Waken, dat onmatigh is, verstroyt en verteert de geesten, en verdrooght het geheele lichaem, insonderheyt de herssenen; vermeerdert en ontsteeckt de gal, en is dickwils oorsaek van koorts, en andere heete sieckten: en als ten lesten de warmte vervlogen is, van koude.
Attenuant juvenum vigilatae corpora noctes.
Na het Waken komt de Slaep. Want also door den arbeyt van den dagh de mensche vermoeyt wert, en de krachten vergaen, ende door het ghestadigh wercken van de sinnen de geesten vervliegen, so is de Slaep ons gegeven als een remedie voor de vermoeytheyt. Want de matige Slaep doet den Mensche veel goets. De vermoeyde krachten werden als dan verquickt ende herstelt; de geesten die door den daeghsen arbeyt vervlogen waren, werden dan weder gemaeckt, ende de natuerlijcke warmte werdt na binnen ghetrocken, ende daerom zijn de slapende van buyten koelder, ghelijck Aristoteles seyt, en hebben meer decksel van doen als de ghene die waken. Hier door gheschiet de teeringe des voetsels, en der raeuwe humeuren in 't geheele lichaem beter: ende in alle deelen, insonderheyt het ingewant, werdt in den Slaep goet voedtsel ghemaeckt, ende het lichaem sachtjens vervochtight, soo dat, gelijck Hippocrates schrijft 6. Epid. 5. de Slaep voor het ingewant spijse is, ende wy gemeenlijck seggen, dat de Slaep soo wel voedt als het eten. Want uyt de spijse, die door den Slaep wel verteert is, werdt beter ende overvloediger bloet: het bloet vermeerdert zijnde, vermeerdert de warmte, en alsoo werdt het gantsche lichaem wel gevoedt en ghesterckt. Door den Slaep werdt de sorghe wech genomen, de gramschap gestilt, en het gemoet gerust gestelt. Tibull. 3. Eleg. 4.
De Slaep-Godt is gheweldigh soet,
Hy doet de krancke sinnen goet.
De selfde houdt alle losingen tegen, behalven van het sweet. Maer de Slaep is insonderheydt dienstigh voor oude luyden, en daer is naulijcks yet, dat de droogheyt van den ouderdom soo vervochtigen kan, als de Slaep. En dit voordeel en genieten niet alleen de gesonde, maer oock de siecke: alsoo door den Slaep de krachten toenemen, het voedsel verteert, en de overtolligheyt gescheyden, en de pijnelijckheydt ghestilt werdt. Maer on matighe Slaep is het lichaem seer schadelijck, verduystert ende vertraeght de geesten, maeckt een dom en de bot verstant, en door vergaderingh van raeuwe humeuren, en de inhouden van overtollige, so verstolpt hy de natuerlijcke warmte, gelijck een vuur dat geen lucht en heeft.