kenschap in te toomen, Gedenkt Heer Koning, seyde sy, als ghy mijn sult drincken, dat ghy het bloet der aerden drinckt. En men leest van den Philosooph Anacharsis (by Plin. 15. Nat 22. Senec. Epist. 83. &. 94. Stob. Serm. 18.) dat hy 't eerste glas rekende voor de gesontheyt, het tweede voor de lust, het derde tot de smaeck, ende de vordere tot dulligheyt.
Maer hier en dient niet alleen op de maet, maer ook op de tijdt gelet te werden. De bequaemste tijdt om te drincken is over maeltijdt, ende tusschen het eten. Want dan helpt den Drank tot het verteeren ende verspreyen van de spijse. Soo dat het een quade manier is van de Touonpinambaoutlts, dewelke, gelijck beschreven werdt by Lery in sijn Fransche Hist. van Amerika chap. 9. als sy sitten en drincken noyt te eten, en over maeltijt sijnde nimmermeer en drincken, even ghelijck de paerde.
Nuchteren in een ledige maegh, (Hipp. 3. de vict. acut. Gal .ad 2. Aph. 21.) ofte oock na de maeltijt drincken, en is soo goet niet. Want als den dranck in een ledige maegh komt, so beschadight hy de herssenen ende zenuwen: na de maeltijt gedroncken verstoort hy het teren van de maegh (niet anders gelijck een pot diemen van de zô brenght, als men, terwijl hy staet en siet, daer eenige vochtigheyt in komt te gieten) waer door veel rauwe humeuren veroorsaeckt werden. Somtijts is het even wel dienstig, om het voedsel door 't lichaem te verspreyen, na den eten te drincken: maer alleen den geenen, die de spijse niet lichtelijck na beneden en gaet. Nochtans en dientmen dan oock niet te drinken voor al-eer de spijse wel en volkomentlijck verteert is. Want anders werdt de teeringe niet alleen belet, maer de kost noch raeu zijnde uyt de maeg na de lever ghedreven. Het is oock beeter den dranck, diemen over maeltijdt drinckt, te verdeelen, als sevens eenen grooten teugh te drincken. Want soo kan hy hem bequamer onder de spijse vermengen, en den dorst beter verslaen. Maer met een reys een groot glas gedroncken, maeckt schommeling in de maeg, het welck 't inhouden en verteeren van de spijse schadelijck is.
Men moet hem oock onthouden van drincken, als men staet om te gaen slapen, ofte te bedde is. Want den dorst, diemen dan mocht hebben, sal met den slaep wel overgaen, gelijk Hippocrates wel leert 5. Aph dewelke het gene, dat den dorst verweckt, doet verteeren, en insonderheyt als men heet gewerckt is, of besweet gegaen heeft, soo is het kout drincken heel schadelijck, (Celsus 1. 3. Diosc. 6. 33.) ja somtijts doodelijk. Also schrijft Buonfiglio in 't derde boeck van het tweede deel van sijn Italiaensche Historie van Siçilien, dat den Dolphijn van Vranckrijck, de soon van Françoys de eerste Koning van Vranckrijk, gestorven is, om dat hy heel heet gespeelt zijnde, kout gedroncken had, waer door sijn bloetsubijtelijk stremde. Het selfde is in onsen tijt mede geseyt van den Prince van Walles, de soon van Iacob de eerste Koningh van Engelant, en is oock soo aengeteyckent in het tweede stuck van de Fransche Mercure.
Maer 't geene gemeenlijck geseyt wert van de gene, die 's avonts beschoncken geweest zijn, en 's morgens over 't hooft klagen, het hair van den hont ('twelk geleyt wert op den beet, die den hont yemant gegeven heeft) te gebruycken, dat is, de onlust van de wijn met wijn wederom te doen vergaen: heeft alleen plaets in soodanige, die door swackheyt van de maegh uyt kou, de wijn 'savonts te voren gedroncken, niet wel verteert en hebben, waer van rauwe dampen na 't hooft gesonden werden. Soodanige gebiet Hippocrates selve op 't laetste van 2. Epid. een roomerken sterke wijn te drinken, om het koken van 't voedsel te helpen, de raeuwigheydt te verbeteren, en de rauwe dampen van 't hooft te doen vervliegen. Aen deselve schaet oock het vasten, dewijl het de menighte en scherpigheyt van de opwellende dampen vermeerdert, dewelcke de ingenomen spijse tegenhout ende versacht. Soo mede als yemandt die door te veel ofte quaet voedsel genomen te hebben, raeuwigheyt in de maegh voelt, wederom een weynigh spijse nut, van beter substantie, sulcx sal de raeuwigheydt wech-nemen. Want de natuere neemt het kooken en verteeren door het aenkomen van nieu voedsel van nieus byder handt, en volbrengt daer door het gene sy te voren niet en had konnen uytvoeren. Dan rauwigheyt op rauwigheyt geleyt, overvalt de kracht van de maegh: maer dat weynigh en goet genomen wert, brenght de natuere wederom tot teeringh, en verbetert de rauwigheydt. In dese dan, is 't goet, datse 's anderendaeghs een wijn-zopken, of een glas alssen-wijn nemen, ofte op een biscuytjen een roomer andre wijn drincken. Dan voor de gene die soodanige rauwigheyt in de maegh niet en voelen, is 't veel beter datse haer netten van selfs laten droogen.
Wat den tijt des jaers belanght, dewijl in de winter door de uytwendighe kou de inwendighe wermte en dampen ingehouden werden, ende daer door het ingewant wermer, stercker en vochtiger is, soo is dan wel veel spijse, maer weynigh dranck van nooden. In tegendeel des Somers, wanneer 't ingewant slapper en koelder is om de natuerlijcke wermte en de dampen door de uyterlijke hitte uytgetrocken werden, so moet dan weynigh en van luchte spijse gegeten, maer vry meerder gedroncken werden. Maer ten behoeft juyst niet altijt van 't kleynste bier te wesen, of ook, gelijckmen siet dat de luyden dan soecken gheheel koelen dranck, alsoo de weynige wermte van de maegh daer door lichtelijck uytgheblust wert. Derhalven machmen selfs in de honts-daghen, wel Spaenschen ofte andere sterke wijn drincken: het welck met Hesiodus en Plinius de ervarentheydt selve oock voor goet keurt. In de tijden die tusschen beyde komen, moetmen hem oock hier in tusschen beyden reguleeren.