| |
Hoe een bevruchte vrou haer onderhouden sal.
Het III. Capittel.
ALs nu de teere vrucht is binnen u ontfangen,
Soo komt, ô jonge vrou, en leert bequame gangen,
Leert regels tot het werck: want als 'er yemant draegt,
Soo dient 'er aen de kunst om nieuwen raet gevraeght.
Dus als het u gebeurt dat naer een diep verlangen,
Ghy voelt een teen vrucht in u te zijn ontfangen,
Soo neemt met alle vlijt u swacke leden waer,
En doet niet alle dingh gelijck als voor en naer.
Een vrou die swanger is die moet haer leeren mijden
Van ongeregelt spel, van rotsen ende rijden,
Van al te swaren pack, van al te rassen ganck,
Van al te goeden reuck, van al te vuylen stanck,
Van alle mal geraes, van alle dertel springen,
Van door een vreemt gebaer de leden om te wringen,
Van over-al het oogh te willen laten gaen,
Van anghst, van alle schrick, van onbedachte waen,
Een vrou die swanger is moet even dan gedencken
Door praem van enge dracht haer niet te laten krencken;
Geen dingh soo onbequaem omtrent een teere vrucht,
Dan als een jonge vrou in naeuwe kleeren sucht.
Een vrou dit swanger is moet haer geduerigh wachten,
Van nare dwepery, van alle droeve nachten,
Van door een gramme sucht te werden omgevoert,
Ia van een groote vreught te werden omgeroert:
Want als het swanger wijf is besigh met de tochten,
Soo kromt de swacke geest in veelderhande bochten:
En wat ontrent de vrucht sijn kracht besteden moet,
Vergeet sich in de gal en aen het vinnigh bloet.
Ghy, maeckt u daerom sterck om uyt te mogen jagen
Schrick, wrevel, gramme sucht, en alle quade plagen:
Gewent u tot gedult, en wacht u van de spijt,
Schoon dat je licht te peert, en wonder haestigh zijt.
Wanneer het jeughdigh hout met vruchten is beladen,
Een vlijtigh hovenier die vint terstont geraden,
Met allerley behulp den boom en yeder tack
Te stijven tegen wint en ander ongemack;
Want als hy dat versuymt, soo kan het licht gebeuren
Dat van den eersten storm de tacken sullen scheuren:
Siet daer een jonge stam, en al het teer gewas
Geslingert op het velt, gedompelt in het gras.
ICk sal my wel wachten om in geen onghenade van eenighe happige wijfs te vallen, het gene in 't voorgaende Capittel van de Coninginne, ende den Philosooph verhaelt is, hier veel te prijsen: nochtans en kan
| |
| |
ick niet verswijgen, dat alhoewel de Vrouwen den Beurtman niet aen Landt en laten staen al heeft het Schip sijn volle vracht in, (gelijck by na plach te seggen Iulia de dochter van den Keyser Augustus, by Macrob. 2. Saturn. 5.) en dat sulcx haer vernoeght als te voren, om reden by Andreas Laurentius, en andere te lesen: soo is evenwel beter: en behoort oock onderhouden te werden de lesse van de Doctoren, dewelcke in 't Houwelijck met dese gulden versen uytgedruckt is:
't Is voor het echte volck geraden om te rusten,
Wanneer het swanger wijf gevoelt haer eerste lusten:
Wanneer een jonge vrou haer maegh en herte klaegt,
En voelt in haer geheym een teken datse draeght.
Want als een teere vrucht haer eerst begint te setten,
Al wat de Vader doet dat sal de Moeder letten;
Wie veel den acker ploeght Wanneer by is bezaeyt,
Die breekt zijn eerste werk en maekt het al bekaeyt.
Dan in 't leste van de dracht en kan dit spel geen quaet doen, en wert oock ghelooft, dat het den arbeyt alsdan lichter, en de baen gladder maeckt.
