Van den oorspronck van het slachten der beesten, en dat het Vleesch de Voedtsaemste spijse is.
Het X. Capittel.
't EN is (ghelijck het schijnt) noch heden niet geweten
Wanneer dat eerst het vleesch by menschen is gegeten,
Het kruyt (gelijckmen veel in oude boecken leest)
Dat is een langen tijdt de beste kost gheweest:
Nu wordt het vleesch gesocht; tot nadeel van de beesten,
En dat is aengenaem in die blijde feesten,
En na de kunste leert, soo voed 'et alderbest;
Maer siet dat ghy den buyck niet al te seer en mest.
ALsoo wijtloopig ghenoegh ghehandelt is van het Voedtsel ofte Spijse, dewelcke van Aert-ghewas genomen wert, soo is 't nu tijt en plaetse, volgens onse verdeelinge hier voren gestelt, te spreken van Dieren, die ofte door haer lichaem, te weten vleesch ofte visch ons konnen voeden, ofte door yet dat van deselve komt, als eyeren, bloedt, melck, wey, boter, kaes, honigh, en soo voort.
Alle ander Dieren vervolghen door haren aert en in-geven van de Natuere maer eenderley kost, ende, schouwen alle ander. Die kruyden, wortelen ofte vruchten eten, houden haer van 't vleesch; ende die vleesch eeten, laten het aert-gewas staen. Maer de mensche treckt al tot sijn keel wat hy op d'Aerde, in de Zee, ende in de Lucht vinden kan, ende sulcx doet hy noch op veelderley manieren toemaken. Waerom Gryllus, een van de gesellen van Ulysses, die van Circe in een vercken verandert was, de beesten seer prees by Plutarchum, (in sijn Boeck, dat oock de beesten reden ghebruyken) tegen sijne Meester die hem wederom in een mensch woude doen veranderen, ende verhief de natuere der beesten boven de menschen: onder ander mede verhalende het gene wy nu geseydt hebben, van de verscheydenheydt, wulpsheydt, ende leckernije van de kast, die de menschen gebruycken, dewelcke soo veel sieckten veroorsaeckt; daer de beesten lichte, simpele, ende eenderhande voornemen. Wel is waer dat de groote verscheydenheydt, en onmatigheydt van de spijse, veel ongesontheyt by de menschen veroorsaeckt; maer dit wen seer qualijck van sommige alleen het vleesch te last geleydt, als of de Luyden in de eerste Werelt daerom alleen soo lange leefden, om dat sy haer alleen met Aert-gewas behielpen, ende sonder bloet te storten haren honger versadighden. Alsoo spreeckt hier van Pythagoras, die geen vleesch en at, by den Poët Ovidius 15. Met.
Hier voormaels in den gulden tijdt
Doen was de mensch met kruyt verblijt,
Of wel met ooft en soet gewas,
Dat yemant van de boomen las;
Maer niemant wasser soo verwoet,
Dat hy vermaeck nam in het bloet.
Want eerst langh daerna, ende in de ysere eeuwe, ghelijck de Poëten spreken, hebben de menschen dese matigheydt overtreden, en de Dieren om te eten geslachtet.
Al hoewel dese dingen in de Fabulen gewickelt sijn, nochtans zijnse uyt de fonteyne der waerheydt geput. Want op de plaets van het Boeck der Scheppinge aen het eerste Capittel, het 29. vers, alwaer God tegen onse eerste Ouders seyt: Siet daer ick hebbe u-lieden gegeven allerley kruyt dat hem besadet op der gantscher aerden, ende allerley vruchtbare boomen, ende boomen die hen besaden, tot uwer ende aller gedierten spijse: Ende op het 3. vers van 't 9. Cap. alwaer hy tot Noë dese woorden spreeckt: Al wat hem roere ende leeft, dat zy uwe spijse, als het groen kruyt, hebbe ick u lieden gegeven, disputeren de Theologanten ofte in den staet der onnooselbeydt het vleesch-eten by de menschen ghebruycklijck soude gheweest zijn; en of het voor de Sont-vloet geoorloft was te eten.
Wat het eerste aengaet, vele seggen, dat wy in den staet der onnooselheydt niet anders dan kruyden en boom-vruchten ghegeten souden hebben. Maer in de andere questie en komen sy niet over een. Want sommige (Lyranus, Carthusianus, Tostatus in 1. Genesis) meenen dat 't vleesch eten voor de Sont-vloet ongeoorloft, ende ongebruycklijck is gheweest. En van dese opinie zijn onder de Out-vaders Tertullian. epist. de cibis Iudaicis; en Hieronym. 1. ad Icvinianum. Andere (Cajetanus com. in 4. Genes. Vatabl. in 9. Gen. 9. Dominic. Soto. 5. de justit. & jure. Franc. de Victoria relect. de Temperantie) sijn van heel contrarie ghevoelen, en meenen dat het oock op die tijdt geoorloften gebruyckelijck is gheweest vleeschte eten. Eenighe den middel-weghingaende, segghen, dat wel het vleesch-eten voor de Sont-vloet niet verboden en was, maer dat evenwel de devotige luyden geen vleesch en nuttighden, om dat Godt, doen hy den mensche de spijse toe-voegde, alleen gewach maeckte van Aert-vruchten.
Soo dat na het gevoelen van vele Wijsen in de Godheydt het vry-vleesch-eten eerst begonnen heeft na dat God tegen Noëseyde: Al wat hem roert ende leeft, dat zyuwe spijse. Het welck uyt verscheyde Rabbinen met verscheyde redenen bevestight wert van Manasseh Ben Israēl, geleerde lode toe Amsterdam, in de 10 questie op Genesis,
Porphyrius, die tegen het vleesch-eten veel in 't Griex geschreven heeft, verteltin sijn vierde Boeck, dat in Phoenecia ende Cypres eerst de manier plag te wesen niet dat leven ontfanghen hadde de Goden op te offeren: dan dat sulcks allencxkens af- quam, ende het vee begost geoffert te werden, doch datse 't selve heel door het vyer lieten verteeren. Maer dat ten tijde dat Pigmalion regeerde een stuck van de offerhande op de aerde viel, het welck de Priester met haest op-nemende om weder op den Autaer te leggen, en sijn verbrande vingeren juyst in de mont stekende, om de smerte te versachten, en hy proevende de smakelijkheyt van 't vleesch, ende oock op den reuck verleckert zijnde, niet alleen vleesch gegeten, maer zijn huysvrou oock te eeten gegeven heeft, het welck Pigmalion vernemende heeftse beyde van een steen-klip doen werpen. Dan alwaer het dat Pigmalion dese nieuwe leckernije met alle macht socht te beletten, ende de vleesch-eters met groote tormenten dede straffen, dat evenwel de menschen eens de lieffelijckheyt van 't vleesch gesmaeckt hebbende, sy door geenderhande straffe, tot haer eerste soberheydt konden gebracht werden.