u saken redden meught.
't Is dienstigh even selfs voor alle jonge vrouwen,
Haer jonste tot den Man met kracht te wederhouwen,
Wanneer sijn broose jeught, na sieck te zijn geweest,
Vernieude krachten voelt en wederom gheneest,
Hier isset tegen recht u vrient zijn recht te geven,
Want wie hem dan gelieft die tast hem aen het leven:
Hier is de soetheyt wreet, de wrange stuerheyt soet,
Hier is het geven quaet, hier is ontseggen goet.
Noyt dienter eenig vuur van vuur te zijn genomen,
Wanneer de gulde vlam eerst uyt begint te komen:
Geen boom van nieuws geplant en dient te zijn besnoeyt
Tot dat het jeughdigh hout in volle tacken groeyt.
DE gene die van eenige sieckte ontslagen sijnde, weder op de been komen, en dienen niet te dencken, dat het ghenoegh is, datse geduerende de sieckte, haer van alles wel gewacht, en nerghens in vergrepen hebben, en nu so naeu niet en behoeven te sien, maer vryelijck haren lust moghen volghen. Sulcks heb ick dickwils gesien eenige seer qualijck bekomen te zijn. Men siet hoe haest dat een kaers die even uyt is, wederom aengeblasen wert. Even-eens gaet het met de sieckten. Derhalven die uyt een sieckte even op-staen, moeten met goede manier van leven, wel sorge draghen voor twee dinghen, datse niet weder in en storten, en datse haer vorige krachten wederom mogen bekomen. Voor eerst, gelijck (als Hippocrates wel seydt in sijn 12. Spreucke van sijn 2 Boeck) 't ghene, na het scheyden van de sieckte noch overschiet, wederom doet instorten: so is 't noodigh alsser wat van de stoffe der sieçkte overblijft, al schijntmen al wel te sijn, dat men het selvige allengs-kensen met soetigheyt wegneme, en de voornaemste deelen ondertusschen verstercke. Maer wanneer datter geen quade materie meer overigh is, dan salmen 't lichaem alleen sijnen deegh doen. Want in een lichaem, 't welk wederom bekomt, is wel goet bloet, maer weynigh, en in de vaste deelen is meerder drooghte. Derhalven is als dan van nooden vochtige Spijse, die licht te verteeren is, en goet voedtsel geeft: gelijck daer sijn doren van eyeren, panade, kuyckens, capoenen, ende diergelijcke. De slaep helpt het teeren, en derhalven mach hy in dese ghelegentheyt wel wat langer sijn, oft oock dat aen den nacht ontbroken heeft, by dage ingehaelt werden. Men sal de maeg voor den eten strijcken met versterckende olyen; niet te veel spijse sevens gebruycken, maer deselve liever verdeelen, en is beter driemael daegs weynig, als eens veel te eten. Hippocrates heeft ons wel geleert in de seven-kort-bondige Spreuk van 't tweede Boeck, dat de Lichamen die van langerhandt uyt geteert sijn, mede van langer-hant moeten herstelt werden: maer de gene die ras vervallen, mede haestelijk. En alsoo de gene, die uyt een sieckte opstaen, seer slap en swack sijn, so moet insonderheyt gelet werden, om de slappigheyt met versterckende dingen weg te nemen. En al is 't, dat, 't gene voor het hert aengenaem valt, ende de natuerlijcke warmte vermeerdert, sodanige lichamen nut en dienstigh is: so en moeten sy evenwel alles sonder onderscheydt niet ghebruycken, maer sien op de oorsaeck van hare swackheyt, en besigen 't gene het overschot van haer sieckte wederstaen kan, en haer seer wachten, van 't gene d'ongematigheyt van de welcke haer sieckte gesproten is, eenighsins soude wederom doen komen.
Maer dewijl de gene, die uyt een siekte opstaen, niet terstont en sevens haer krachten weder en krijgen, en de swackigheyt uyt de sieckte veroorsaekt, allengskens door goede maniere des levens verwonnen werdt, alleen de deelen der teelinge terstont kracht krijgen, en groote couragie vertoonen, so moeten even wel deselve oock teghen danck in den toom gehouden werden, ten sy datmen niet alleen met de gesontheyt, maer ook met het leven selve wil spelen. Als die deelen verrijsen, en vol levens sijn, daer al d'andere noch swack en slap blijven, is een seker en ontwijsfelijck teycken van gesontheyt, en dat het leven behouden is. Het welck daer uyt geschiet, om dat de verstoppinge van d'aderen geopent sijnde, Lever, Nieren, en d'ander deelen, die het voedsel door het lichaem verdeelen, aldereerst de spijse nutten, en voor d'andere versterckt werden: waer door sy krachten bekomen, ende met natuerlijcke, en levende geesten overvloedighlijck vervullen, van welckers beweginge, ende voort-drijvende beroeringe de gheseyde deelen op-blasen, en tot een ketelende begeerlijckheyt verweckt werden, daer de verste Leden, gelijck armen, beenen, schouders, dye, hals, later het voetsel en 't levende sap ontfanghen: behalven oock dat de natuere de natuerlijcke deelen vry naeuwer ghevoelen heeft gegeven, gelijk hier voren verhaelt is, waer door deselvige het wel ofte qualijck varen van 't gheheele lichaem veel eerder gewaer werden. Als dan de geseyde deelen door ghesont en suyver bloet van de Lever beginnen te verquicken, soo brenghen sy het eerste teycken aen, dat het lichaem nu gesont ende wel gestelt is. Het selve en is de goede vrouwen oock niet on bekent, als sy de kinderen voor heel ghesondt oordeelen, wanneerse wel opgeschort sijn. Al is 't dan dat den genendie even uyt een sieckte bekomen, al de krachten door de sieckte gebroken, 't lichaem vervallen en ongedaen, en alle de Leden heel verswackt sijn: soo brenght even wel dat lit de eerste tijdinge van gesontheydt. Maer inghevalle dien eerste lust ingevolght werdt, soo krijghtmen terstont tijts genoegh van berou. Ick weet verscheyde exempelen van Heeren van qualiteyt, die aldus om hals ghekomen sijn: sommighe, die naulijcks een uur daerna geleeft hebben: andere, die jaer en dagh gin-