Al de Konst om de vrucht te behouden staet daer in, dat de swangere vrou wel onderhout het recht ghebruyck van de Niet-natuerlijcke dingen. Want 't gebeurt dickwils, dat een gematigde en wel ghestelde Lijf-moeder de beste beginselen van ons leven ontfanght, en een volkomen schepsel voortbrenght, het welck daer na door versuym ende onachtsaemheydt van de Moeder qualijck bejegent wert. Daerom raet Hippocrates seer wel in sijn eerste Boek van de Vrouwelijcke Sieckten, dat de Vrouwen sonderlinghe sorghe dragen, om de vrucht te behouden, ende wel te onderhouden tot den tijdt van de verlossinge. Het welck geschieden sal indiense haer gesontheyt wel gade slaet, en haer lichaem niet en prangt met naeuwe kleederen. Want dat prangen beschadight de vrucht op de selve manier, als andere uytwendighe ende inwendighe oorsaken, die de Lijf-moeder drucken ende benaeuwen. Daerom seyde Aristoteles seer wel in sijn eerste Boeck van de telinghe der Dieren op het 12. Capittel dat seer goet is voor het welvaren ende groeyen van de vrucht, geen swaerte op de Lijf-moeder te brengen. Ende daerom is den buyck met geen been beset, ghelijck het hooft ende den borst, op dat de maeg en Lijf-moeder haer vryelijk souden konnen uytsetten. Daerom leyt oock de Lijf-moeder op den eyndeldarm, als op een sacht kussen voor de hardigheyt van den rughgraet, gelijck Galenus aenwijst in 't 4 Boeck van het gebruyck der leden op het 14. Capittel.
Maer insonderheydt dient een swangere vrou haer te wachten voor groote beweginge des lichaems, en des gemoets, als rijden, rotzen, loopen, danssen en springen: van verschricken ende haestelijck ontstellen. Want hier door krijgtse dickwils voor den tijdt den arbeyt op den hals. Ick en prijs evenwel niet een leu en leusigh leven, waer door vele onghesonde humeuren vergaderen, en de natuerlijcke warmte overstolpt wert: maer de bevruchte vrou dient wel in de eerste maenden weyniger in 't leste van haer dragen, ende tegen dat den arbeyt komen sal, haer meer en dickwilder te bewegen, en veel te gaen wandelen.
Hier en boven heeft een bevruchte vrou haer oock te wachten voor te grooten hitte en te grooten koude Want dewijl sy selve sieck kan werden door het langduerigh in halen van al te heete ofte koude lucht: soo sal veel lichtelijcker de teere vrucht daer door beschadight werden: insonderheydt indien op het langh inhalen van hitte ende koude, schierlijck volght het intrecken van vochtige en drooge lucht. Want dat is de oorsaeck, waerom, als op een natten ende soelen winter, drooghe, ende koude lenten volgen, dar de swangere vrouwen, een misdracht krijgen, ofte by aldien de kinderen levent ter werelt komen, daer na lichtelijck sterven, gelijck Hippocrates leert in 't derde Boeck van de Kort-bondige spreucken, ende Galenus in sijn uytlegginge. Het welck hy seydt also te sijn, om dat de lichamen die van de warmte ende vochtigheydt los ende sacht geworden zijn, lichtelijck, tot haer binnenste toe konnen ontfangen de koude, drooghe, ende scherpe hoedanigheyt van de lucht. Derhalven de teere kinderen, die lange tijdt aen een soele lucht gewent zijn, komen dapper te ontstellen van een schierlijcke en drooge kou, insonderheyt die wat tenger zijn, en door haer moeders lichaem, en kleederen niet sorghvuldig bedeckt ofte bewaert en werden. Den Spaenschen Doctor Mercatus is hier te vergeefs tegen, also men nootsaeckelijck moet toestaen, dat de kinderen niet eveneens gestelt en zijn, of de moeder ghematighde, ofte raeuwe, heete, ende ongematigde lucht inhaelt, dewijl sy die ongematigheyt in haer niet en matight, maer sodanig de vrucht toe send. Daerom behoort een vruchtbare vrouwe haer, so veel als mogelijck is, uyt de lucht, die in eenighe hoedanigheyt te seer uytstreckt te onthouden, maer insonderheyt uyt quade, onsuyvere, stinkende, ende mistighe. Behoort haer oock te wachten voor stanck van uytghedaen kaerssen, swavel, beverswijn, en diergelijcke stinckende dingen: als oock van seer ruyckende kruyden, ghelijck munte, poley, ende andere, insonderheyt van muskeliaet, amber, civet, en ruyckballen, die daer van gemaeckt werden.
