Ee hoogh een edel hert en kan geen felle slagen,
En wil geen harde dwangh of stuere woorden dragen:
Wanneer een moedigh paert is geestich uyter aert,
Soo dient het vinnig spoor en sweep te zijn gespaert.
HEt kindt nu in sijn tweede seven jaer ghetreden zijnde, is noch werm van complexie ende gematigheydt in sulcken graet als het te voren was: maer zo vochtigh niet, alsoo alle Dieren van haer geboorte af allenskens droogher werden. Waerom oock de vochtigheyt van de spijse, daer wy hier voren afvermaent hebben, allencxkens een weynigh vermindert moet werden: even wel neerstigh toesiende, dat de natuerlijcke vochtigheydt, daer wy tot behoudenis van 't leven groote sorge voor te dragen hebben, door te veel drooghe spijze niet verteert, ofte al te seer verdrooght, en den wasdom daer door belet en wert. Om welcke oorsaeck mede de oeffeninghe van 't lichaem wat minder ende lichter dient te wezen, als de krachten wel souden konnen verdragen. Soo moet oock gelet werden, datze op dese tijdt niet te veel hippelen, en springen, geen Leden en krencken, of, ghelijck ick dickwils tot groot verdriet vande ouders gesien hebbe, in eenigh scheursel en vervallen.
Alsoo nu met de jaren het verstant mede begint te vermeerderen, soo salmen niet alleen letten om de kinderen ghesont en sterck van lichaem op te voeden, maer haer ziele soeckente verçieren met deughden, en goede manieren, op datse haer goede Ouders ghelijck, en daerna tot vreucht van deselve, ende tot dienste van haer Vaderlandt mogen geraken.
Om de Republijcke goede Borghers tegheven, is meest gelegen aen de opvoedinge der kinderen. Daerom seggen de vermaerde Wijsen, Lucurgus, Socrates, Plato, Xenophon ende Plutarchus, dat de verdorventheyt van de Republijcken, komt door onachtsaemheydt ende versuym van goede opvoedinge, ende dat de feylen die de jeucht ingheprent zijn, niet licht uytgewist en werden; gelijck in tegen deel, als de deught daer by tijdts wel wortelt, daerna vele goede vruchten voort-brengt.
Alle Ouders moeten dan vermaent wezen, dat, als haereen kint geboren wert, daer van wel mogen goede hoop hebben, dat het verstandigh en deughdelijck sal werden, indien sy het wel op-trecken ende onderwijsen, gelijck Quintilianus seydt. Want de wijl het voorde menschen soo natuerlijck is, de reden te ghebruycken, als voor alle de Voghels is het vliegen, soo moeten wy oock voor vast houden, dat, gelijker seer selden Vogels uytkomen, die on bequaem zijn om te vliegen, dat oock alsoo seer weynigh menschen gheboren werden, die, alsse goede opvoedingh hebben, onbequaem souden wesen tot het recht ghebruyck van de reden. Want al is't dat sommige kinderen in 't eerste loom, bot en plomp schijnen, soo werden evenwel vele swarigheden overwonnen, door lang en gestadigh onderhoudt van goede dingen, door goede exempelen en navolginge. Want, gelijck Aristoteles schrijft, 1. Met. alle menschen zijn van natueren ghenegen om te leeren. Derhalven dienen alle vrome Ouders wel sorgvuldigh te wesen, om hare kinders van jonghs op het beste in te scherpen. Want ghelijck het teere lichaem van de jonge kinderen, als hier voren in het 5 Capittelgheseydt is, indien het niet van beginsel wel geswachtelt en onderhouden wert, in verscheyde mismaecktheyt komt te vervallen: soo gaet het oock met het gemoedt; 't welck van beginsel niet wel gade geslagen zijnde, tot geen deught en kan gheraken. De kinderen die sonder snoeyen, gelijck de Wilde boomen, gehouden werden, brengen ghemeenlijck bittere vruchten voort. Want ghelijck Plato schrijft, in 't tweede Boeck van sijn Republijcke, wy zijn van natuere meer ghenegen tot de seylen, als tot de deughden. De baen tot de feylen is glat, ende daer komtmen lichtelijk toe, maer voor de deught, seyt hy, hebben de Goden het sweet ghestelt. Het selfde getuyght oock Aristoteles 1. magn. moral. 9. Ende reden gevende 6. Polit. waerom de Wet-gever niet en behoorde toe te laten, dat elck een na sijnen sin leefde, seydt, sulcks behoorlijck te zijn, om dat alle menschen de boosheyt aengeboren is. Dewijl dan in de kinderen de Reden, dewelcke is den toom van 't gene ons tot quade begeerlijckheyt lockt, noch geen kracht en heeft, maer dat haer gemoedt, ten aensien van de werkinge, weynigh verscheelt van het gemoedt der beesten, gelijck Aritoteles leert, in het achtste Boeck van de Historie der Dieren op het eerste Capittel: so is nootwendig datze ten eersten door een goedt leydtsman tot de deught geleyt, ende van de feylen afgeleydt werden. Wantgelijck Quintilianus seydt, wy zijn van natueren seer vast houdende, van 't gene wy in onse jonge jaren aen-ghenomen hebben: even ghelijck de koleur, daer de witte wol mede gheverwt is, niet en kan uytgewasschen werden. Ende ghelijck de Poët Horatius seyt in sijnen tweede Brief van 't eerste Boeck:
Een ton, of fles, of ander vat
Smaeckt veeltijdts na sijn eerste nat.
In dese opvoedingh en onderwijngh moetmen de kinderen niet al te naeu houden, maer haer d'oeffeninge van de kintsheydt toelaten, op dat wy niet en schijnen de nature te willen beschuldigen, (die de jonkheyt swack gelaten heeft) en met ontijdelijck zaet den onbereyden acker des verstants bederven. Laet haer vryelijck speelen, en het School meer gebruyeken tot veranderingh van spel, als tot tegenheydt: anders werden sy het leeren teghen, eerse weten wat leeren is. Ick hebber veel gekent, die om de hardigheydt van de Meesters, de Scholen en Studien verlaten hebben, daer over zy haer daerna, als over wreede beulen, altijdt beklaeghden. Ende die de Roovers ontloopen was, die hem gedreyght hadden op te hangen, gevraeght zijnde, met wat gemoedt hy de doodt verwacht hadde, antwoorde, ghelijck ick eertijdts een kint zijnde, de slagen van den meester. Daer beneffens soo verteert de geltadige vreese van de kinderen, haer natuerlijcke vochtigheydt, waer door haer lidmaten moeten groeyen ende rat werden. De Maegh en kan oock haer werck niet doen als het vuur optreckt tot hulp van d'onstelde herssenen; het bloedt en kan door 't lichaem niet verspreydt werden, maer werdt door de gestadige benautheydt onderdruckt. De veulens laten wy na haeren lust in de wey springen ende spelen, om haer aenkomende kracht niet voor den toom vervaert te maken. Dat wy in de beesten toelaten, sullen wy dat in ons kinderen niet doen? Met recht wort dan ghepresen d'Heer Christiaen Huygens, Secretaris des Raedts van Staten, die sijn kinderen al spelende ghe-