der humeuren, haer terstont ontlast, ofte oock door haer kracht de quade humeuren uyt andere partijen afdrijft, ende alsoo dickwils de oorsaken van vele sieckten voor-komt: maer wanneer sulcks veel en langh aenhoudt (want als de natuere wel werckt, ende den buyck van zelfs weeck is, zoo en duert die loop niet langh, en de Natuere haer ontlast hebbende houdt terstont op) zoo wert het lichaem nootsakelijck van sijn voedtsel versteecken, ende begint heel afte gaen, de krachten verminderen, en de dermen werden daer door verswackt, en af-geschrapt. Waer uyt Persing, Bloetganck, en diergelijcke qualen voort-komen.
Op de selfde maniere als het Water op sijn behoorlijcke tijdt geloost wert, dat is het lichaem nut ende dienstig: maer in dien het te haestig afgedreven, ende insonderheydt te lang op-gehouden wert, zo en verwekt het geen kleyne schade. Want sulcks en beswaert niet alleen de blaes en de nabuerige deelen: maer vervult en spant de blaes dickwils oock so seer, datse daer na haer selven niet toetrecken, ofte het water uyt-drijven en kan, (welcke oorsaek Galenus wel stelt 6. Ioc aff. 4. hoewel het van Fernelius berispt wert, 6. Pathol. 13. gelijck ick in 't Steen-stuck breeder met redenen, en ervarentheydt, uyt de Anatomie zelve bewijse) waer uyt dickwils een ontstekinge in de blaes komt, ja de ervarentheydt leert, dat door ontijdige beschaemtheydt in maeltijden ende geselschappen het water soo langh op gehouden is dat het de doodt veroorsaeckt heeft. Ick en kan niet na-laten, een exempel hier by te brengen, het welck my mede-gedeelt heeft in 't leste jaer sijns levens mijn weerde Neve, de Heere Gerard van der Laan zaligher; Borgermeester van Haerlem. Deze schrijft van sijn Oom Nicolaes van der Laan, mede Borgermeester, dat als hy te Delft, zijnde Lant-raedt ende geheymen Raedt van sijn Excellentie, ghenoot was ter maeltijt by den Grave van Hohenloo, ende aldaer boven sijn vermogen tot drincken gedwongen werde zoo lange sijn water op-hiel, om andere niet op te doen staen, dat hy daer na door geenderhande middelen gebracht en konde werden om water te maken: en dat hy van pijne te bedde geworpen zijnde, daer by de sprou en ontstekinge in 't aensicht krijgende, also sijn leven eyndigde.
Geen minder perijckel konnen de Winden veroosaken. Het welck de Keyser Claudius be beweegde, om een Wet te maken, waer by yemant oock in maeltijden het welck te voren ongeoorloft was, soude vermogen een wint te laten: want hem was aengedient, datter yemant met groot perijckel een wint uyt schaemte ingehouden hadde, gelijk Suetonius verhaelt in sijn leven. Daerom seyden de Stoische Philosophen, (Cic. 9. Ep. ad Fam. 22.) dat de winden zo vry behooren te wesen als het rispen. En onsen Erasmus schrijft dat de gene, die uyt schaemte een wint inhouden, meer letten op de beleeftheydt, als op de gesontheydt: en raet als sulcx in geselschap yemant overkomt, den selfden met een gemaeckten hoest te bedecken.
Qui veut vivre longuement,
Doit donner le cul au vent.
Wilje langh en lustigh leven,
Aen den eers dient wint gegeven.
Dan gelijck wy van den Kamerganck ende het water geseyt hebben, dat het te veel af-schieten soo veel quaet doet, als het ophouden, soo gaet het oock met de winden. Doctor Fernelius schrijft 6. Pathol. 10. dat hy in vele, die gestadigh gewent waren de winden op te houden, na haer doodt bevonden heeft dat den derm Colon. so wijdt als een arm uytgereckt was: ende andere gerekent heeft, die de winden van onderen in de Maegh op-steghen, soo datse meer rispen als woorden uytbrachten. De Heere van Montaigne verhaelt 1. des Essais 20. een notabel exempel van een, die veertigh jaren geduerighlijck winden loosden, tot dat hy ten lesten al vijstende sterft. Soo schrijft de Oudt-vader Augustinus van een, die soo veel winden liet, als hy begeerde; en de Lodewijck Vives voeghter in sijn uytlegginge een exempel by van sijnen tijdt, van een die op de maet winden konde laten. Diergelijcke heb ick gesien te Florençen in een Nederlandts Schilder, die boven door de mont de lucht in-halende niet alleen ontallijcke winden en allerley geluyt en liet, maer oock alderhande liedekens soo perfect wist na te bootsen, datmen de wijse daer van lichtelijck konde verstaen.
Het gene nu verhaelt is, heeft mede plaets in ander vuyligheydt. Want dit is een gemeene wet der naturen, dat de vuyligheydt moet uytgeworpen werden, op dat het lichaem een suyver voedtsel krijghe. Als sulcx gheschiet, soo verteert de spijse, het lichaem blijft wel gedaen, en wert fris en gesont gehouden. Maer als die ingehouden wert, soo vervult het voedtsel, waer uyt verscheyden sieckten spruyten.
Ten lesten behoort tot het af-drijven en behouden mede het byslapen, in't welk het zaet afschiet. Want al is het selve eygentlijck geen vuyligheydt, soo is het evenwel overschot van de derde teeringe; en moet daerom oock ghestelt werden onder de dingen die afschieten of binnen blijven, alsoo het zaedt, ghelijck Hippocrates betuyght, van den gantschen lijve en alle de deelen af-schiet. En dewijl het af-schieten en behouden van het zaet, groote veranderingh in de Gesontheydt kan maken, soo is billick, dat alhier mede van het byslapen gehandelt werdt.
Alle dieren is van natueren gegeven een begeerte tot versamelingh, en een groote genuchte in het teelen, om datse dat werck geerne souden by de hant nemen, en alsoo voort-setten. En sulcx matelijck en na behooren geschieden de, is den lichaem nut en gesont. Hoewel dat de wijse Epicurus meer op de Zedigheydt als de gesontheyt siende, seggen dorst, datter geen byslapen dienstigh en was, volgende daer in misschien den Philosooph Pythagoras, dewelcke gevraeght zijnde, wanneer men by een vrou behoorden te komen, gaf voor antwoort, als ghy swacker wilt werden. Daer men nochtans siet, dat de mans en vrouwen, insonderheyt weduwen, het zaedt te langh opghehouden zijnde, 't gantsche lichaem swaer en loom maeckt: ende metter tijdt komende te bederven, sware accidenten, als op-stijgingh van de Moeder in de Vrouwen ende diergelijcke mede in de Mans verweckt. Soo dat Aristoteles ongelijk heef, als hy ontkent, dat man, noch vrou niet sieck en werden, ofte en sterven door het op houden van 't zaet. Een ander Philosooph Diogenes verstont dat welanders, gelijck Galenus in een on beschaemt exempel van hem verhaelt 6. Ioc. aff. 5. Ende Aristoteles selve maeckt gewach 4. Probl. 30. van verscheyde sieckten die de Mans door onthoudinge over-komen. Wy lesen