Vorders salze voor haer eten ghebruycken Spijse van goet voedtsel, ende een weynig verdroogende, de menichte moet wesen so voor haer selven, als voor de vrucht, so datse de mont dickwils al wat bieden moet, al heeftse de grootste lust niet om te eten: sy en behoeft haer oock so naeu aen de vast-daghen niet te binden: want door veel vasten soude de vrucht lichtelijck slap ende sieck werden, ende voor den tijdt uyt willen, om sijn voedtsel buyten te soecken, dat hy binnen most derven. Sy moet haer evenwel oock wachten van al te veel te eten, also door al te veel voedsel het kindt lichtelijck komt te sticken, ofte werdt ten minsten daer door so grof, dat het op sijn plaets niet wel so lang en kan dueren, om voldragen te werden: ofte valt daer van in een sieckte, dewijl te veel spijse niet wel konnende verteert werden, haestelijck bederft, en quaet bloet maeckt, het welck tot onghesont voedtsel voor de vrucht, die dat na hem treckt, nootsaeckelijck moet ghedijen. Noch is noodigh haer te mijden voor alle Spijse die te kout, te heet, ofte te vochtigh is, en insonderheyt sodanighe in 't beginsel van de maeltijdt niet te eten. Ghekruyde spijse, en die in korsten gheleyt is, en dient haer niet. De Specerijen machse oock niet ghebruycken, als alleen op 't leste de Caneel ende Safferaen. Andere scherpe spijse moetse oock laten, als loock, ajuyn, en diergelijcke, insonderheyt die eenige medicinale kracht heeft om water te doen lotzn, en
| |
| |
walginge ofte niessen verwecken kan. Want, gelijck Hippocrates schrijft in 't eerste boeck van de sieckten der vrouwen, de swangere vrouwen dit wat scherps, ofte bitters buyten gewoonte eeten, of drincken, konnen de teere vrucht bederven. So seyt ook Galenus in 't achste boeck van de ongemengde genees-middelen, dat wilde Comcommers, en alle andere bittere dingen, als oock die sijn van deelen zijn, insonderheyt de heete, de vrucht doen sterven. Daerom vermaent Avicenna lib. 3. sen. 21. tr. 2. de bevruchte vrouwen, om haer te wachten van alle scherpe en bittere dingen, gelijck Cappers ende Vijg-boonen het selve leert ook Paulus in 't eerste boek en Capittel. Want dat bitter, ende heel scherp is, heeft een kracht om in te eeten, ende om te brengen de teere dieren. Ende daerom heeft Aloë, ende diergelijcke kracht om de wormen te dooden. Derhalven en bedervense niet alleen de vrucht, om datse den buyck beroeren en kamerganck verwecken, gelijck Mercatus meent ende oock van Hippocrates te voren geseyt is, al so door de beweginge de Lijf-moeder mede komt te lijden; maer oock om de bitterheyt selve, dewelke de teere vrucht gantsch tegen is. Geheel zoute dinghen dienen mede van een swangere vrouwe geschout te werden. Want, gelijck Aristoteles seyt in 't 7. Boeck van de Historie der Dieren op 't 4. Capittel, als de selvige te veel zout gebruyckt, so werdt het kint sonder nagelen gebooren. Met welcke woorden hy schijnt te kennen te geven, dat het gene zout is, kracht heeft om na hem te nemen het klevende deel van de stoffe der telinge. Ende Hippocrates in sijn Boeck de supersoet. stelt onder de tyckenen, dat een kint niet open sal komen, indien het sonder nagelen geboren wert. Derhalven is seer noodigh, dat een bevruchte vrou haer selven daer van wacht. Dan indiense groote lust kreegh tot eenige kost, die juyst van de beste stoffe niet en was, die en moetmen haer niet geheel onthouden, maer hier in vry wat door de vingeren sien. Want by swanghere vrouwen heeft het meest plaets, dat wy in 't eerste Capittel uyt Hippocrates van de lust en aengenaemheyt der spijse geseyt hebben. Staet evenwel te letten, datmen by haer geen praet en maeckt van ongesonde kost, ofte die niet te krijghen en is, om niet ts vergeefs haer tanden waterigh te maken.
Noch is dienstigh dat een swangere vrou niet hardtlijvigh en zy, ende datse alle daegh, so 't mogelijck is, eens te stoel gaet. Ende indien dat van selfs ende uyt de natuer niet en wilkomen, soo salse 's morgens nemen sap van pruymen, ende corinthen, appelen sacht ghekoockt wel gesuyckert, ende een goet stuck boters daer in. Ende dat niet helpende, soo en falmen niet licht tot set-pillen, ofte klysteren (als in 't alder leste, en wanneer den arbeydt voor de hant is) komen, insonderheydt die watscherp zijn, alsoose de Lijf-moeder, die op de darmen leytlichtelijck souden beschadighen, ende een misdracht konnen veroorsaken. Daerom is 't beter datmen haer van boven ingeve eenige sachte medicijne, als daer is Manno in wat hoender ofte weren nat gesmolten, ende dan wel doorgedaen. Den Rhabarber en is oock niet ondienstigh met wat lange rosijnen inghenomen het gewichte van een halven Franschen kroon, ofte wat meer. Het is een groote misslagh, dat sommige meenen, een bevruchte vrouwe schadelijk te wesen, het lichaem te purgeren ende ader te laten:daer het beyde niet sonder perijckel van de vrucht ende de vrou dickwils nagelaten werdt. Ick bekenne evenwel datmen hier in met groote sorghvuldigheydt moet te werck gaen.
