drank gebruyckt werden. Gelijck wy hier het Spa-waterdoen. Siet daer van breeder by Doctor Langius in zijn 43 en 44 Brief van sijn tweede Boeck.
Rivier-water is gemeenlijck het meestendeel Fonteyn-water: want uyt vele Fonteynen t'samen loopende, groeyen de Rivieren. Ende om dat alle fonteynen, die in een Rivier loopen, niet juyst van een nature en sijn, so heeft het Rivier-water oock eenen vermenghden aerdt, en krijght daer-en-boven noch verscheyden natueren van de aerde, daer het dickwils noch een groot stuck weeghs doorloopt, dewelke somtijts kley-achtigh, somtijdts modderich, somtijts sandigh van gront is. Al-te-met wert het Rivier-water oock seer vermeerdert door 't Sneeu-water dat van de Berghen komt vallen, ofte door het storten van veel reghens. Maer dat voordeel schijnt evenwel het Rivier-water te hebben, dat, dewijl het een groot reck loopt, door dat scholpen en bewegen verdunt, (Plin. 31. 3.) en sijn raeuwigheyt als ghebroocken, en met eenen van de stralen der Sonnen verteert wert. Maer men moet daer op letten, dat alsmen Rivier-water wil gebruycken, insonderheyt dat uyt onse Havens, daermen alle dingen in laet vallen, geschept werdt, het selve eerst in den Emmer laet staen besincken, op dat het slick en de vuyligheydt in den bodem mach blyven.
Regen-water wert van Palladius, Averroes, &c. boven alle andere wateren gepresen, insonderheyt, seyt Avicenna, het welk des Somers met den donder neder-valt, als sijnde het dunste ende lichtste; gelijck te voren oock Hippocrates geleert heeft 6. Epid. Ende het is waer, indienmen maer op de dunnigheydt en lichtigheydt soude willen letten, datmen het selfde voor het ander water soude moeten stellen. Maer alsoo uyt de aerde door de hitte verscheyden dampen op-getrocken werden, die tot den regen stof ende materie by-brengen: so schijnt wel dat het Reghen-water soo heel suyver niet en is. Om welke oorsaeck het oock lichtelijck komt te bederven, ghelijck Plinius mede seydt op de ghemelte plaets, ende de redenen daer van aen-wijst Cael. Rhodigen. 27. Ant. Sect. 2. En ons Regen-water dat van het dack gemeenlijck in een loo goot valt, en sleept niet alleen daer van een deel vuyligheydt, maer treckt oock dickwils eenige ceruysheydt uyt het loot, ons Lichaem seer schadelijck.
Put-water, alsoo het onder de aerde is, en boven d'aerde niet verheven en werdt maer in de diepte, en stil blijft, tot dat het met een Emmer uytgeput werdt, is grof ende swaer, waerom het langh in den buyck blijft hangen, en het ingewant beschadight.
Stil-staende-watere en die uyt Moerassen gehaelt werden, sijn van de alderquaetste. Want des Somers zijnse nootsakelijk (seyt Hippocrates de Aer. &c.) heet, dick en ruyckende, des Winters kout, beroert en bevrosen. En dewijlse stil-staen, ofte niet als heel langhsaem beweegt en werden, soo komense lichtelijck te bederven: als oock gelijck Plutrachus schrijft 8. Sympos. 5. om datze veel aerde in-ghenomen hebben, en sijn derhalven raeu, dick, en veeltijdts quaetaerdigh en pestachtigh. Anders beswaren sy evenwel de Maegh, verstoppen het inghewant, verderven de humeuren; waer uyt niet selden quade koortsen voort-komen.
Snee-water ende dat van gesmolten Ys komt, wert mede voor seer ongesont gehouden, (Hipp. cit. en Arist. by Agellium 19. Noct. 5. en Muretum 9. Var. Lect. 9.) als heel grof en dick zijnde. Want als het water door de kou soo bevriest en verdickt, dat het snee of yswert, so werden de fijnste deelen daer uyt geperst. Behalven dat in het selve oock een groote kou is, dewelck de Maeg ontstelt en beschadigt. Ende al is 't dat jonge sterke luyden haer schade niet terstont gewaer en werden: so vernemen sy die evenwel met den ouderdom, en krijghen soodanighe ghebreken in de gewrichten, zenuwen, en het ingewant, datse deselve niet lichtelijck en verwinnen. Doen ick uyt Italien over de hooge bergen quam, Alpes ghenaemt, sagh ick al 't volck aldaer met seer groote kroppen, het welck my meerder soude verwondert hebben, hadt ick niet te vooren by den Poët Iuvenalis gelesen in sijn 13. Schimp-dicht:
Wie vont oyt vremt de dicke kroppen,
Als hy genaeckt de koude toppen,
En onder hem de klippen siet
Die al de werelt Alpes hiet?
Plinius schrijft dat sulcks komt door soute van 't water dat sy drincken, in sijn 11. Boeck van de Nat. Hist. op het 37. Capittel. De gemelte Langius, Medicijn van den Palsgraef, inden 43. Brief van sijn eerste Boeck, en den 4. Brief van sijn derde Boeck, geeft hier van de oorsaeck, dat het volck, aldaer water drinkt, dat uyt Bergen, daer veel metael in is, af komt loopen, en dat veel quicksilver by hem heeft. Maer al en kan niet ontkent werden, dat het quicksilver een besonder kracht heeft om het slijm nae de mondt en keel toe te drijven, soo dat het oock van buyten ghestreken zijnde, doet quijlen, en de tanden los maeckt, gelijck onse Chirurgijns wel bekent is; dewijl evenwel in Hongarien, Seven-bergen, en andere plaetsen daer het quicksilver in groote menighte voort-komt, die kroppen niet ghevonden en werden, soo dunckt my beter te zijn, datmen simpelijck de oorsaeck leydt op de raeuwigheydt van 't snee-water, dat van de hooge Bergen komt afloopen, ende van de Luyden aldaer woonende van jonghs op ghedroncken werdt.
Om alderhande souten te verbeteren, ende alle wateren bequamer tot den dranck te maken, wert het op-sieden seer gepresen; waer door niet alleen de kouwigheydt en raeuwigheydt verbetert en wert, maer de aertachtighe en ongesonde deelen, die daer in zijn, ende soo naeu onder een gemenght blijven, datmense niet gewaer en kan werden, komen te scheyden, ende de warmte over sijnde, gaen op de gront sitten. Plinius seydt op de meer-gemelte plaets dat de remedie voort quaet water is, indien 't op de helft gekookt wert. Dit gekoockt water is al by de oude Griecken in 't gebruyck geweest, gelijk blijckt uyt Hipp. 6. Epid. en Athen. 3. Deipen. 34. maer niet op de manier, als de Keyser Nero dat toe-maekten (Casaub in. Animad. ad Athacit.) ende te Romen gebruyckelijck was, na hem Decocta Neronis ghenoemt. Het is een vont, seydt Plinius van den Prince Nero, het water te koken, ende dan in een glas ghedaen in 't snee te koelen. Waer door men het vermaeck van de koelte, heeft, sonder de schade van het snee. Iuvenal. Sat 9.
Het water eerst gekoockt, en dan met snee verkoelt,
Hier uyt is dat de Vorst geen kleyne lust gevoelt:
Te weten, als sijn maegh, verhit door dranck en spijs,
Vereyscht tot haer behulp de koude van het ys.