Dit is de nutste tijdt, nu dient het landt bezaeyt;
Het lichaem is gerust, de geest die is verftaeyt,
Gelooftet raeuwe jeught: die echte vruchten telen,
Gaen tot een deftigh werck, en geensins om te spelen;
En doet het nimmermeer (het is een quaet gebruyck)
Of met een droncken hooft, of met een vollen buyck.
AL is 't datter van seker volk, Troglodyten genoemt; geschreven wert datse nimmermeer en slapen; en dat Plinius mede getuygt 7. Nat. 51. dat Mecenas in gehele drie jaer niet een oogenblick geslapen heeft, soo is sulcks evenwel ghebeel tegen de natuere. Want de Slaep ons niet veel minder noodigh en is, als het eten. Maer om hem wel te gebruycken, moet voor eerst op den tijdt gelet werden.
De bequaemste voor den Slaep is des nachts, om dat het als dan duyster, stil en koel is. Laet dan de Oeffeninge, gelijck geseyt is, voor den eten geschieden, ende de Slaep na den eten, doch evenwel niet terstont, maer een uur ofte twee na het avondtmael, want het hooft soude anders met veel dampen vervult werden, gelijck Galenus seer wel seydt op 4., Aph. 67. De wijse Socrates seyt by Plato in sijn boecken van de Politie, dewijl het deel van onse ziele, het welck de reden deelachtig is, in den slaep mede gelijck slapende wert, soo komt het deel, dat wildt en de woest is, door veel Spijse ende drank op te blasen, ende in den slaep heel vremt te ontroeren, waer door quade ende ongheruste droomen veroorsaekt werden. Daerom raet Plato dat alsmen slapen sal gaen, het lichacm soo te stellen, datter niet in en is, 't welck ons ghemoedt eenighe ontsteltenis aen kan brengen. Maer dit sal geschieden, indien wy wel gerust tot de ruste gaen, en met matige en gesonde spijse gevoedt, doch niet overladen en sijn.
De Slaep over dagh is mede om deselfde reden voor den ghesonden onghesont, alsoo hy de dampen in 't hooft doet opstijgen, die anders door het waken lichtelijck verteeren, waer uytsinkingen, pijn in het hooft, en andere quellingen voortkomen. Maer yemant, die door veel arbeydt vermoeyt en verslapt was, ofte een ongeruste nacht gehad had, en wacker gehouden was, die mach sulcks by daeg wel wederom in-halen.
Men moet oock letten dat de Slaep niet kort ofte te langh en zy. De rechte maet is, tot dat de Spijse in de Maegh en Lever verteert is, en de vervlogen geesten herstelt zijn. Maer dese tijdt moet wat verandert werden, na dat de natuerlijcke wermte veel ofte weynig is. Minder als ses uuren te slapen, is naeulijcks genoeg: al wat boven de negen uuren gaet, dat is te veel: seven uuren mogen door de banck bestaen, soo dat die de middel-maet mogen stellen.
Hier dient vorder aengemerckt; dat sommige, insonderheyt de gene die studeeren, seer qualijck doen, alsse's avontslangh na den eten op-blijven, ende daeren-teghen des morgens na het op-gaen van de Son blijven leggen, ende alsoo, gelijckmen seyt, een gat in den dagh slapen. Want sy veranderen alsoo de ordre der Natueren: dewijl den nacht om te slapen, ende den dagh om te waken gheordineert is. Want als de Son op-komt, ende d'aerde beschijnt, soo opentzy door de wermte de kleyne gaetjens van de huyt, en treckt de vochtigheden ende geesten van binnen na buyten, ende noodight ons also tot waken ende arbeyden. Maer als sy wederom onder gaet, dan werden deselve gaetjens gesloten, ende de vochtigheden ende geesten ingetrocken, ende den mensche alsoo tot de ruste vermaent. Die dan 's morgens als de Son ende de Werelt ons opwecken, slaept, ende diep in den Nacht, als de Natuere ons beveelt te rusten, waekt, die stoot de gemeene ordre, ende de bysondere in sijn selven, gantsch om, ende verswackt de humeuren, ende gheesten door contrarie bewegingen, dewijl hy alles na buyten trekt, als de Natuere 't selve tot rust binnen roept. De ghene, seydt de Platonische Philosooph Ficinis c. de Vita. 7. die den nacht, tegen de natuere, voor den dagh, en in tegendeel den dagh voor den nacht wil ghebruycken, ghelijck de uylen: die volgen oock tegen haren danck daer in de uylen, dat gelijck de oogen van de selvige in 't licht verduysteren, alsoo mede het licht van haer verstant tegen het blincken ende glinsteren van de waerheyt verduystert. Daer beneffens werdt het verteeren van de spijse, door de maniere van doen seer verhindert. Want van de lucht, die by daegh wermer is, ende van arbeydt ende Waken, zijn de geesten wat vervlogen, soo datse van nieus wederom ghemaeckt, en herstelt moeten werden het welk de gene, die 's nachts langh op blijven, insonderheyt die studeeren, beletten, also dat haer geesten toe het teeren van de maegh, ende het over-dencken niet en konnen genoeg doen. Want sy trecken een groot deel van deselve uyt de maeg na het hooft, ende vervollen met eenen de herssenen met dampen, waer door verscheyde raeuwigheden door het geheele lichaem, en sinckingen in het hooft groeyen.
Die een slappe maegh hebben (onder welck ghetal een groot deel van 't Steedtsvolck is, ende byna alle Luyden van studien) moeten insonderheydt op het slapen wel acht nemen: op dat het ghene, van wegen het lichaem de plaets, of de studie af-neemt, doorsorgvuldigheyt herstelt mach werden. Onder dese, die 'snachts sijn spijse wel verteert heeft, mach sonder omsien 's morgens wel opstaen: die niet wel verteert en heeft, dient noch wat te rusten: ende indien hem de noot gedwongen heeft om vroeger op testaen, mach vry wederom wat gaen leggen. Wiens spijse geheel niet verteert en is, die moet hem geheel stilhouden, sonder het lichaem veel te bewegen.
Hier moet oock gelet werden, hoemen hem leggensal om te slapen (Hipp. 2. Prognost. Arist 5. Probl. 3.) te weten, niet heel stijf uytgestreckt, maer armen en beenen een weynigh gebogen, 't hooft wat hooger, en het lichaem op een zijde. Siet Guyon. 3. de divers. lec. 7. Het slapen op den buyck, en op den rugh is beyde schadelijck. Als oock het slapen onder den blaeuwen Hemel, ende onder het schijnen van de maen, en met open vensters: maer de slaep-kamer dient van alle lucht, damp, stanck en vuyligheyt gesuyvert gehouden te werden. Het bedt moet sacht zijn, en na den tijdt des jaers gereguleert. Wat belanght de stoffe, die en is in alle Landen niet even-eens. De bedden, en matresen werden gemaeckt van wol, katoen, ofte pluymen. Elck mach gebruycken daer hy aen ghewent is, sonder te letten op 't gene hier over geschreven wert by Doctor Roderick van Fonseca, eertijts Professor te Padua, alwaer ick Anno 1616, sijn lesse gehoort, en sijn practijk gevolgt hebbe. Men moet hem wel wachten, seyt hy, lib. de tuend. valet. cap. 6. te slapen op bedden die met pluymen gevolt zijn gelijck in Duytslant: also sulcks graveel in de Nieren