Men sal haer dan, na de leere Hippocr. 4. Aphor. 1 als het den noot vereyscht van de vierde tot de sevende maent matelijk mogen purgeren, om dat de vrucht in die tijt op het sterckste is; maer vroeger ofte later, als de selve noch swak, ofte al te rijp is, salmen daer mede niet licht doorgaen. Indien men dan mach purgeeren, het lichaem vol humeuren zijnde, so mach men oock wel laten, also het selfde minder ontstelt, als het purgeren, insonderheyt in 't beginsel, alsser overvloet is van bloet en de vrucht noch teer sijnde, weynig voetsel van doen heeft. Dewijl de natuere selve somtijts het lichaem van de sware vrouwen door het bloeyen uyt de neus, het speen, ja oock somtijts door de Lijf-moeder, sonder eenigh letsel ontlast, waerom soude de konst sulcx niet mogen navolgen? Ik ken verscheyde bloet-rijke vrouwen, die als sy swaer zijn, haer gemeenelijck twee drie mael doen laten, oock in de leste maenden, ende als sy dat overslaen, so zijn de kinderen vol vierigheyt. Ia de ervarentheydt leert ons, dat sommighe vrouwen soo bloetrijck zijn, dat indiense niet terstont op de tweede maent ghelaten en werden, misdragen, ofte van een doodt kindt verlossen. Een seker Medicijn verhaelt, dat hy over twee bevruchte vrouwen gegaen heeft, waer van inde eene door overvloedigheyt vá bloet vier kinderen op de achtste maent verstickt waren, in de andere, twee op de seste maent. Dewelcke, als hyse op de vijfde maent veel bloets afgelaten hadde, daer na verscheyde reysen gheluckelijck van voldraghe kinderen verloste. De aderen van de voet en moeten in swangete vrouwen niet gelaten werden, om dat sulcx het bloet met gewelt na beneden treckt, ende de vrucht doet sacken. Op de achtste en negenste maent en mach men niet sonder grooten noot laten, insonderheydt in de gene die door swackheyt of slibberigheyt van de Lijfmoeder lichtelijck een misschienis krijgen.
De Slaep (om geen van de ses Niet-natuerlijcke dingen over te slaen) sal weesen by nacht, om de spijse wel te verspreyn: want het waken veroorsaeckt raeuwigheyt en sieckten daer de misdracht dickwils op volgt: niet terstont na den eeten, maer 's morgens vry wat langer alsse gemeenlijck gewent is.
Eer ick dit Capittel besluyte, so en dient gantsch niet vergeten de nootwendige lesse, die de Ed. Heer Iacob. Cats geeft in sijn vermaert Houwelijk, met dese versen:
Wanneer de vrouwe draegt soo dient de man te letten,
Dat niemant door het huys misschienen kome setten
Yet dat wanschapen is, een wreet of selsaem beelt
Dat ons het oogt terght, en so de sinnen steelt.
Al wat onbolligh staet, of vreese kan verwecken,
Of met een snelle schrick ons in de leden trecken,
En dient een jonge vrou voor al niet daerse slaept,
En van de reyne trou de soete vruchten raept.
Wilt oock om dese tijt u niet te seer vergapen
Aen eenig selsaem dier, als simmen, katten, apen:
En draegt niet in den arm, en legt niet aen den mont
Een vreemden baviaen, of plat-geneusden hont.
't Is by de vrouwen selfs in geenen deel te mercken,
Hoe dat een vreemt geval kan op de vrouwen wercken:
| |
| |
Hoe onverwachte schrick tot aen de vrucht belent,
En hoe een selsaem spoock sich in de moeder prent.
Wanneer een vrouwe draeght, het schijnt dat alle krachten
Zijn besigh aen de vrucht, en op de moeder wachten;
Dies waerder eenigh dingh sich in de sinnen vest,
Dat sackt van stonden aen, en druckt in dat gewest.
De Schrift getuycht het selfs, dat Iacob voor de dieren
Van Laban heeft geleyt gestreepte populieren,
Om even als het schaep sou paren met den ram,
De plecken van het hout te drucken in het lam.
Ghy die genegen zijt om zaet te mogen winnen,
Hebt geen wanschapen dier, geen monster in de sinnen:
Stelt liever voor het oogh, wanneer ghy vruchten teelt,
Een schoon een geestigh kint, een aerdig menschen beelt.
Hier door is 't wel gebeurt dat yemant van de Moren
Vont in voorleden tijdt een witte vrucht gheboren:
Hier door is 't wel gebeurt dat van een leelijck paer
Men wert oock, tegen hoop, een aerdigh kint gewaer.
Een wijf by al het volck vermaert in leelijckbeden,
Wiens man haer niet en weeck in onbeschofte leden,
Kreegh evenwel een kint het schoonste datmen vant,
Een peerel van de stadt, een wonder in het lant
Een kint gelijck een beelt, dat alle menschen presen,
En namen in den arm, of met de vinger wesen,
Een kint na vollen wensch, een gaeu en aerdigh fret,
En niet te byster schrael, en niet te lijdigh vet:
Een yeder stont verbaest, en sagh de frissche leden,
En sagh de schoone veruw, onzeker van de reden;
Dies gincker over-al een spreucke door de stadt,
Als of hier in de vrou haer eer vergeten hadt.
Een man die vorder sagh gingh al het huys beschouwen,
Gingh letten op het stuck, ter eeren van de vrouwen:
Hy vint een schoon vertreck, daer op een schoon buffet
Een aerdigh kinder-beelt stont geestigh afgezet;
Hy vont een ledekant behangen met gordijnen,
Een leger voor den weert, gelijck het mochte schijnen:
Hy vraegt wie datter slaept? hem wort bescheyt gedaen,
En stracks zo gist de man hoe dat de saken staen.
Hy spreeckt tot al het volck. Ick sal het oordeel vellen,
Laet maer het jongste kint hier in de kamer stellen,
De meyt die loopter om zoo veerdig alsse kan,
En brengt het in de zael, en geeft het aen den man.
Die gaetet metter daedt ontnent den beelde setten,
Die maent een yeder aen hier op te willen letten,
En siet die nu het beelt en dan het kint bekeeck,
En vont noyt eenigh ey dat soo een ey geleeck.
Daer gaet de kloeckste geest met vaste reden wijzen,
Wat datter uyt het oog kan in de sinnen rijzen:
En hoe een diep gepeys, door onbekende macht,
Het ingenomen beelt kan prenten in de dracht.
Stracks rezer groote vreugt, de booze tongen swegen
De vrou heeft metter daedt haer eere weer gekregen:
En waer doen eenig paer te samen wert geset,
Daer was een schoon gesicht ontrent het echte-bed.
Diergelijcke historie werdt mede verhaelt by den Out-vader Hieronymus, en seyt de waerheyt van de selve ontdeckt te zijn door vernuft en wijsheydt van den treffelijcken Medicijn Hippocrates. Soodanigen exempel is oock te lesen by Plutarchus, alwaer verhaelt werdt van een vrouw, die ontrent haer bed eenen Moor had uytgheschildert hangen, en daer door een swart kint ghebaert heeft. Soo schrijft Galenus in sijn Boeck van den Theriakel, dat hy eenen Moor om een fraey kint te krijghen, gheraden heeft een schoon beelt aen de voeten van 't bedt te hangen, en dat de vrou in 't byslapen daer sterck op kijcken soude: en dat sulcks by den Moor naghekomen, en oock wel uytghevallen is. Wy lesen oock onder andere by Montaigne 1. des Essais 20. dat eertijdts aen den Keyzer Karel de IV. vertoont is een dochter, die heel ruygh was: het welck de moeder seyde ghekomen te zijn, door dien datter een beeldt van St. Jan den Dooper in haer bedt ghehanghen hadde. Welcke exempelen oock bevestight werden door de Historie van Jacob in 't eerste Boeck Mosis op het 30 Capittel, by een yeder genoegh bekent, en in de verhaelde versen oock aengeroert. Alhoewel hier met spies en speer teghen is den gheleerden Doctor Huarte in sijn Spaensch Boeck van 't ondersoeck der Verstanden, cap. 15.4. en seydt dat de Historie van Iacob heel miraculeus is, en het ander van den Moor een recht praetjen: alles gebouwt (ghelijck hy voorgeeft) op een vals fondament en reden van Aristoteles.
| |
Ulpianus
Leg. Quaeritur 14. l. ff. de foetib. ed.
Maximum ac praecipuum munus foeminarum est, accipere ac tueri conceptum.
| |
Plinius 8. Epist. 10.
Quo magis cupis ex nobis pronepotes videre, hoc tristior audies neptem tuam abortum fecisse, dum sepraegnantem esse puellariter nescit, ac per hoc quaedam custodienda praegnantibus omittit, facit omittenda, quem errorem magnis detrimentis expiavit, in summum periculum adducta.
|
|